Armoede gaat gepaard met een slechtere gezondheid. Wanneer je armoede wegneemt, dan hebben mensen letterlijk en figuurlijk de ruimte om gezond te leven. Maar in een land waar de helft van de mensen aan overgewicht lijdt, moet je breder durven kijken. Want het laaghangend fruit van de eigen verantwoordelijkheid is ondertussen wel geplukt.
Ruim een half miljoen Nederlanders leven nu officieel in armoede. Deze mensen hebben een heel groot probleem, dat alle aspecten van hun leven aantast. Vorig jaar waren zij volgens de officiële cijfers nog met twee keer zoveel, maar schijn bedriegt: door een nieuwe meetmethode die het CBS en het Sociaal en Cultureel Planbureau met elkaar hebben afgesproken, vallen veel mensen nu net buiten de armoededefinitie.
Wat het officiële armoedecijfer dus níet laat zien, is dat er daarnaast ook nog eens ruim een miljoen mensen in Nederland wonen die slechts een paar tegenslagen van de ‘officiële armoede’ zijn verwijderd. Dat betekent dat er steeds meer Nederlanders zijn met serieuze zorgen over hun toekomst en die van hun kinderen.
Overleven
Dat armoede, gezondheid en een ongezonde leefstijl niet los van elkaar gezien kunnen worden, is stilaan een publieke wijsheid. Wanneer een ongezonde hap goedkoper en sneller bereikbaar is dan een gezonde maaltijd, dan is vanuit een perspectief waarin van dag tot dag overleven centraal staat, de keuze snel gemaakt. Ook de rol van financiële stress kan niet worden onderschat. Vet voedsel is een prima demper van onze stresshormonen. We kennen het allemaal: na een stressvolle dag is het comfort van een zak chips of reep chocola hoogst verleidelijk.
Gezien het verband tussen armoede en ongezond gedrag, klinkt het weren van fastfoodrestaurants en snackbars uit arme wijken wellicht als een logische maatregel. Dat is echter een achterhoedegevecht. De snelle winst die je met zo’n ingreep misschien zou behalen – buurtbewoners moeten iets meer moeite doen om aan ongezond eten te komen – vallen in het niet bij de bredere maatschappelijke context van het probleem. Liefst de helft van de Nederlanders heeft immers overgewicht. Die zijn heus niet allemaal arm.
Debet aan deze gezondheidscrisis in slow motion is de voedselindustrie, wier zwaar bewerkt fabrieksvoedsel zonder voedingswaarde de schappen in de supermarkt vult. Vanwege dat overdadige aanbod van ongezond eten, is obesitas een epidemie die sociale klasse ontstijgt. Arm of rijk: het maakt niet uit.
Deze situatie overstijgt de eigen verantwoor-delijkheid van de Nederlander
Jongeren eten het minst gezond van alle leeftijdsgroepen. Dat is op zich niet nieuw, maar de huidige generatie eet wel ongezonder dan vorige generaties. Voor de duidelijkheid, jongeren hebben hier zelf geen schuld aan. Wat ze eten is een wisselwerking tussen vraag en aanbod.
Het resultaat is dat momenteel één op de acht Nederlandse kinderen overgewicht of obesitas heeft. Dit belemmert deze kinderen al op jonge leeftijd in hun bewegingsvrijheid en hun welzijn. Zij lopen grotere kans om op latere leeftijd chronisch ziek te worden.
In tien jaar tijd is het aantal fastfoodlocaties in de buurt van scholen met 40 procent gestegen. De marketing van ongezond voedsel is te vaak op kinderen gericht, en de publieke ruimte lijkt haast uitgegroeid tot één grote reclamezuil voor ongezonde voeding. Je hebt kennis van zaken nodig om in de supermarkt de gezonde producten tussen de ongezonde massa uit te kunnen vissen.
We willen maar zeggen: deze situatie overstijgt de eigen verantwoordelijkheid van de Nederlander. De crux van dit hele probleem is de grote hoeveelheid marketing voor ongezonde voeding. Maatregelen om het ongezonde eetgedrag van burgers te verbeteren worden wel eens weggezet als betuttelend – maar wat ons betreft is de marketing van de voedingsindustrie de échte betutteling.
Reclameverbod
Nu de zorg onbetaalbaar aan het worden is, zou gezondheid de hoogste prioriteit van de overheid moeten zijn. De huidige overheidsambities geven echter blijk van het tegenovergestelde. Wat betreft armoede reiken de ambities niet verder dan het niet verder laten oplopen van het aantal kinderen dat in armoede leeft. En onder meer het Voedingscentrum en het Partnerschap Overgewicht Nederland zullen worden getroffen door de bezuiniging van 250 miljoen euro die het ministerie van VWS gaat doorvoeren op onder meer gezondheidspreventie.
Om de volksgezondheid te beschermen, moet de overheid op meerdere plekken ingrijpen. Om te beginnen bij het aanpakken van de aanbieders van ongezonde voeding. Daarnaast moet er een verbod komen op aan kinderen gerichte reclame voor ongezond voedsel. De aanschaf van gezonde producten moet gestimuleerd worden via gunstige belastingtarieven. Tot slot moeten gezondheidsdoelen wettelijk worden vastgelegd.
Bevordering van de gezondheid is een grondwettelijke taak van de overheid – een taak die betrekking heeft op zowel mensen met geld, als mensen zonder geld.
Lees ook
De overheid kán het grootste deel van de Nederlanders boven de armoedegrens trekken. Waarom gebeurt het dan niet?
‘Remember the wisdom out of the old days…” Op een zonnige novemberochtend, uitkijkend vanaf een dakterras over de Amsterdams binnenstad, declameert de Britse bioloog Richard Dawkins (83) uit zijn hoofd een gedicht van William Butler Yeats. Diezelfde strofe komt ook voor in zijn eigen nieuwe boek, Het dna van het leven op aarde. Verstopt achter een QR-code weliswaar, want die afbeelding illustreert het centrale thema van het boek: de aanwezigheid van verborgen informatie die ontcijferd kan worden. „Zo’n code is met het blote oog niet te begrijpen, maar je smartphone heeft er geen enkele moeite mee”, zegt Dawkins. „Zo is het ook met de informatie in onze genen. Die zal, dankzij de voortschrijdende technologie, door toekomstige wetenschappers feilloos kunnen worden gelezen. Daarmee is in detail te achterhalen in wat voor omgeving en onder welke omstandigheden onze voorouders leefden. Een genetisch dodenboek.”
Even is Dawkins teleurgesteld dat de Engelse titel van zijn boek – The Genetic Book of the Dead – niet naar het Nederlands is vertaald. „Ik was juist zo blij met die titel, als een knipoog naar het Egyptische dodenboek dat in de eeuwen voor Christus werd meegegeven aan overledenen in het graf.” Dan, berustend: „Maar de dood zal niet goed genoeg verkopen.”
Vermoedelijk had het weinig uitgemaakt, want de naam Richard Dawkins lijkt haast garant te staan voor bestsellers en volle zalen. Zijn debuut The Selfish Gene (1976), over de sleutelrol van genen in de evolutie, verscheen in meer dan 25 landen en werd door de Royal Society uitgeroepen tot het meest invloedrijke wetenschapsboek aller tijden – dus nog boven On the Origin of Species van Charles Darwin. Het optreden dat Dawkins op de avond na ons gesprek zal geven in het Amsterdamse theater Carré is al maanden uitverkocht. En nu is er dus zijn nieuwste, negentiende boek. De uitgever heeft een doos exemplaren voor hem neergezet om te signeren voor een winactie. Met een zucht: „Ik schrijf nooit meer met de hand. Ik kan mijn eigen gekriebel niet eens lezen.”
