Het is zaterdag, dus de heg moet worden gesnoeid. Mijn zoontje van acht heeft net een nieuw horloge — mét timer. Hij wil wat extra zakgeld verdienen, dus hij helpt me mee.
„Papa, ik zet wel even een timer!” Ondertussen krijg ik twintig keer de vraag of we al klaar zijn. Ik leg hem twintig keer uit dat het fijn is om samen in de tuin te werken, als je je eraan overgeeft. Een klein uur later zijn we klaar.
„Papa, we hadden echt een mooie tijd samen! We hadden 55 minuten en 55 seconden.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Terwijl de wereld brandde zat ik zondagmiddag gezinsbreed bij de film Hoe tem je een draak, een titel waar gek genoeg geen vraagteken achter staat. Ik wil niet te veel spoilen, maar het antwoord is, zoals bij alle westerse kinderfilms: door nieuwsgierig te zijn naar de vijand in plaats van er meteen maar op los te slaan. Niet dat die boodschap meteen doordrong: mijn dochters (9,7 en 4) hadden het eerste uur nodig om te bekomen van hun woede omdat we voor de verandering niet naar een Pathé-bioscoop waren gegaan, maar naar een bioscoop waar geen bakken met snoep, popcorn of chips in de zichtlijn staan. Daarna gleden ze toch in de vrolijk opgediende kindermoraal.
Ik niet, ik bleef geenstijl.nl maar verversen op mijn mobiel want die maken onder hoogspanning wel iemand vrij die het hele internet in de gaten houdt. Niet dat mijn nieuwshonger iets uitmaakte, de bombardementen over en weer werden er niet minder om en voor u heeft het ook geen enkel effect. Voor columnisten die exact weten hoe het allemaal zit en die u op weg naar de goede kant van de geschiedenis graag bij de hand nemen, verwijs ik u graag naar collega’s met meer zendingsdrang. Ik heb er wel een, een mening, maar ben niet behept met bekeerdrift en bovendien ben ik de discussies waarin alles en iedereen aan elkaar geknoopt wordt meer dan moe.
Ik zeg het niet snel, maar waren er maar meer zoals ik. Ik zie nu al op tegen de komende talkshowweek, met de bekende koppen. Komen Eva en Wilfred en Johan weer terug van vakantie om hun tijdelijke opvolgers monddood te maken? De fall-out van het wereldnieuws wordt steeds heviger gevoeld. Vroeger was de ellende dichtbij en ver weg ook groot, maar toen gaven we de zendtijd nog niet weg aan iedereen. Zelden was de kwaliteit onder onze deskundigen en politici zo gering en was tegelijkertijd de gretigheid om maar iets te vinden zo groot. Je ziet ze wippen om hun mening maar niet onder stoelen en – tegenwoordig ook – banken te steken. De wereld trekt zich verder niets van deze gemakzucht aan, en u hopelijk ook niet. Helaas leven we in een land waar een steeds groter deel het wel gemakkelijk vindt dat er een paar tussen zitten met verstand van alles. De volgende stap is dat de meerderheid er eentje aanwijst. Dan zijn we ook eindelijk van die vervelende vrijheid van meningsuiting af.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Nu de voorbereidingen voor de Derde Wereldoorlog in het Midden-Oosten in volle gang zijn, ben ik blij dat ik mijn wijnkelder onlangs heb omgebouwd tot schuilkelder. Of ik wijn verwijderd heb? Integendeel. Ik heb juist extra flessen in huis gehaald. En geen supermarktslobbertjes. Beneveld door de mooiste grand cru’s hoop ik de komende maanden samen met onze planeet lallend in het eeuwige niets te verdwijnen. Tegen idioten als Trump, Netanyahu, Poetin en een zootje door de profeet besnuffelde Iraanse ayatollahs kan ik toch niet op. Dus dan maar zo.
