Column | Trump met Poetin (3)

Dat Trump en Poetin daags na hun veelbesproken twee uur durende telefoongesprek een korter, evaluerend telefoontje met elkaar hebben gepleegd, is tot dusver geheim gebleven. Dankzij een doorgaans redelijk betrouwbare bron kan ik hier exclusief voor NRC-lezers de notulen van dit gesprek aanbieden. Ook de lezers van The New York Times mogen meelezen, mits zij een abonnement op NRC nemen.

Trump: „Hoe gaat-ie, Vladie?”

Poetin: „Weet je waar ik zo verschrikkelijk om moest lachen? Die reactie van Zelensky dat hij graag door jou gebeld wordt, ook al beseft hij dat je het erg druk hebt. ‘Hij heeft mijn telefoonnummer’, zei hij trots.”

Trump: „De grapjas. Je kunt merken dat-ie een tweederangs komiek is geweest.”

Poetin: „Ga je er nog op in?”

Trump: „Ik zal een beetje doen alsof. Anders krijg ik weer een hoop gezeik vanuit Europa. Maar wat meneer Zelensky er verder ook van vindt, interesseert mij geen ene moer. Hij heeft geen kaarten, nu niet en nooit niet. Wij zijn degenen met de kaarten, Vladie, de rest staat erbuiten.”

Poetin: „Oké. Maar wie van ons twee heeft de beste kaarten, denk je?”

Trump: „Dat gaan we eerlijk verdelen. We hebben elkaar nodig, vind je ook niet? Het lastige van jou is alleen dat jij niet graag in je kaarten laat kijken.”

Poetin, proestend: „Nee, en zeker niet door jou. Maar als je goed oplet, kun je ook zelf zien hoe, wat mij betreft, de hazen zullen moeten lopen.”

Trump: „Nu word je weer zo vaag, dat doe je altijd als…”

Poetin: „Nou ja, maar je kent me nu toch wel zo langzamerhand een beetje? Ik ben de kampioen van het geduld. En van het uitstel. Jij hebt een heel andere aard, jij bent een man van bevliegingen, je handelt impulsief. Daarom maak je soms domme, onnodige fouten. Ik ben een schaker, jij een rugbyer. Ik doe één machtige zet en wacht daarna de gevolgen af. Ondertussen zaai ik onrust en verdeeldheid bij de tegenpartij. Tegelijk laat ik een grote duistere dreiging boven het slagveld hangen. Ik noem niets bij de naam, mijn belangrijkste wapen is de intimidatie. De mensen lijden nu eenmaal het meest door het lijden dat…”

Trump: „Ik ben meer een zakenjongen. Wat valt er te verdienen? De ander mag ook wat krijgen, als ik maar het meeste krijg. Principes en normen doen er niet toe. En God bestaat niet, al doe ik omwille van mijn kiezers wel alsof. We zijn maar kort op de wereld. ‘Wie geniet heeft geen verdriet’ – dat is mijn tweede lijfspreuk na ’Je kunt mij beter aaien dan naaien’.”

Poetin: „Dacht je dat ik niet geniet? Ik geniet elke dag weer van mijn macht. Wie dat bedreigt wordt uitgeroeid, met wortel en tak. Dat moet jij herkennen, want jij doet hetzelfde.”

Trump, verheugd: „Ja, dat bindt ons, daarom kunnen we het zo goed met elkaar vinden. En daarom moeten we die oorlog in Oekraïne kunnen beëindigen, want die kost ons alleen maar geld.”

Poetin: „Jij vindt geld belangrijker dan macht, bij mij is het andersom. En bij jou is wraak een doel op zichzelf, mij interesseert dat minder.”

Trump: „Maar gelukkig zijn we het helemaal eens over Zelensky.”

Poetin: „Zeker. Dat probleem gaan we samen oplossen. Voor eens en altijd.”

Beiden nu uit volle borst: „Leve Oe-kraïne!”


Opinie | Stottercliëntje

Mijn stottercliëntje van 7 jaar uit Rwanda en ik zagen elkaar een paar weken niet. Wij kletsen bij. Hij, gek op Sinterklaas, verzucht: „Weet jij ook dat Dieuwertje Blok is overleden?” Ik knik. „Kijk, de tranen komen uit mijn ogen”, zegt hij. Ik geef aan dat ik het ook verdrietig vind en dat veel mensen haar zullen missen. Hij zucht diep, staart voor zich uit en vraagt somber of Merel Westrik wel zal blijven: „Wat nou als zij ook dood gaat!?” Hierna slaakt hij nog een diepe zucht en stelt de logische vervolgvraag: „Welke stickers heb je vandaag mee?”