Gecodeerde beschrijving
„Een evolutionaire palimpsest” noemt Dawkins de in onze genen verankerde gecodeerde beschrijving van leefmilieus uit een ver verleden. „In de klassieke zin des woords is een palimpsest een manuscript waarbij oude tekst wordt overschreven door nieuwe tekst. Zo kun je het genoom ook zien: in de loop van de evolutie wordt steeds nieuwe informatie toegevoegd, en sommige genen – de zogeheten pseudogenen – worden juist overbodig. Sommige wetenschappers spreken van junk-dna, maar zo’n pseudogen is absoluut geen rotzooi. Het bevat juist belangrijke informatie. Vergelijk het met de harde schijf van een computer. Die bevat vaak ook allerlei bestanden die je niet meer gebruikt, maar die je toch niet permanent verwijdert.”
Als voorbeeld van wisdom out of the old days noemt hij het genoom van de landschildpadden. „Die zijn in de afgelopen honderden miljoenen jaren twee keer veranderd in landdieren. Hun voorouders, de vissen, gingen zo’n 400 miljoen jaar geleden aan land. Vervolgens gingen ze net als bijvoorbeeld walvissen terug het water in en tot slot hebben ze zich als landschildpadden aangepast aan heel droge gebieden. Daarmee hebben ze van alle gewervelde dieren de meest ingewikkelde overschreven palimpsest.”
Hoewel moleculaire genetica essentieel is voor het ontrafelen van dat veelkleurige verleden, is het niet de énige methode, benadrukt Dawkins. „Biologen en paleontologen zijn natuurlijk al uiterst bedreven in het aflezen van uiterlijke clues. Neem de huid van de padhagedis, een reptiel in de Amerikaanse Mojavewoestijn. De kleurpatronen daarvan lijken sterk op zand en gruis. Een zoöloog kan daaruit direct opmaken dat de voorouders van het dier óók al in de droge woestijn leefden. En een paleontoloog kan op basis van een dinosaurusskelet ook een boel conclusies trekken. Maar het thema van mijn boek voert veel verder dan dat: het héle lichaam, elke cel, elk biochemisch proces, elk gen, vormt een beschrijving van die voorgeschiedenis.” Onze palimpsest is ook gedurende ons leven nog voortdurend in verandering, betoogt Dawkins. „De meest recente teksten worden geschreven tijdens ons leven in de vorm van herinneringen in ons brein. Bij zulke leerprocessen kun je in feite spreken van een niet-genetisch boek van de levenden.”
Toen ik geboren werd, was het dna nog niet eens ontdekt
Hij trekt zijn stropdas met partituur van de Matthäus-Passion strak. „Een vogel die zichzelf leert zingen, komt er gaandeweg achter welke fragmenten van zijn zang goed werken en welke niet. Vergelijk het met Johann Sebastian Bach die stukken van zijn nieuwe composities uittestte, net zolang tot hij tevreden was.”
En in hoeverre is de Dawkins-palimpsest dan gedurende zijn eigen leven overschreven met nieuwe informatie? „Voortschrijdende wetenschappelijke inzichten hebben mijn palimpsest door de jaren heen natuurlijk veranderd. Toen ik studeerde leerden we bijvoorbeeld dat nijlpaarden en varkens naaste familie zijn van elkaar. Maar rond de millenniumwisseling werd ontdekt dat nijlpaarden in feite veel nauwer verwant zijn aan de walvissen. Zulke diepe lagen van de palimpsest, die boven komen drijven dankzij moleculaire genetica, vind ik echt mindblowing.”
Dan, terwijl hij zijn sokken met afbeeldingen van roodborstjes opstroopt: „Over het algemeen ben ik toch redelijk dezelfde persoon gebleven, volgens mij. Ik ben het nog steeds eens met de Richard Dawkins die in 1976 The selfish gene schreef, en andersom denk ik dat hij ook helemaal achter dit boek zou staan. De wetenschap is gedurende mijn leven sterker veranderd dan ikzelf. Toen ik geboren werd, was het dna nog niet eens ontdekt. De wetenschap is ingrijpender veranderd dan ikzelf. En de maatschappij trouwens ook.”
Als wetenschapper heeft Dawkins controverses nooit geschuwd. In 2006 verscheen zijn boek The God Delusion (God als misvatting). En op sociale media zorgde hij meermalen voor een rel – daags na de Amerikaanse verkiezingen schreef hij op X nog dat hij Donald Trump weliswaar een „zelfgeobsedeerde, wraakzuchtige, liegende, incompetente, onwetende crimineel” vindt, maar dat hij sympathie kon opbrengen voor mensen die op hem hadden gestemd als proteststem tegen „zelfingenomen wokeïsme”.
Naar eigen zeggen verzet Dawkins zich tegen „de tendens dat politiek de wetenschap inkruipt. Mensen mogen zich van mij identificeren hoe ze willen, maar als bioloog zeg ik: seks is binair. Geslachtscellen komen in twee groottes voor: macrogameten en microgameten. Alleen bij sommige primitieve diersoorten en planten heb je nog een tussenvorm, de isogameten, maar bij mensen en de meeste andere dieren niet.
„Er zijn individuen met uiterlijke geslachtskenmerken die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, er zijn individuen die een extra X-chromosoom hebben, maar op gameetniveau zijn er maar twee opties. Iedereen heeft recht op zijn eigen privélexicon, maar in het publieke debat vind ik het heel kwalijk dat mensen die het woord vrouw uitsluitend willen gebruiken voor een volwassene zonder Y-chromosomen worden weggehoond. Maar laten we over iets anders praten. Met die discussie heeft mijn nieuwe boek niets te maken.”
Gigantische kolonie virussen
Toch geeft Dawkins in Het dna van het leven op aarde ook zelf taal een nieuwe draai – bijvoorbeeld wat het woord ‘virus’ betreft. In het Van Dale-woordenboek staat virus omschreven als „microscopisch kleine ziekteverwekker die bestaat uit erfelijk materiaal dat zich in de cellen van een organisme vermeerdert”. Maar in het laatste hoofdstuk van zijn boek betoogt Dawkins dat we dat begrip moeten verruimen, en dat er ook goede virussen bestaan. Hij werkt het idee uit dat onze genenpool in feite uit een gigantische kolonie virussen bestaat.
„En dan bedoel ik níét dat al onze genen ooit als virussen buiten ons lichaam leefden en zich later bij ons voegden. Daar hebben we er ook wel een zwik van – naar schatting is minstens 8 procent van onze genen zo ontstaan – maar mijn punt is dat je genen als ‘verticovirussen’ kunt beschouwen. Virussen die van generatie op generatie worden doorgegeven via eicellen of sperma, die werken als een algoritme dat ‘kopieer mij’ zegt. Daarbij onderscheid ik ze van wat ik dan horizontovirussen heb gedoopt – ‘klassieke’ virussen zoals hondsdolheid, corona, of hiv, die erop gericht zijn zoveel mogelijk andere slachtoffers te besmetten en geen belang hebben bij het voortbestaan van hun gastheren of -vrouwen. Verticovirussen daarentegen kun je zien als goede metgezellen die gebaat zijn bij ons voortbestaan.”
Een serveerster komt koffie brengen – een flat white voor Dawkins. „Dank u”, zegt hij in vlekkeloos Nederlands. „Dat heb ik geleerd toen ik in de jaren zestig voor het eerst in Nederland was, samen met mijn promotor Niko Tinbergen op een congres in Den Haag.” Glimlachend: „Ik had toen ook een Nederlands vriendinnetje.”
Een lift achterop de bagagedrager slaat hij even later af. „Daar waag ik me op mijn leeftijd niet meer aan. Ik zie je straks in Carré!”
Foto’s: Merlijn Doomernik
Bevriende gast
’s Avonds krijgt Richard Dawkins een daverend applaus als hij in een uitverkocht Carrétheater ten tonele verschijnt. Volgens het inmiddels beproefde principe ‘Dawkins & friends’ nodigt hij bij zijn optredens altijd een bevriende gast uit, die dient als interviewer en discussiepartner ineen. Ditmaal is dat Matt Ridley, een wetenschapsjournalist en oud-leerling van Dawkins die met boektitels als The Agile Gene in de voetsporen van zijn leermeester is getreden en die evenmin de controverse schuwt. Zijn boek Viral: The Search for the Origin of COVID-19, uit 2021, kreeg als kritiek dat het de lab leak theory (die ervan uitgaat dat het SARS-CoV-2-virus uit het laboratorium afkomstig is) te veel ophemelde. Als Ridley de theorie noemt tijdens het gesprek, reageert Dawkins alleen kort met: „Daar weet jij meer van dan ik, Matt.”