Omdat er nog wel wat te lachen moet zijn heb ik een krachtige laptop gekocht die mij goed op de hoogte houdt over ons ondertussen nijver zwoegende landje. Vooral de hilarische gebeurtenissen in Den Haag wil ik absoluut niet missen.
Zo zag ik deze week drie politieke tuthola’s op hun manier krachtig onderhandelen over de felbegeerde asielportefeuille, die ze uiteindelijk na een hoop gesteggel zusterlijk verdeeld hebben.
Wie wat gaat doen? Dat komt later. Tot eind augustus gebeurt er niks in verband met het broodnodige zomerreces en daarna schuiven ze alles voor zich uit tot na de verkiezingen. Maar het idee dat ze het samen doen is goed voor de bühne. Ze doen het met z’n drieën sowieso beter dan dat verwarde peuzelheksje Faber, die deze week in de Efteling gezien is. Daar stond ze kraaiend van plezier duizenden niet behandelde dossiers in de grote bek van Holle Bolle Gijs te proppen, terwijl ze naar Langnek schreeuwde dat hij de omgeving goed in de gaten moest houden op asielzoekersreisjes. Daarna vertelde ze aan Radio Kaatsheuvel dat ze hierna met vakantie naar Ter Apel gaat. Daar gaat ze als vrijwilliger een weekje koffiezetten voor de nieuwe grenswachten die daar heel efficiënt Duitse politiebusjes van de weg plukken.
Als Nicolien, Dilan en Caroline na alle Wilders-stampij welverdiend met vakantie naar het buitenland gaan, doen ze dat zeker via die Groningse grensovergang. Daar staat namelijk pers en je kan niet vaak genoeg in beeld zijn.
Hoewel? Nicolien zal het allemaal jeuken. Die weet dat haar splinter niet meer terugkeert in Den Haag. Om de partij te pesten heeft ze nog wel een advertentie voor een nieuwe lijsttrekker opgesteld. Daarin vraagt ze om iemand die communicatief sterk en empathisch is, maar die ook onder druk stevig rechtop blijft staan. In eerste instantie had ze geschreven dat het geen kommaneuker moet zijn die bij het minste geringste akkefietje in janken uitbarst, maar deze studentikoze flauwiteit heeft het uiteindelijk niet gehaald.
Haar collega Caroline gaat ongetwijfeld met de trekker op reis en steekt in elke Franse en Italiaanse kerk een kaarsje op in de hoop dat ze nog een zeteltje haalt. Geen twee. Want dan zit die platinablonde bejaardenhaatster Mona weer een paar jaar naast haar in de bankjes.
Dilan mag na dit weekend hopen dat ze nog lijsttrekker is. Er is namelijk een VVD-congres en er zijn veel oude liberalen die Hans Wiegel en Frits Bolkestein nog persoonlijk gekend hebben. En met die twee in hun gedachten zijn ze volledig klaar met de onstuitbare Kruidvatcaissière Yesilgöz, die zo gauw ze een microfoon ziet dom begint te kwetteren alsof ze een bandje in haar buik heeft. Ik reken op een heftig congres met stevige bonje. Daar is dat muffe Binnenhof aan toe.
Zo hoop ik ook dat er binnen die nieuwe fusie van PvdA en GroenLinks een meerderheid opstaat die ongegeneerd gaat schreeuwen om Marjolein Moorman. En dat zij het inderdaad gaat doen. Timmermans weet wat afvallen is, dus die redt zich wel.
Maar het meest verheug ik me op de zaak-Vera Bergkamp, die die Arib op smerige wijze getackeld heeft. Met haar anonieme briefje, stiekeme telefoontjes en gewiste appjes. Wat een griezel. Lang geleden dat ik zo’n zin heb gehad in een schandaal als dit. De hele dag schalt die oude riedel van voetbalcommentator Jack van Gelder door mijn schuilkeldertje. 1998. Dat heerlijke doelpunt van Dennis tegen de Argentijnen. Bergkamp-Bergkamp-Bergkamp. Het worden heerlijke schuilkelderweken!