Annemarie Pera logopedist

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Fwiet

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Om dit formulier te kunnen verzenden moet Javascript aan staan in uw browser.

Maximaal 120 woorden a.u.b.

Vul je naam in

Opinie | Blauwe envelop

Het is de tijd van de blauwe enveloppen. De Belastingdienst vertrouwt de eigen digitale kunsten kennelijk niet, er gaat nog flink wat papier rond tussen de dienst ‘Centrale administratieve processen’ en de belastingplichtige. Ook voor de blijmoedige pensionado is het allemaal zo eenvoudig nog niet. De buurvrouw met wie ik samen de lift van ons flatgebouw instap, ziet m’n blauwe envelop en hoort me zuchten. „Mij pakken ze niet”, zegt ze vastberaden. „Vorig jaar heb ik m’n abonnement opgezegd.”

Peter Slavenburg

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Mini-Rusland

Steeds meer verhalen over spionnen. In Veldhoven, bij het hoofdkwartier van ASML, is iedereen verdacht. Rondom onze kabels in zee wordt extra gepatrouilleerd. Is het toeval dat er steeds vaker brand uitbreekt in onze middeleeuwse steden? Wat is de echte reden van die stroomstoring gisteren in Den Haag? Een paar huizen verderop werd een pallet drinkwater afgeleverd, blikken die tot 2045 houdbaar zijn. Ik heb op het punt gestaan om een noodpakket aan te schaffen, maar die poedermaaltijden zijn niet te eten. Dan liever de hongerdood in de eigen kelder.

Ondertussen welt de vraag op wat Hongarije, het mini-Rusland van Viktor Orbán, nog in de EU en vooral de NAVO doet. Gaan de Hongaren echt meevechten als Rusland de hand heft tegen een van de onzen? Natuurlijk niet, ze spelen onze posities direct door aan de vijand. Delen we echt al onze militaire geheimen met deze zogenaamde vriend van Geert Wilders? Mark Rutte, wiens aanstelling bij de NAVO nog bijna werd geblokkeerd door de Hongaarse leider, zal intern toch ook weleens de wenkbrauwen fronsen als de democratie daar weer verder wordt uitgehold. Of blaft hij alleen tegen spelers met slechte kaarten zoals Zelensky? Als Schoof het schoothondje is van Wilders, wat is Rutte dan van Trump? Een pop die hij zo nu en dan op een stoel zet om gezellig thee mee te drinken. Of whiskey, Mark vindt inmiddels alles lekker wat hem in de Oval Office wordt voorgeschoteld.

Ondertussen poseerden onze koning en koningin gisteren met een stel giraffen in Kenia. De koning had het bij het staatsbanket zowaar over de mensenrechten gehad. Zijn woorden hadden nul effect, de Keniaanse bevolking hing niet voor de buis om zich te laven aan zijn inzichten en voor William Ruto – geweldige naam, dat wel – en zijn paladijnen was de toespraak ook geen eye-opener: hij wist zelf al lang dat hij het met de mensenrechten niet zo nauw neemt.

Dat is de nieuwe tijd: leiders schamen zich nergens meer voor, ze komen openlijk voor hun ideeën uit. Goed beschouwd is dat vooruitgang: er wordt minder gelogen. We hoeven ons geen illusies te maken: ze gaan doen wat ze zeggen en wat ze zeggen wordt steeds gruwelijker. Niemand kijkt er meer van op als er wordt aangekondigd om een land of volk van de kaart te vegen. Overal nemen ze hun leiders meer dan serieus. Behalve in Nederland. Wij doen het zonder enige sturing van bovenaf. Daar hebben we zelf voor gekozen. Minimaal de helft van de Kamerleden en bijna alle bewindslieden zijn incapabel en niemand maakt zich zorgen. Misschien kan een buitenlandse leider de koning inlichten bij een volgend banket.

Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.


Opinie | Landweggetje

Achter ons huis ligt een rustig landweggetje. Het is zondag en ik leer mijn zoon hier fietsen zonder zijwieltjes. Ik hol naast hem, klaar om zo nodig in te grijpen. Uit de verte zien we een tegenligger, die heel relaxed met één hand aan het stuur zijn fiets bestuurt. Trots kijkt mijn zoon me aan en nadat de fietser voorbij is zegt hij: „Kijk pap, die jongen kan pas met één hand fietsen, ik al met twee.”