De twee filosoferen over de vraag of genen analoog of digitaal zijn („Duidelijk digitaal”, zegt Dawkins. „Er is geen continuüm.”) en over de vraag wat Charles Darwin van genetica zou vinden („Wist je dat we dezelfde initialen hebben? Charles Robert Darwin en Clinton Richard Dawkins.”). Nu en dan meandert het gesprek langs onderwerpen als gender en politiek. Wanneer Dawkins de nieuwe president van Amerika een klootzak noemt klapt de zaal wederom uitbundig. Als hij zich negatief uitspreekt over de deelname van de Algerijnse boksster Imane Khelif aan de Olympische Spelen (over wier deelname ophef ontstond omdat ze volgens Dawkins en andere critici een man zou zijn), blijft het een stuk stiller.
Misschien was dit wel z’n laatste optreden in Nederland
Maar na afloop lijkt iedereen star-struck: Dawkins en Ridley krijgen een staande ovatie, een stuk of dertig mensen stellen zich in een rij op achter een microfoon voor een publiekelijk vragenhalfuurtje. Halverwege de rij is de tijd op: uitsluitend fans die 160 euro hebben neergelegd voor een vip-arrangement met meet & greet mogen achterblijven in de zaal.
„Misschien was dit wel z’n laatste optreden in Nederland”, zegt een geëmotioneerde fan bij de wc’s. Dat valt nog te bezien: in Amerika had zijn recente tournee weliswaar de titel The Final Bow – De finale buiging – maar in Europa is nog geen sprake van een echte afscheidstournee.
En bovendien: Dawkins is in zekere zin onsterfelijk. Niet alleen door zijn boeken, maar ook omdat hij in 2012 als een van de eerste mensen de gehele volgorde van zijn dna in kaart liet brengen. „Niet een deel ervan, zoals bij die commerciële dna-bureaus wordt gedaan, maar echt het héle genoom”, vertelde hij eerder op de avond. „Het idee was dat ik voor een tv-programma die harde schijf met mijn gegevens duizend jaar in het familiegraf zou laten bewaren. Over een millennium zou dan mijn kloon ontwaken, die ik instructies zou geven om niet dezelfde fouten te begaan die ik heb begaan.” Het tv-programma ging niet door, maar de schijf is er nog. Een back-up van Dawkins’ palimpsest.
De „zestig seconden” waarin John Prescott met een kiezer op de vuist ging omdat die een ei op hem had stukgeslagen, zouden bij zijn overlijden „het enige zijn wat van me overblijft bij het nieuws”, voorspelde Prescott eens. Daar heeft hij ongelijk in gekregen. Britse media kwamen donderdag met uitgebreide necrologieën en lieten zijn vroegere collega’s voluit herinneringen aan hem ophalen.
Donderdag maakte zijn vrouw bekend dat John Prescott (86) is overleden. Hij leed aan de ziekte van Alzheimer. Van 1997 tot 2007 was Prescott vicepremier onder Labour-leider Tony Blair en in die jaren was hij één van de belangrijkste politici van het Verenigd Koninkrijk. Prescott hielp Blair met het moderniseren van de Labour-partij en had een centrale rol in de campagnes voor de Lagerhuisverkiezingen.
John Leslie Prescott werd in 1938 geboren in een socialistisch arbeidersgezin in Wales. Zijn vader zat bij de spoorwegen en zijn moeders familie werkte in de mijnen. Op zijn vijftiende ging Prescott van school om te gaan werken, hij kwam in de scheepvaart terecht. Hij werd actief bij de vakbond en kwam zo ook bij Labour uit. In 1970 werd Prescott verkozen voor het Lagerhuis en daar liet hij een klassiek links geluid horen. Hij was bijvoorbeeld fel tegen de privatisering van de spoorwegen die de Conservatieve regering onder toenmalig premier Thatcher doorvoerde.
In 1994 stelde John Prescott zich kandidaat voor het partijleiderschap van Labour, maar de meer neoliberaal georiënteerde Tony Blair won. Blair stelde hem wel als plaatsvervangend leider aan. „Ik wist dat ik geen kans maakte. Maar nu had ik wel de gelegenheid mijn beleidsplannen onder de aandacht te brengen”, schreef Prescott daar achteraf over in zijn memoires.
Afstand van inval Irak
Met zijn working class-achtergrond stond Prescott niet bepaald bekend als diplomatiek wonder. Toch speelde hij een belangrijke rol in de tot-standkoming van het Kyoto-verdrag eind 1997, dat was de eerste keer dat landen internationaal afspraken maakten over het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Als minister voor milieu en transport vloog Prescott de wereld rond om de onderhandelingen voor te bereiden. Ook na ‘Kyoto’ bleef hij campagne voeren tegen de oorzaken van klimaatverandering en hij vond dat rijkere landen hierin een grote verantwoordelijkheid hadden.
Aan het einde van Blairs regeerperiode nam Prescott op sommige gebieden afstand van hem. Zo distantieerde hij zich van de controversiële inval van de Verenigde Staten en het VK in Irak, in 2003. Verder bleef Prescott altijd loyaal aan Labour en aan de partijleiders die na Blair kwamen.
„John had een volkomen andere achtergrond dan ik en kon delen van ons electoraat bereiken waar ik geen toegang toe had”, zei Tony Blair donderdag tegen de BBC over hem. Zeker in de laatste jaren van Blairs leiderschap stond Prescott bekend als bemiddelaar tussen Blair en zijn minister van Financiën Gordon Brown. Die twee vochten elkaar soms politiek de tent uit. Blair, daarover: „Dat deel was er ook, ja. John vond dat hij een brugfunctie had en dat was ook echt zo.”
Bij Search Engine, de immens populaire show van podcastberoemdheid PJ Vogt, stelt het verhaal nooit teleur. Hoe groot of klein het ook is. Het zijn secuur bereide luxeproducten, prachtig gepresenteerd en uitgeserveerd met aandacht. Dit tweeluik begint bij prijswinnend onderzoeksjournalist Jessie Eisinger, die op een dag de belastingaangiftes van de allerrijksten toegestuurd krijgt. Een ongelooflijke schat aan informatie, die een inkijkje biedt in de financiële gegevens van bekende miljardairs. Het document bewijst hoe het kan dat Amazon-oprichter Jeff Bezos geen inkomstenbelasting betaalt, en zelfs kinderbijslag ontvangt. Welke loopholes gebruiken de allerrijksten? Niet alleen wordt die vraag beantwoord, ook de cultuur die zulke loopholes mogelijk maakt wordt besproken. De hele geschiedenis van belastinginningen in de Verenigde Staten komt voorbij. En het is geen moment saai.
Uit angst dat de wereld overgenomen wordt door AI-klonen, maakt tech-journalist Evan Ratliff alvast een kloon van zichzelf. Hij uploadt zijn stem, koppelt deze aan een AI-systeem, en plots is daar een kunstmatig gedreven kopie – als luisteraar duurt het even voor je de ‘echte Evan’ van de ‘AI-Evan’ kunt onderscheiden. In Shell Game, een onafhankelijk uitgebrachte podcast, volg je Ratliffs experimenten. Hij benadert zijn onderzoek als een soort filosofisch spel, niet alleen om van te leren maar ook voor eigen plezier. Ratliff speelt met zijn kloon, plaatst ’m in rare situaties en kijkt vermaakt toe.
Eerst laat Ratliff de AI-kloon zijn gesprekken met klantenservice-medewerkers overnemen. Wanneer dat te veel op pesten begint te lijken, gaat hij over op scammers. Vervolgens traint hij zijn AI door deze met andere AI’s, collega’s, vrienden en familie te laten praten. Het is allemaal even absurdistisch als fascinerend. Als luisteraar leer je, door urenlang naar AI-gedreven gesprekken te luisteren, de logica van het systeem beter te begrijpen. Je ontdekt de grenzen van het kunstmatige.