Onze Els van 5 gaat logeren op de boerderij van oom Gerard. Die heeft gezegd dat ze misschien de geboorte van een kalfje kan meemaken. Papa legt uit hoe dat gaat: eerst komt de kop, dan de schouders. Dan moet je even wachten op het achterlijf en de poten. Els verbleekt. „Maar wie zet het beest dan in elkaar?”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Met de dood van Henk van Gelder verliest de Nederlandse literatuur een van de grootste, misschien wel de grootste, kenners van leven en werk van Simon Carmiggelt. Weinigen hebben zoveel voor de nagedachtenis van Carmiggelt betekend als Van Gelder.
In 1999 verscheen zijn biografie Carmiggelt, een bondig, nog altijd zeer leesbaar levensverhaal. Het boek was in al zijn beknoptheid volledig genoeg om nieuwe Carmiggelt-biografen af te schrikken. Van Gelder was een groot bewonderaar van Carmiggelt, zoals ik ook merkte op bijeenkomsten van de Vereniging van Carmiggeltvrienden waarvoor wij weleens samen uitgenodigd werden.
Maar zijn biografie ontaardde nergens in een hagiografie. Hij typeerde Carmiggelt scherp: „Mede door zijn herhaaldelijke televisieoptreden had Carmiggelt van zichzelf een populair beeld gecreëerd: het beeld van de wijze, minzame toeschouwer die de mensheid genuanceerd bezag en daarover fijnzinnig en geestig kon schrijven en praten. Zijn driftige kant bleef verborgen onder de dorre regenjas die hij jarenlang droeg. Zijn groeiende cynisme jegens het grootste deel van de mensheid hield hij goeddeels buiten de openbaarheid. Zijn verhouding met Renate Rubinstein was een geheim.(…) Door openhartigheid te suggereren, en door tot zijn dood in het telefoonboek te blijven staan als de toegankelijkste schrijver van Nederland, schermde hij zich af.”
In zijn ‘Verantwoording’ constateerde Van Gelder ook dat de autobiografische elementen in de Kronkels met een korreltje zout moeten worden genomen. „Carmiggelt zette ze naar zijn hand, veranderde zichzelf in iemand anders of iemand anders in zichzelf, verzon naar hartenlust, sprong soms slordig om met de datering van een herinnering en liet details weg die hem te persoonlijk waren.”
Dit lijkt overigens niet te gelden voor de columns die Carmiggelt over zijn oorlogservaringen schreef en die ik tot het beste van zijn werk reken.
In 2013 kwam Van Gelder met een nieuw boek van Carmiggelt: Dwalen door Amsterdam. Dit ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Carmiggelt. Hij selecteerde een aantal columns, voor een deel niet eerder gebundeld, waarin Carmiggelt zijn ervaringen tijdens wandelingen door Amsterdam beschrijft. Carmiggelt vond dat Amsterdammers hun hart méér op de tong droegen dan anderen. „Het gevoel voor humor van de Amsterdammers neemt hun leven zo volledig in beslag, dat ze een Hagenees nodig hebben om het eens op te schrijven”, schreef de Hagenees Carmiggelt.
Laat ik eindigen met Bram Vermeulen – een andere voorkeur die ik met de veelzijdige Van Gelder deelde. Ook over Vermeulen (1946 – 2004) schreef Van Gelder een uitstekende biografie, Bram, waarin hij een dramatisch verlopen artiestenleven ontrafelt. Vermeulen viel in een zwart gat toen Freek de Jonge hem losliet, maar hervond zichzelf als een voortreffelijke singer-songwriter.
Deze biografie sluit Van Gelder af met dit vers van Vermeulen.