Theo Ooms

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Column | Literaire lijstjes

Het is in de vorige eeuw ooit begonnen met de hitparade in de popmuziek, daarna zag je ze overal: lijstjes met de beste 10, 50, 100 van een of ander cultuurgoed. Zo kwamen NRC en De Standaard onlangs met ‘De 50 beste Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw’. Liefst 81 kenners konden ieder hun eigen top-10 indienen.

Het waren allen ongetwijfeld gekwalificeerde mensen, toch miste ik een in dit verband niet onbelangrijke groep: de schrijvers zelf, met name de schrijvers van fictie. Ik kwam daarvan op die lijst maar twee bekende namen tegen: Arnon Grunberg en Marja Pruis. Voor mij jammer, want ik heb heel wat te danken aan de goede leestips van schrijvers. Bij voetbal heb ik dat overigens ook: dat ik meer waarde hecht aan het oordeel van de beoefenaar – Marco van Basten, Theo Janssen – dan dat van de voetbaljournalist.

Dat lijstje van Grunberg was meteen verrassend met titels die je elders niet vaak tegenkwam. 1. Koetsier Herfst – Charlotte Mutsaers. 2. De vader van Artenio – Frida Vogels. 3. Het theater, de brief en de waarheid – Harry Mulisch. 4. Specht en zoon – Willem Jan Otten. 5. Het boek Ont – Anton Valens. 6. Gelukkige slaven – Tom Lanoye. 7. Hokwerda’s kind – Oek de Jong. 8. De bewaker – Peter Terrin. 9. Het diner – Herman Koch. 10. Roundhay, tuinscène – Marente de Moor. Geen van deze titels stond bij de uiteindelijke top-20.

Toch bestaan er wel uitgebreide lijsten waarop schrijvers hun voorkeuren kenbaar maakten. In 1984 nam de Bijenkorf het initiatief voor een boekje onder de titel De literaire top 100 ‘Allertijden’ . Daarin stelden zes schrijvers (Maarten Biesheuvel, Cees Buddingh’, Hella Haasse, Maarten ’t Hart, Doeschka Meijsing en Ethel Portnoy), drie critici (Kees Fens, Jaap Goedegebuure en Carel Peeters) en de uitgever Martin Ros en de columnist Nico Scheepmaker ieder hun top-100 van verhalend proza uit de wereldliteratuur samen.

Voor een gretige lijstjeslezer als ik was het smullen. Neem de eerste tien van Biesheuvel. 1. De vergaderzaal – A. Alberts. 2. Sprookjes – H.C. Andersen. 3. Keefman – J. Arends. 4. Rode Ruiterij – Isaak Babel. 5. Eugénie Grandet – Honoré de Balzac. 6. Wachten op Godot – Samuel Beckett. 7. Kopstukken – Godfried Bomans. 8. Jane Eyre – Charlotte Brontë. 9. Sil de strandjutter – Cor Bruijn. 10. De meester en Margarita – Michail Boelgakov.

Die van Maarten ’t Hart doe ik er even gratis bij: 1. Woeste hoogten – Emily Brontë. 2. David Copperfield – Charles Dickens. 3. Het grauwe huis – Charles Dickens. 4. Grote verwachtingen – Charles Dickens. 5. Oorlog en vrede – Lev Tolstoj. 6. Anna Karenina – Lev Tolstoj. 7. Dokter Glas – Hjalmar Söderberg. 8. Licht in augustus – William Faulkner. 9. Belevenissen van Zeno – Italo Svevo. 10. Moby Dick – Herman Melville.

Bij de criticus Kees Fens viel mij de lage waardering op voor de Nederlandse literatuur uit de tweede helft van de 20ste eeuw: W.F. Hermans, Gerard Reve, Louis Paul Boon en Hugo Claus eindigen bij hem omstreeks de 90ste plaats, nog net voor de oudere Willem Elsschot.

Al die lijstjes uit de wereldliteratuur resulteerden in deze winnaar: Sprookjes van H.C. Andersen. Het eerste Nederlandstalige boek: op de tiende plaats De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. Een boek uit 1953. Zou het nog veel gelezen worden?


Haat binnen het huwelijk, gevonden in het land van AFTh

Het is niet het meest kastelige kasteel van Europa en doet bescheiden aan bij de in de breedte gebouwde Heilige Brigidakerk, maar toch: het kasteel van Geldrop is wel het startpunt van de wandelingen ter ere van de beroemde literaire zoon van de plaats die we vereren met een kleine AFTh-bedevaart. Het mooiste boekenkastje bevindt zich dan weer aan de andere oever van de Kleine Dommel (en het naastgelegen ijsvogelpad): hier vinden we een kastje dat tjokvol bijzonders zit – alleen geen Van der Heijden.