Maar het werkt ook vervreemdend om, samen met de echte Evan, te horen hoe twee AI-klonen hun hobby’s en gezinsleven met elkaar bespreken, zonder dat zij doorhebben dat alle gezinsleden exact dezelfde namen hebben. En waarom verzanden twee robots, die alle informatie online tot hun beschikking hebben, toch steeds in zulke saaie gesprekken? Het wordt duidelijk hoe gemakkelijk AI-Evan liegt, al doet hij dat zonder uitzondering met een onschuldig klinkende beleefdheid. Een monotoon enthousiasme dat steeds vreemder wordt, hoe langer je ernaar luistert. AI’s maken geen ruzie. Zelfs niet als ze die opdracht krijgen. Ze praten verzoenend, met gesprekstechnieken die regelrecht uit een cursus conflictoplossing lijken te komen. Geamuseerd laat Ratliff zijn kloon ook AI-gedreven therapie volgen, een hilarisch hoogtepunt in de serie.
Marjoleine de Vos citeerde een paar weken geleden in deze krant een dichtregel van Herman Gorter. ‘Ik wou dat ik eens even u kon zijn’. Een van de smartelijkste regels ooit geschreven. Even ontsnappen aan jezelf en eindelijk weten hoe het is een ander te zijn. Wat voelt die? Wat denkt die? Als je dat weet, begrijp je de wereld beter. Het is een universeel verlangen, dat moet haast wel; van Gorter, De Vos, ik en velen met ons.
Om dat verlangen te stillen worden er onder andere romans geschreven en films gemaakt. De wens wordt op de spits gedreven in de film Being John Malkovich (1999) van Spike Jonze, waarin door een gelukkig onverklaard wonder allerlei personages de mogelijkheid kregen even in de hersens van acteur John Malkovich te kruipen. Misschien is dit hele idee van scenarioschrijver Charlie Kaufman wel een metafoor voor kunst.
Een iets prozaïscher vehikel om even iemand anders te zijn is de biografie. Op mijn pad kwam een nieuwe biografie van de Franse schilder Paul Gauguin, geschreven door de Brits-Noorse biografe Sue Prideaux, die eerder de levens van Edvard Munch, August Strindberg en Friedrich Nietzsche behandelde. In een van de eerste hoofdstukken van Wild Thing vertelt ze een anekdote die me meteen voor Gauguin en voor haar inneemt, juist omdat het een anekdote van niets is. Toen Paul Gauguin zes of zeven jaar oud was en bezig met een knutselwerkje, zei een oude vriendin van de familie: ‘Hij zal een geweldige beeldhouwer worden!’.
Zoiets is waarschijnlijk tegen talloze kinderen in talloze varianten gezegd, door de eeuwen heen. In het geval van Gauguin leek de voorspelling lang niet uit te komen, zoals meestal. Gauguin werd na twaalf ambachten en dertien ongelukken een succesvol handelaar op de beurs van Parijs. Hij trouwde met de Deense Mette Gad en kreeg 5 kinderen. Pas na de beurskrach van 1882 en een mislukt avontuur als verkoper van zeildoek in Kopenhagen ging Gauguin zijn leven wijden aan de kunst.
Arrogantie
Gauguin schreef de anekdote aan het eind van zijn leven, op het eiland Hiva Oa in de Stille Oceaan, op in zijn laatste geschrift, Avant et Aprés. Hij was toen, in 1903, 54 jaar en hij was dit loze compliment nooit vergeten. Hij laat er een grapje opvolgen: ‘Helaas was deze vrouw geen profeet’. Nou ja, grapje… Gauguins arrogantie is net zo legendarisch als zijn talent. Gauguin heeft later wel beelden gemaakt, die nu ook steeds meer gewaardeerd worden, maar is vooral bekend geworden als schilder, een van de kunstenaars die na het impressionisme de kunst vernieuwde met zijn kleurgebruik, zijn symboliek, zijn verkenning van nieuwe werelden. In 2014 werd op een veiling voor Gauguins schilderij Nafea Faa Ipoipo? (‘Wanneer ga je trouwen?’), in 1892 geschilderd op Tahiti, 210 miljoen dollar neergeteld. Alleen werken van Cézanne, Willem de Kooning en Leonardo da Vinci hebben nog meer opgebracht.
Directe aanleiding voor deze levensbeschrijving was het verschijnen van een nieuwe oeuvrecatalogus en het opduiken van Gauguins manuscript van Avant et Aprés, dat nu ook online te raadplegen is op de website van het Courtauld Institute (inclusief Engelse vertaling). Indirecte aanleiding voor Sue Prideaux was dat Gauguins reputatie er de laatste jaren bepaald niet beter op is geworden. De kortste samenvatting: Gauguin is een koloniale pedofiel. Online vond ik op change.org een petitie die om het weghalen van zijn werk uit musea vraagt: „Paul Gauguin, de Franse schilder, was een racistische pedofiel die syfilis gaf aan de inheemse kinderen van Polynesië , inclusief Tahiti. Erger nog, hij verwierf roem met naaktschilderijen van deze kinderen. Het vermogen om het debat aan te gaan over schilderijen van verkrachte inheemse kinderen is een uiting van wit privilege. [….] Het is tijd om te stoppen te vereren en te eisen dat de schilderijen van Gauguin worden verwijderd uit de musea van de wereld.”
De petitie is weliswaar sinds 2020 slechts een paar honderd keer ondertekend, maar toch, een voorbeeldige rebel is Gauguin voor velen niet meer. Daartegenover stelt Prideaux: ‘Het recent opduiken van zoveel nieuw materiaal, gelijktijdig met het huidige debat rond zijn problematische reputatie, maakte dat het belangrijk leek om het leven van Gauguin opnieuw in ogenschouw te nemen: niet om te veroordelen, of vrij te pleiten, maar simpelweg om nieuw licht te laten schijnen op de man en de mythe.’
Syfilis
Sue Prideaux begint haar biografie met de geslachtsziekte. In 2000 werden op Hiva Oa in een waterput vlak bij het al lang afgebroken huis van Gauguin vier rotte tanden gevonden. DNA-onderzoek wees uit dat de tanden van Gauguin zijn. Sporen van cadmium, kwik en arsenicum, een eeuw geleden de standaardbehandeling voor syfilis, werden echter niet aangetroffen. Geen syfilis dus, waarschijnlijk. Merkwaardig is dat Gauguins DNA niet onderzocht lijkt op afkomst, om een andere mythe te bevestigen of onderuit te halen. Gauguin bracht de eerste jaren van zijn leven door in Peru, waar een van zijn grootmoeders vandaan kwam. De kunstenaar zei vaak dat hij een ‘wilde uit Peru’ was, en dat er ‘Inca-bloed’ door zijn aderen stroomde. Dit gegeven was belangrijk voor zijn zelfbeeld: hij was zelf een nobele wilde, die genoeg had van de corrupte Europese beschaving en op zoek was naar een puur en onbezoedeld Eden. In Peru had hij dat overigens niet gekend, althans niet in de hedendaagse opvatting van zo’n paradijs. Zijn familie behoorde tot de Spaanse elite en Gauguin had als klein kind de beschikking over diverse tot slaaf gemaakten.
Gauguin verklaart in een brief de blik van het meisje; ze is bang voor het donker en bang voor geesten. Kunnen we een andere angst kiezen? Is Tehamana bang voor hem?
Gauguin zocht zijn primitieve betere wereld eerst in Bretagne en vervolgens op Tahiti. Beide keren kwam hij bedrogen uit. Op Tahiti vond hij in 1891 geen ongerept gebied maar een treurige kolonie, waarin de huizen niet eens van lokale materialen mochten worden gebouwd: steen en ijzer waren beter dan bamboe en pandanbladeren. Alle culturele uitingen die vernietigd konden worden waren al vernietigd. Vrouwen moesten van Britse missionarissen kuise ‘Mother Hubbard’-jurken dragen. ‘Een diepe melancholie overviel me. Ik had een lange reis gemaakt om precies dat tegen te komen waarvoor ik was gevlucht’, schreef Gauguin in Avant et Aprés.