Door mijn huisarts ben ik doorverwezen naar een plastisch chirurg in verband met een peesontsteking aan mijn ringvinger. Na onderzoek besluit zij tot een injectie. Nadat de injectiespuit is klaargemaakt neemt zij plaats op een krukje tegenover mij. Ze legt een steriele doek op haar schoot. Dan kijkt ze mij aan en zegt: „Leg je hand maar in mijn schoot. Dit is een eenmalig aanbod en mijn man weet ervan.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Bij een Chinees restaurant sta ik in de rij om af te halen. Voor me zit een andere klant een beetje vervelend te doen, hij praat luid en maakt ietwat botte opmerkingen. Als ik een vegetarisch tofu-gerecht bestel, richt hij zich tot mij.
„Ben je vegetarisch?” vraagt hij op licht agressieve toon.
Nu gaan we het krijgen, denk ik, en ik zet me schrap voor wat komen gaat.
„… Goed van je!”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Het was de tweede dag van de studieweek van de leerkrachten, die ons vanwege het niet nauwkeurig genoeg lezen van de nieuwsbrief totaal overvallen had en mij dusdanig vleugellam had gemaakt dat er niets anders opzat dan me maar te schikken in de feiten zoals ze erbij lagen, zaten, sprongen en schreeuwden. Ik besloot in een opwelling om dan maar als laatste Nederlanders met z’n allen naar de musical Soldaat van Oranje te gaan. Toen we bijna bij Katwijk waren zei ik dat we op weg waren naar een verrassing. Juist op dat moment zag de oudste dochter (9) een verkeersbord met ‘Duinrell’ erop. Diep teleurgesteld en gekrenkt stapten ze bij vliegveld Valkenburg uit de auto.
We waren net op tijd om plaats te nemen op de draaiende tribune. De mensen om ons heen waren doorsnee Nederlanders. Een medewerker van het theater kwam fluisterend zeggen dat het een spannende musical was en dat we het theater wel mochten verlaten, maar dan pas in de pauze terug mochten keren. Hetzelfde gold ook voor plas- en poeppauzes. We maakten kennis met de hoofdrolspelers. Koningin Wilhelmina was nog dapperder dan ik al gedacht had, ze smeekte haast om mee te vechten aan het front. Bij de eerste bommen kropen de oudste en middelste dochter (8) huilend tegen me aan. De jongste dochter (4) was er niet door aangedaan, ze legde een natte winegum op het hoofd van de mevrouw voor ons.
Ik benadrukte dat het allemaal toneel was en dat wat ik zag beslist niet gruwelijker was dan Harry Potter 2, waar ze zich die ochtend nog aan verlekkerd hadden.
„Ik vind het helemaal niet vreselijk, ik kan gewoon niet tegen de knallen.”
De oudste: „Ik vind het geen leuke liedjes.”
De jongste: „Ik vind het ook geen leuke liedjes.”
Om ons heen werd gesist of het stiller kon, wat niet hielp was dat ik een bekend gezicht heb. Ik hoorde mijn naam naar achteren gonzen.
In de pauze waren, net toen wij aan de beurt waren bij de snackcorner, de broodjes op.
„Net als in de oorlog”, grapte ik.
„O-hooo!”, zei de middelste dochter. „Mama!”, schreeuwde ze naar Eva, „papa maakt grapjes over de oorlog!”
Na de pauze herpakten ze zich, met een zakje paprikachips was het ineens wel te verteren. Bij de landing van de verzetshelden in Scheveningen beleefden we nog een keer een dieptepunt, voor de middelste dochter kwamen daar twee onaangenaamheden samen.
„En knallen en zoenen, ik kijk dit niet meer”, riep ze.
Toen na afloop de hoofdrolspelers bogen voor het publiek werd er om ons heen extra hard geklapt voor koningin Wilhelmina, niet per se voor de acteerprestatie, maar voor het symbool van Nederlandse onverzettelijkheid. Vrolijk renden de dochters de hangaar uit, de jongste had de pech in de armen van een bejaarde te lopen die zei dat ze destijds ook een hekel aan bommen had.
