Na een gedwongen afscheid van haar werkende leven zocht mijn moeder naar plekken om de resterende tijd nuttig en aangenaam te besteden. (Met de wijsheid van nu: organisaties hadden er nog tien jaar van kunnen profiteren.)
Een kennis knipte kaartjes in de tram die door het Openluchtmuseum in Arnhem reed. Werken in een andere tijd, dat leek haar ook wel wat. Ze zag zich al in een Brabantse boerderij of desnoods achter het weefgetouw. Ze schreef brieven naar het Openluchtmuseum, werd uitgenodigd voor een gesprek en keihard afgeserveerd.
„Te breedsprakig, te uitvoerig.”
De high tea die ze voor haar verjaardag in het museum had gepland werd geannuleerd.
„Ik ga nog liever naar die wijnproeverij in Dieren.”
Ze belandde uiteindelijk in een kringloopwinkel in Arnhem-Noord, waar ze naar eigen inzicht artikelen mocht prijzen. Vaak kocht ze de artikelen zelf, ze gingen in grote dozen mee naar de studentenhuizen, maar mijn zus en ik wilden helemaal geen rieten manden en tafelkleden van overleden bejaarden.
„Breng die rotzooi in godsnaam naar het Openluchtmuseum”, riep ik, waarop mijn vader de duim in de open wond drukte: „Daar is ze afgewezen.”
Vorige week was ik daar, met mijn podcastvrienden Roelof en Noortje, voor wie het Openluchtmuseum iets nieuws was. Ze wisten nog niet hoe mooi de omgeving rondom Arnhem is en vielen van de ene verbazing in de andere. Bij ieder bouwsel werden we begroet door vrijwilligers die speelden uit een andere tijd te komen. De oudere acteurs waren zo rolvast dat het vertederde. Hoezo was ze toen beoordeeld als te breedsprakig, vroeg ik me af na de ontmoeting met een vrouw in klederdracht die ons in de vrieskou maar bleef onderwijzen.
Ik keek naar Roelof en Noortje, voor hen was dit echt.
Even later stonden we in een smidse, waar een bebaarde Arnhemmer met een hamer op een wiel stond te hengsten. Hij zei dat we met hem konden praten over het verleden, in zijn werkelijkheid was het 1840. Ik boog me over het karrewiel. Ja hoor, alles was zoals toen.
Ik rook een schroeilucht. Achter een houten balk had deze man uit het verleden een kachel verstopt. Mijn haar stond in brand.
De reactie was echt Arnhems, meteen in de verdediging.
„Moet je maar niet met je dikke kop zo dicht bij de kachel komen.”
„Jij verstopt een kachel achter een balk, dat verwacht ik niet in 1840.”
„Ik moet doorwerken in de winter. Natuurlijk verstop ik dan een kachel. Zouden ze in 1840 ook gedaan hebben.”
„Maar toen hadden ze geen kachels.”
„Dat weet jij toch niet? Ik ben uit die tijd, jij niet.”
Hij riep naar een toevallig passerende medewerker van het Openluchtmuseum: „Hee, uit welk jaar kom ik?”
„Staat op het bordje bij je voordeur.”
De man uit 1840: „Dus.”
Mijn moeder had daar prima gepast.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.