Volgens Prideaux hield Gauguin zich tijdens vooral zijn tweede verblijf op Tahiti en daarna op Hiva Oa bezig met het bestrijden van de Franse koloniale overheid en Franse elite, door wie de schilder werd uitgekotst.
Gauguins schilderijen werden ook in Europa niet gewaardeerd. Het afbeelden van de christelijke heilige familie als inwoners van Tahiti ging de meeste Fransen veel te ver. Volgens de katholieke kerk was het, tot in 1951, blasfemie.
Gauguins grootste antikoloniale wapenfeit buiten het doek betrof volgens Prideaux zijn agitatie tegen de Franse scholen op Hiva Oa. Alle kinderen van het eiland moesten naar kostscholen in de hoofdstad Atuona, waar ze Frans moesten spreken. Prideaux beschrijft zulke scholen als een van de meest effectieve koloniale wapens om binnen één generatie identiteit, religie, en taal van een volk te vernietigen. Gauguin ontdekte dat alleen kinderen van ouders die dichter dan 4 kilometer bij school woonden, verplicht waren ze te bezoeken. Waarop een ware uittocht van gezinnen uit Atuona volgde. De meisjesschool verloor een derde van haar leerlingen.
Een van de gevolgen van deze overwinning is wel heel wrang: een meisje dat van school is gehaald, wordt in ruil voor een naaimachine en 31 meter stof de nieuwe vrouw van Gauguin in zijn nieuwe huis in Atuona. Vaeoho Marie-Rose was waarschijnlijk 14 jaar. Al snel was ze zwanger.
Ja, een paar witregels, om aan te geven dat ik even niet meer weet wat ik moet zeggen. Prideaux gaat droog door: ‘Het huis beviel hem goed. Vaeoho Marie-Rose waarschijnlijk ook, hoewel we weinig van haar weten.’
Modellen
Het is op dit punt dat ik niet meer verder wil in dit verhaal. Ik weet dat dit een biografie is van Paul Gauguin, ik weet dat hij de beroemde schilder is, niet zij, en toch, ik wou dat ik eens even u kon zijn, zoals Gorter schreef, dat wil ik nu vooral van Vaeoho Marie-Rose en zijn andere geliefden. Je kunt aan de geschiedenis steeds andere vragen stellen en nu is de vraag: wie waren zij? Voor de modellen van beroemde schilders is de laatste jaren gelukkig meer oog dan vroeger. Toen wisten we vaak niet eens hun naam. Onlangs verscheen een boek over de wederwaardigheden van Geesje & Anna Kwak, twee modellen van de schilder Breitner in Amsterdam, ook omstreeks 1900. Sinds een paar jaar geleden wordt eindelijk de naam van de zwarte vrouw op Manets Olympia benoemd, Laure.
Prideaux heeft ongetwijfeld haar best gedaan, maar over de vrouwen van Gauguin in Frans-Polynesië is niet veel informatie te vinden. Over zijn echtgenote Mette Gad, met wie hij altijd getrouwd is gebleven, weten we veel meer. Het meest weten we nog over Tehamana, ook wel gespeld als Teha’amana en door Gauguin Tehura genoemd, of ‘levend goud’. Gauguin trouwde met haar volgens lokaal gebruik in 1891, daarbij verzwijgend dat hij in Europa al getrouwd was.
Volgens sommigen is deze Tehura een samensmelting van diverse meisjes, een creatie van Gauguin. Prideaux volgt de Zweedse antropoloog Bengt Danielsson, die omstreeks 1947 een aantal mensen sprak die Tehamana hadden gekend. Volgens hem leefde ze van ongeveer 1878 tot 1918, toen ze bezweek aan de Spaanse Griep. Ze kwam niet uit Tahiti, maar uit Raratonga, een van de Cookeilanden.
Heel veel verder komen we niet. ‘Wat Tehamana werkelijk dacht van Gauguin en hoe ze de relatie heeft ervaren zullen we nooit weten’, schrijft Prideaux. Kunnen we het niet toch proberen? Moeten we het niet proberen? De onrechtvaardigheid van het archief, van wat bewaard wordt en wat niet, van wat we weten en van wat we kunnen weten, schrijnt en blijft schrijnen, hoe goed en genuanceerd Prideaux Gauguins leven ook beschrijft – beter dan zijn werk, dat nogal bloedeloos wordt neergezet. Jeroen Krabbé doet dat veel enthousiaster in zijn televisieserie (nog steeds te zien op NPO).
‘Archiefstilte’
Misschien kan het concept ‘critical fabulation’ uitkomst bieden, een door de Amerikaanse historica Saidiya Hartman ontwikkelde methode om de ‘archiefstilte’ over zwarte Amerikanen te overkomen. Om bij de waarheid in de buurt te komen, moet je soms fictie gebruiken, of kunst. In ieder geval kun je meer proberen dan te zeggen: we zullen het nooit weten. De Britse schrijfster Devika Ponnambalam probeerde het vorig jaar door een roman, I Am Not Your Eve, te schrijven over Tehamana, die werd genomineerd voor de Walter Scott Prize for Historical Fiction. Ook Gauguins Europese dochter Aline, ongeveer even oud als Tehamana, komt in I Am Not Your Eve aan het woord.
En dan hebben we natuurlijk nog het werk van Gauguin zelf. Kunnen we door zijn blik heen kijken? Kunnen we iets anders zien dan wat hij wil laten zien? Een van de beroemdste schilderijen van (waarschijnlijk) Tehamana is Manaò tupapaú (‘De geest van de doden kijkt toe’) uit 1892. Op dit op jute geschilderde werk ligt een naakt meisje op haar buik op een bed, in een pose tegenovergesteld aan die van de naakte vrouw op Manets Olympia, een schilderij waarvan Gauguin een foto mee naar Tahiti had genomen. Gauguin verklaart in een brief de blik van het meisje; ze is bang voor het donker en bang voor geesten. Kunnen we een andere angst kiezen? Is Tehamana bang voor hem?
In zijn beschrijving van het schilderij voor zijn dochter Aline beweert Gauguin dat het meisje niet bang is zoals Susanna voor de ouderlingen, een verhaal uit het Oude Testament dat al eeuwen onderwerp van schilderijen is. Niet voor hem dus. Mmm. De verbeelding van Susanna is nu onderwerp van een tentoonstelling in Museum Gouda, met werk van Rembrandt tot Hitchcock (Psycho!). Manaò tupapaú sluit daar bij aan, met Gauguin toch als ouderling.
Maar misschien is Tehamana wel helemaal niet bang. Ze knippert met haar ogen, duwt zich met haar handen van het bed en loopt weg, niet eens een zij misschien, een mens, gewoon een mens in de nacht die…
Maar nee, ze blijft van Paul Gauguin. Ze kan nog niet ontsnappen. Ik ook niet.
ik wou
dat ik eens even u kon zijn,
maar ’t kan niet, ik blijf van mijn
Lees ook
Expositie over Gauguin laat koloniale blik in de kunst zien
Teun Jacobs leerde het door „schade en schande”. Nog maar 35 was hij, toen Almere City FC hem in het najaar van 2019 vroeg als eindverantwoordelijke voor het sportieve beleid. Jong misschien, maar met bijna een half leven aan ervaring. Als achttienjarige was Jacobs al jeugdtrainer bij NEC, daarna hoofd jeugdopleidingen en vervolgens jarenlang beleidsmaker bij voetbalbond KNVB.
Voor het vak van technisch directeur of manager bestond geen opleiding, Jacobs moest zelf zijn weg zien te vinden. Dat maakte de positie dikwijls „best eenzaam”, vond hij. Bijvoorbeeld wanneer hij een besluit moest nemen, maar zijn twijfels of afwegingen niet met de trainer of algemeen directeur kon delen.