Ze hebben er ondanks de toegediende overdosis vaderlandsliefde niets aan overgehouden.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Allerlei kwieke ouwe mannen drongen zich de afgelopen dagen aan mij op. Was het toeval? Wilde ik misschien zelf graag voor een kwieke ouwe man doorgaan? Wie weet.
Hoe dan ook, er viel niet aan te ontkomen. Het begon tijdens die weergaloos spannende tennisfinale op Roland Garros tussen Jannik Sinner en Carlos Alcaraz. Af en toe komt tijdens zo’n partij een daartoe uitgenodigde coryfee van vroeger in beeld. Zo ook de Amerikaan Stan Smith, met wie ik het geboortejaar 1946 deel en die ik in 1972 de Wimbledon- finale tegen Ilie Nastase zag winnen. Een boomlange, sympathieke speler. Hij schijnt nog steeds de hele wereld af te reizen om zijn verrimpelde gezicht te laten zien. Er is een tennisschoen, nu een sneaker, naar hem vernoemd.
Die finale op Roland Garros kon ik tot mijn grote spijt niet helemaal uitzien, omdat ik zo nodig naar een andere kwieke ouwe man moest in De Kleine Komedie in Amsterdam: de singer-songwriter Alex Roeka. Die heeft een hele poos gelogen over zijn leeftijd – hij haalde er in de publiciteit tien jaar af – maar werd later toch nog trots op zijn oude dag: intussen 80 jaar.
Ik had hem nooit eerder live zien optreden, kende wel een deel van zijn werk: vaak vrij smartelijke liedjes, op de rand van het larmoyante, soms er overheen, soms ook recht in het hart, en niet alleen in het mijne, want van een marginale artiest groeide hij uit tot een bekendheid met volle zalen en collega’s die hem hun lof toezwaaien. Op deze avond zong hij vooral werk van zijn laatste album, Nachtcafé, alleen begeleid door een gitarist en een drummer. Ik miste een aantal van zijn beste songs, en ik had ook een wat intiemer concert verwacht, maar er bleef toch genoeg kwaliteit over.
Jacques Brel is zijn grote voorbeeld, van hem heeft hij een uitbundig soort melancholie geërfd. Roeka vindt de wereld klote, zoals hij ons herhaaldelijk verzekert, maar dat weerhoudt hem niet om het onderste uit die kan vol ellende te halen. „Ik wil leven als een dier”, zong hij al in zijn openingslied, „leven, nu en hier, leven, recht erdoor, ik wil leven, waar leef ik anders voor?”
Voor een man van 80 straalde hij verbluffend veel energie uit: krachtig van stem, onvermoeibaar in het contact met zijn enthousiaste publiek. Aan het slot beloofde hij nog wat albums te signeren in de foyer.
Maar ik moest naar huis omdat ik het recente boek van een 87-jarige (!) graag wilde uitlezen: Rouwjournaal van Jan Siebelink. Daarin rouwt hij over de dood van zijn vrouw Gerda. Een droevig, indrukwekkend boek, minder dan Roeka op het larmoyante af, omdat in proza beter te nuanceren valt dan in een liedtekst.
Siebelink beschrijft een worsteling met verdriet die niet te winnen lijkt. „De tijd heelt, maar niet op mijn leeftijd. Zoveel herinnert aan jou, in huis, in mij, mijn kinderen en kleinkinderen – dat blijft schrijnen.”
En: „Nooit meer, in alle eeuwigheid, zul je iets tegen me zeggen. Je bent er niet meer. Je bent dood, tijdloos, eeuwig. Ik kan het niet bevatten, je was een deel van mij, ik ben geamputeerd. We maakten toch deel van elkaar uit, waren elkaar. Dit red ik niet.”
Ik denk: juist door te zingen en te schrijven zullen Roeka en Siebelink het nog wel even redden.