Wel Aya Zikken (1919-2013), die volgens de achterflap van Dán misschien meteen bij haar debuut in 1954 werd erkend als „een van onze werkelijk belangrijke auteurs”. Dat debuut heette toen Als wij groot zijn, dán misschien. De titel werd voor deze tweede druk bijgepunt richting ongrijpbaarheid en meerduidigheid. Dat is terecht, zoals ook die flaptekst over een „werkelijk belangrijke auteur” voor de verandering eens helemaal waar is.

Dat weet je al na een paar pagina’s. In de openingsscène kijkt een man vanuit een lunchroom naar een vrouw op straat. „Ze stond een paar meter beneden hem, aan de overkant van de straat. Ze stond daar een beetje verlegen, kennelijk op iemand wachtend.” Ze zag er eigenlijk „verduiveld aardig uit”, mijmert de man. Dan speelt Zikken haar eerste kaart uit als blijkt dat deze man zich hier laat bekoren door de aanblik van zijn wettige echtgenote. Hij kijkt naar haar benen, vergeet even dat dit de vrouw is met wie hij al tien jaar is getrouwd. Hij ziet hoe zij het wachten opgeeft en vertrekt. Hij gaat achter haar aan.

De tweede troefkaart volgt, als blijkt dat de vrouw, Erle heet ze, drie kwartier op hem heeft staan wachten terwijl hij vanuit de lunchroom stond te spieken: „Moest ik daarvoor zo precies op tijd komen?”

Dan krijgen we de gebeurtenissen opnieuw voorgeschoteld, nu vanuit haar perspectief: het vruchteloos wachten op Bert, zijn aanmatigende gedrag als hij eenmaal opduikt „alsof hij had staan wachten en niet zij” en zijn bitse: „Zanik niet, we moeten opschieten, anders missen we de trein.” Waarom zou je eigenlijk op reis gaan met iemand aan wie je een hekel had, vraagt zij zich af. Maar ze gaat wel.

Dán misschien gaat over haat binnen het huwelijk, die door Zikken met wrede precisie wordt blootgelegd. Bert en Erle zijn op weg naar de bergen. „Ze waren zich nauwelijks van elkaars aanwezigheid bewust, maar ze zeiden af en toe iets tegen elkaar uit gewoonte.” Als de echtelieden eenmaal in een klein hotel zitten, stoort zij zich mateloos aan zijn geweeklaag over de watervoorziening terwijl hij tandenknarst als zij vriendelijkheden uitwisselt met twee jonge mannelijke medegasten.

Ze kibbelen zich de berg op, de berg af. Hij is de sterkste, zij de intelligentste. In het vervolg van Dán misschien wordt deze haatrelatie knap verknoopt met episoden uit het eerdere leven van Bert en Erle. Hun huwelijk heeft trekken van een poging om iets goed te maken wat eerder misging in de liefde, maar heeft ook alle trekken van een verlate wraakoefening met de volgende partner als slachtoffer. Erle overdenkt: „Als men niet kan liefhebben moet men haten en gehaat worden, verachten en veracht worden. Dat is tenslotte ook bestaan”. De uitwerking van deze gedachte is vlijmscherp en keihard in Dán misschien, terwijl Zikken ook subtiel laat zien wat er aan kwetsbaarheden door het pantser beschermd dienen te worden.

Wilt u het besproken exemplaar van Dán misschien hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.


Opinie | Wandeling

Met een grote groep van niet meer de jongste mensen lopen we door Bussum. Een auto stopt naast me en het raampje gaat open. De bestuurder begint tegen me te zingen: „Ouwe lullen moeten weg! Ouwe lullen moeten weg. Ouwe lullen zitten alleen maar in de weg.” De man had haarfijn door dat wij de Koot-en-Bie- wandeling aan het doen waren.

Paul van Keep

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]


Opinie | Diagnose

De diagnose was niet best. De operatie zou ingrijpend zijn en met hoge kosten verbonden. Ik zuchtte en probeerde luchtig te blijven: „Nou, bedankt, dokter. En hoe nu verder?”

Zonder een seconde te twijfelen kwam het antwoord: „Hij heeft bij ons in ieder geval een bedje voor de nacht. Dan kunnen jullie er nog een nachtje over slapen en ons morgen laten weten wat jullie willen doen.”

Ik bedankte de automonteur en hing op. Onze auto was in goede handen.

Tabitha Duinkerken

Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]