Deze herfstochtend staat Jacobs in een klein klaslokaal in Zeist, op de campus van de KNVB. Hij is er als gastdocent, om te vertellen over de ervaringen die hij de afgelopen jaren opdeed – eerst drie jaar lang bij Almere City, toen nog eerstedivisionist, en later als technisch directeur bij het pas gedegradeerde Willem II, waar hij al na een jaar vertrok omdat fans hem medeverantwoordelijk hielden voor de tegenvallende prestaties.
Tegenover hem zitten twaalf mannen en vrouwen die op het punt zijn waar Jacobs vijf jaar geleden stond. Sommigen zijn net technisch directeur geworden, anderen zitten dicht tegen die rol aan. Het zijn de deelnemers aan een voorbereidingstraject waar Jacobs destijds graag zelf aan had meegedaan: het „ontwikkelprogramma” voor technisch directeuren dat de KNVB sinds een jaar aanbiedt.
Onderwerp van deze tweede lesdag is het leren omgaan met de cultuur in sportorganisaties. „Wat is, volgens jullie, de cultuur bij Ajax?”, vraagt Jacobs als voorbeeld. Hij kijkt rond. „Wij zijn de beste”, klinkt het aarzelend. „Aanvallend, aantrekkelijk voetbal”, oppert iemand. Dan klinkt het antwoord dat Jacobs wilde horen: „Vertrouwen op eigen jeugd.”
Precies daar ging het mis tussen de Amsterdamse club en Sven Mislintat, analyseert hij. De Duitse directeur voetbalzaken moest vorig najaar al na een paar maanden weer vertrekken bij Ajax. „Hoeveel jeugdspelers heeft hij naar eerste elftal gehaald? Weinig. Maar hij nam wel elf buitenlandse spelers mee. Dat botst.”
Wat Jacobs daarmee wil zeggen, is dat een goede visie of mooie plannen alleen onvoldoende zijn. „Je moet je ook afvragen: wat is cultuur bij club en past die bij mij als persoon?”
Meer taken, meer druk
Toen Lennard van Ruiven in het voorjaar van 2022 aantrad als directeur Voetbalontwikkeling bij de KNVB had hij een flinke lijst met plannen, vertelt hij eerder die ochtend. Het lesprogramma voor technisch directeurs stond met stip bovenaan. De voetbalbond ziet zichzelf als een belangrijke opleidingsorganisatie: van toptrainers tot vrijwilligers bij amateurclubs, iedereen kan bij de KNVB terecht.
Maar waar trainers jaren aan opleiding moeten doorlopen om bij de profs te mogen werken, kan iederéén in principe zomaar technisch directeur worden, zegt Van Ruiven. Terwijl de invloed van een technische man of vrouw op een club misschien nog wel groter is. „Als je betaald voetbal naar een hoger niveau wil tillen, moet je dus die functie proberen te professionaliseren”, meent hij.
De rol van technisch directeur „vraagt nogal wat van een persoon”, ziet Van Ruiven. Het is een functie die de laatste jaren snel complexer is geworden, met meer taken, grotere belangen, meer druk. Een technisch directeur gaat over het aanstellen en ontslaan van de trainer, het samenstellen van de staf. Hij of zij is verantwoordelijk voor het aankopen en verkopen van spelers, de ontwikkeling van talenten. Voor de hele sportieve strategie, kortom.
Dat vak is zo omvangrijk dat veel clubs de verantwoordelijkheden al verdelen over meerdere functies. Zo hebben onder meer FC Utrecht, Heracles, Sparta en PSV naast een technisch directeur ook een technisch manager. Bij Feyenoord is algemeen directeur Dennis te Kloese technisch eindverantwoordelijk, maar heeft hij die taken goeddeels uitbesteed aan een driekoppig technisch management-team.
Het maakt dat de behoefte aan goede technische mensen alleen maar toeneemt, verwacht de KNVB-directeur. Het ontwikkeltraject, in samenspraak met de belangenbehartigers voor proftrainers (CBV) en clubs in Eredivisie (ECV) en Eerste Divisie (CED), moet in die vraag voorzien. Voorlopig is het vrijwillig, geen voorwaarde om technisch directeur te kunnen worden.
Wouter Kuperus was als onafhankelijk adviseur bij het programma betrokken. „We zijn begonnen met een functieprofiel, om de taken en verantwoordelijkheden in kaart te brengen”, legt hij uit. Dat leidde tot vier rollen die een moderne ‘TD’ moet vervullen. Die van strateeg, die de voetbalvisie moet uitdenken. Die van architect, die aan de bijbehorende organisatie bouwt. Die van vormgever, die een gebalanceerde selectie samenstelt. En die van dealmaker, die handelt op de transfermarkt
Daaraan is nog een vijfde, overkoepelende rol toegevoegd, aldus Kuperus: die van professional, die zich moet zien staande te houden in de grillige voetbalwereld. Want de functie van technisch directeur is gebaat bij stabiliteit, langetermijnvisie. Maar een slechte reeks op het veld of enkele tegenvallende transfers en het gaat tegenwoordig óók over het functioneren van de TD. Wie het vak in wil, moet leren hoe hij met die druk vanuit fans en media omgaat.
Die vijf rollen vormen de basis voor het lesprogramma, in eerste instantie op twee niveaus: voor gevorderden, met hooguit twee jaar ervaring, en voor directeuren die al lang in het vak zitten. Sinds deze zomer, de tweede lichting, is er ook een beginnersgroep, zegt Kuperus. „Daarvoor kregen we héél veel aanmeldingen, misschien wel honderd. Soms ook van derdejaars studenten. We moesten dus flink schiften.”
Het leidde tot twaalf deelnemers, die – zo hoopt de bond – in de toekomst doorstromen naar de gevorderdengroep. „Dat zien we nu al bij de expertgroep”, zegt Kuperus. „Daar zitten veel mensen bij die vorig jaar bij de gevorderden meededen.” Voorbeelden zijn Jan Vennegoor of Hesselink en Mark Ruijl, de technisch managers van PSV en Feyenoord.
Oranje-vrouwen
In het lokaal in Zeist zit de gevorderdengroep. Sommige deelnemers zijn zelf oud-prof, zoals Raymond Atteveld (technisch directeur bij de Kazachstaanse bond), Mariska Kogelman (PEC-vrouwen) en Berry Powell (De Graafschap). Maar er zijn ook deelnemers die zelf nooit op hoog niveau voetbalden, zoals Nico Haak (FC Emmen), Patrick Busby (FC Volendam) en Yalcin Zöhre (voetbalbond Bonaire). Zij komen dikwijls uit de scouting, de jeugdopleiding of de voetbalmakelaardij.
Sommigen hebben het eerst als trainer geprobeerd, zoals Nangila van Eyck, die 37 wedstrijden voor de Oranje-vrouwen speelde. Maar eenmaal langs de lijn merkte ze snel hoe beperkt haar invloed was, zegt ze. „Als je daar het beste product wil hebben, dan ligt dat veel meer aan beleid.” Daarom besloot ze zich op een technische functie te richten: sinds de zomer is ze algemeen en technisch manager bij de vrouwentak van ADO.
Tijdens de tweede lesdag gaat het vooral over de rol van architect: het bouwen aan een topsportorganisatie. Voor veel deelnemers is dit nieuw. Door hun achtergrond als scout of in de jeugdopleiding voelen ze zich vaak redelijk vertrouwd bij de handel in spelers of het samenstellen van selecties. „Maar een zelf visie neerleggen, of een organisatie bouwen, dat heb ik nog nooit gedaan”, zegt Thomas Schaling, hoofd scouting bij het Amerikaanse Charlotte FC.
In de ochtend is naast Teun Jacobs ook Robbert de Groot te gast, hoofd talentontwikkeling bij Visma-Lease a Bike. Hij komt vertellen over de cultuur bij de wielerploeg. Nog geen tien jaar geleden was het een organisatie in mineur, in de steek gelaten door de hoofdsponsor. „Mensen vertrokken, er was een slechte sfeer.” Er moest een andere cultuur komen, vond de leiding, een hernieuwd teamgevoel.
Want cultuur is maakbaar, meent De Groot. Het kost alleen jaren om zoiets stukje bij beetje in te slijpen. Zijn advies: put vooral inspiratie uit hoe anderen het aanpakken. Zijn ploeg vroeg onder meer voormalig topmilitair Mart de Kruif. „In het voetbal wordt vaak gezegd: we doen het altijd al zo. Dat vind ik te gemakkelijk. Ga bij anderen kijken. En dan niet Chelsea, maar buiten het voetbal. Neem ASML – wat maakt dat bedrijf nou zo succesvol?”
Het is een boodschap waar Yalcin Zöhre het zéér mee eens is, zegt hij even later bij de lunch. Misschien ook wel omdát hij zelf van oorsprong niet uit het voetbal komt. Zöhre werkte jarenlang voor grote advocatenkantoren en accountants tot hij tien jaar geleden koos voor een tweede loopbaan in de sport waar hij van droomde: eerst als spelersmakelaar en sinds de zomer als sportief directeur bij de bond van Bonaire.
De voetbalwereld is te conservatief, vindt hij. Als een bestuurder niet zelf op hoog niveau heeft gespeeld dan is dat vaak een diskwalificatie. Terwijl: waarom zou een oud-voetballer automatisch een goede bestuurder zijn? „Het vak van technisch directeur gaat niet alleen om voetbal, het gaat om organisaties, om leiderschap. Hoe krijg je mensen dezelfde richting in? Hoe bouw je een team?”
Ook de KNVB vraagt om die reden zo veel mogelijk mensen van buitenaf, zegt gastdocent Teun Jacobs. „Want we kunnen hier wel gaan uitleggen hoe het in theorie zit, maar uiteindelijk draait het om de praktijk.” Na de lunch volgt bijvoorbeeld een vraaggesprek met voetbalbestuurders Alex Kroes (Ajax) en Edwin Reijntjes (Vitesse) over het inrichten van sportorganisaties. Welke structuur heeft hun club, en wat zijn daar de voor en nadelen van?
Maar wat misschien nog wel belangrijker is, vindt hij, is dat deelnemers van elkáár leren. Na het diner volgt nog een sessie waar een van hen een probleem uit de eigen praktijk deelt en de anderen daarover advies geven. Naast een opleiding is het ontwikkelprogramma ook een gelegenheid om een netwerk met gelijkgestemden op te bouwen, zegt hij. „Je leert mensen kennen met wie je kunt sparren. Dat heb ik weleens gemist.”
Ze werd de ‘Heks van Buchenwald’ genoemd; ze zou ‘seksueel psychotisch’ en een ‘nymfomaan’ zijn; ze zou gevangenen hebben laten vermoorden voor hun getatoeëerde huid, waarvan ze lampenkappen liet maken; ze was een ‘hysterische, op macht beluste’ vrouw, die ‘bewust ieder gevoel van medeleven en medelijden dat ze als vrouw had, onderdrukt’.
Over weinig nazi-oorlogsmisdadigers zullen zulke liederlijke beschuldigingen zijn geuit als over Ilse Koch, de vrouw van SS-kampcommandant Karl Koch. Sommige van die aantijgingen berustten op feiten, anderen zijn nooit bewezen. Toen ze zich in 1950 voor de rechtbank moest verantwoorden, ontkende Koch alles. ‘Ik ben een normale vrouw’, zei ze.
Zo’n 240 getuigen beweerden het tegendeel, en de rechters veroordeelden haar tot een levenslange gevangenisstraf voor het aanzetten tot moord, poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (de doodstraf was in 1949 afgeschaft). Nadat de staat meerdere gratieverzoeken had afgewezen, hing Ilse Koch zich in 1967 op in haar cel.
Hoe kon iemand die zich aan zulke ernstige misdaden schuldig had gemaakt met droge ogen verklaren dat ze een ‘normale vrouw’ was? Hoe komt een mens überhaupt tot dit soort gruwelijkheden? Zo iemand moet wel een psychopaat zijn, toch? Het zijn verzuchtingen die raken aan de vragen die historici zich al sinds 1945 stellen: waarom werden zoveel Duitsers nazi’s en waarom bleven ze nazi’s toen duidelijk werd dat het regime van Adolf Hitler volstrekt misdadig was en Duitsland bovendien in een rampzalige oorlog stortte?
De Britse historicus Richard Evans (77), emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge, tracht deze vragen te beantwoorden in zijn nieuwe boek Hitlers mensen. De gezichten van het Derde Rijk, dat bestaat uit biografieën van Adolf Hitler en 21 van zijn handlangers. Evans verdeelt deze nazi’s onder in drie categorieën: de Paladijnen (o.a. propaganda-minister Joseph Goebbels en SS-baas Heinrich Himmler), de Uitvoerders (o.a. organisator van de Holocaust Adolf Eichmann en vakbondsvoorman Robert Ley); en de Werktuigen (o.a. generaal Wilhelm Ritter von Leeb en kampbeulen als Isle Koch en Irma Grese).
Evans is de auteur van, onder meer, een driedelig standaardwerk over de geschiedenis van het Derde Rijk. In zijn inleiding legt hij uit waarom hij nog een keer wil terugkomen op de heerschappij van Adolf Hitler. Daarvoor duikt hij eerst de historiografie in, te beginnen bij de Duitse historicus Hans Mommsen (1930-2015). Die benadrukte het belang van structurele factoren, instellingen en processen om het succes van het nazisme te verklaren. Mommsen dacht zelfs dat het eenvoudiger zou zijn het Derde Rijk te begrijpen als je de individuen helemaal uit het verhaal zou weglaten. Evans: ‘Alles toeschrijven aan Hitler, of ook aan zijn loopjongens, leek te veel op het verontschuldigen van de grote Duitse massa.’
Messianistisch geloof
In de afgelopen decennia is er daarom veel onderzoek gedaan naar de sociale en institutionele geschiedenis van Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het Institut für Zeitgeschichte in München speelde hierbij een belangrijke rol. De Britse historicus Ian Kershaw, die hier onderzoek deed, schetst in zijn boeken – waaronder zijn tweedelige biografie van Hitler – een beeld van een door crises getraumatiseerde samenleving die door propaganda ontvankelijk werd gemaakt voor een messianistisch geloof in een nieuwe leider. Eenmaal aan de macht handelden Hitlers ondergeschikten, bij gebrek aan duidelijke sturing, zoals ze dachten dat de Führer het zou willen. Voor de zekerheid kozen ze bij twijfel altijd voor de meest radicale optie.
De diepere beweegredenen van de geportretteerde nazi’s lijken vaak iets te maken te hebben met angst voor, of woede over verlies en vernedering
Paradoxaal genoeg leidde deze aandacht voor structuren zo toch weer naar personen. De nazi’s ‘waren immers individuen, vaak met scherp afgetekende persoonlijkheden’, aldus Evans. ‘Hun gedachten en handelingen hadden een materieel effect, vooral onder een dictatuur die weinig grenzen stelde aan hun voorkeuren, begeerten, ideeën, praktijken en machtswellust.’ De biografische aanpak kan dus tóch nuttige inzichten opleveren, concludeert hij.
En dus zet Evans nu Hitler en 21 helpers in het licht. Het boek doet qua opzet denken aan Das Gesicht des Dritten Reiches. Profile einer totalitären Herrschaft van de Duitse historicus en journalist Joachim Fest uit 1963. Evans erkent die schatplichtigheid, maar is ook kritisch op Fest, vooral over het gemak waarmee hij de leugens accepteerde waarmee Albert Speer, Hitlers architect en minister van Bewapening, zich vrijpleitte van oorlogsmisdaden.
Het eerste en langste hoofdstuk van Hitlers mensen gaat over de Führer zelf. Evans is er niet nogmaals de archieven voor ingedoken, maar leunt op de biografieën van Kershaw, Peter Longerich en Volker Ullrich, en het werk van Thomas Weber als het gaat om de cruciale jaren tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, toen Hitler een metamorfose doormaakte van mislukte nietsnut naar succesvolle antisemitische volksmenner. Evans stelt terecht dat Hitlers ‘ideologische bezetenheid’ het ‘noodzakelijk fundament’ vormde voor alles wat er gebeurde in nazi-Duitsland, maar hij had dit hoofdstuk wel iets korter mogen houden.
In zijn inleiding bij het deel over Hitlers paladijnen citeert hij de Amerikaanse psychiater Douglas M. Kelley, die in 1945/46 tijdens de processen van Neurenberg gesprekken voerde met de belangrijkste Duitse oorlogsmisdadigers om te bepalen of ze psychisch gezond genoeg waren om terecht te staan. Kelley concludeerde dat dit het geval was, maar vond Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess wel ‘een niet te stoppen hystericus […] een paranoïde en kinderlijk individu’, Robert Ley ‘absoluut abnormaal’ en Hermann Göring, de facto de tweede man van het Derde Rijk, ‘een egoïstische extravert […] exhibitionistisch […] met pathologische trekjes’.
Evans wil uit de buurt blijven van dit soort diagnoses, al was het maar omdat ze de nazi’s deels zouden ontslaan van hun individuele verantwoordelijkheid, maar gaat wel naar hun diepere beweegredenen op zoek. Die lijken vaak iets te maken te hebben met angst voor, of woede over verlies en vernedering.
Propaganda-minister Joseph Goebbels bijvoorbeeld leed aan een vervorming van zijn rechtervoet die ervoor zorgde dat hij was afgekeurd voor militaire dienst en dus niet kon vechten in de Eerste Wereldoorlog. Na de Duitse capitulatie van 1918 ging Goebbels op zoek naar manieren om zijn afwezigheid van het front goed te maken. Al snel gaf hij de schuld voor de zwakke staat waarin Duitsland verkeerde aan de Joden. Nadat hij in 1925 Hitler had ontmoet, leverde hij zich aan hem over.
Eerste Wereldoorlog
De rol van de Eerste Wereldoorlog in het radicaliseringsproces van veel nazi’s kan nauwelijks overschat worden. Dat gold voor ex-soldaten als Ernst Röhm, de baas van de Sturmabteilung (SA, Hitlers knokploeg) die terugverlangde naar het geweld en de kameraadschap van de loopgraven, maar ook voor mannen als Goebbels en SS-baas Heinrich Himmler die de oorlog hadden gemist en een uitlaatklep zochten voor hun woede en schaamte over de Duitse nederlaag. Het burgerlijke, nationalistische en conservatieve milieu waarin ze waren opgegroeid, maakte hen ontvankelijk voor de revanchistische en antisemitische boodschap van Adolf Hitler.
Ook Alfred Rosenberg, de ‘filosoof’ van de nazi’s, kwam gehavend uit zijn jonge jaren. Hij was lid van de Duitse minderheid in het Baltisch gebied, destijds onderdeel van het tsarenrijk. Hier maakte hij in 1917 de Russische Revolutie mee, een omwenteling die hij meteen op het conto schreef van de Joden. Hij vluchtte een jaar later naar Duitsland, waar hij niet alleen tegen de Joden, maar ook tegen het christendom en liberalisme tekeer ging.
En Ilse Koch, de ‘Heks van Buchenwald’? Ook zij kwam uit de (lage) middenklasse, een afkomst die ze deelt met bijna alle nazi’s in Evans boek. Ze was opgeleid tot secretaresse en verkeerde al jong in kringen waar sterk nationalistische, rechtse opvattingen werden geventileerd. Ze werd al vóór Hitlers machtsovername in 1933 lid van zijn NSDAP en trouwde in 1937 met Karl Koch. Het duo voerde vanaf dat jaar een schrikbewind in een aantal concentratiekampen, totdat hun schaamteloze corruptie leidde tot een veroordeling door een SS-tribunaal. Karl Koch werd vlak voor het einde van de oorlog geëxecuteerd.
In zijn conclusie probeert Evans al deze levensverhalen aan elkaar te knopen. Hij benadrukt de ‘verwoestende emotionele ervaring van een hard en schokkend verlies aan status en eigenwaarde’ die zijn hoofdpersonen vroeg in hun leven meemaakten. Hitler bood voor deze mensen een uitweg uit dat gevoel van inferioriteit ‘door hun lot te verbinden met wat hij afschilderde als het moderne historische traject van Duitsland, van nederlaag en vernedering naar herrijzenis en herstel.’
Het is deze verbinding tussen het persoonlijke en het alomvattende die Hitlers mensen tot een geslaagd boek maakt. Ja, er bestaan structuren en grote processen waarbinnen het handelen van ieder individu plaatsvindt. Maar hoe iemand zich opstelt in een gegeven situatie, verschilt toch echt van persoon tot persoon. Door de biografieën van zoveel nazi’s op een rijtje te zetten, wordt het mogelijk een patroon te ontwaren.
Evans benadrukt dat de daders in zijn boek niet krankzinnig waren. Het nazi-regime schiep een systeem dat zijn aanhangers stimuleerde daden te plegen die onder andere omstandigheden onvoorstelbaar waren, schrijft hij. Om de vernederingen uit het verleden te boven te komen, moest ‘de gebruikelijke moraliteit worden opgeschort’.
Lees ook
Hoe Hitler erin slaag om, ondanks zijn tegenstanders, aan de macht te komen
Deze geschiedenis bevat een waarschuwing. Door de individuele levensverhalen van deze misdadigers te plaatsen in een brede maatschappelijk context, besluit Evans, ‘kunnen we beginnen in te zien wat in onze tijd de democratie en handhaving van de mensenrechten bedreigt, en er actie tegen ondernemen’.
De nieuwe roman van Slobodan Snajder gaat over Kroatië tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog. Over partizanen, fascisten, collaboratie, etnische zuiveringen, vermoorde Joden en communistische helden die bij Tito in ongenade vallen. En ook is er een bijrol voor de theosofe en mystica Madame Blavatsky. In veel opzichten lijkt De engel van het verdwijnen dan ook op De reparatie van de wereld, het epos dat hem in 2021 beroemd maakte.
Maar in zijn nieuwe boek komen ook engelen en heksen voor. „Mijn roman is een poging om van de god der wrake een engel te maken”, zegt de praatlustige schrijver in de lobby van zijn Haagse hotel, na afloop van zijn optreden op het Crossing Border Festival. „Vandaar ook dat ik een citaat van Nietzsche aanhaal over hoop. Die hoop wordt geboden door Anda Berilo, een dienstmeisje dat woont in een klein appartementsgebouw in de sjieke Zagrebse winkelstraat de Ilica.”
Snajder raakt niet uitgepraat over zijn hoofdpersonage, alsof hij verliefd op haar is. „Anda is een vondeling, iemand zonder wortels. Zij heeft geen verplichtingen, noch aan familie, noch aan ideologie of vaderland. Zij denkt niet in etnische afkomst of nationalisme, terwijl het in Joegoslavië alleen maar daarover gaat. Precies dat maakt haar tot een zuiver wezen.”
Opgegroeid in de bergen gaat de achttienjarige Anda, die op de kweekschool heeft gezeten, in 1941 naar Zagreb. De etnische zuivering van Serviërs en Joden door de ustasja (de Kroatische fascisten) is in volle gang. Anda krijgt een verhouding met de jonge partizaan Bosko, die door de ustasja wordt gearresteerd. In de cel pleegt hij zelfmoord, omdat hij zijn kameraden niet wil verraden. Om hem te wreken, sluit Anda zich bij diezelfde partizanen aan. Na afloop van de oorlog gaat ze in een fabriek werken.
„Want ze wil een echte communist blijven, ook omdat ze in de oorlog stervende partizanen heeft verpleegd, die met hun laatste woorden om Stalin riepen. Goed om te weten is dat die partizanen zowel Serviërs als Kroaten waren en je afkomst er bij hen niet toe deed. Op hun beurt vormden de ustasja een minderheid in Kroatië. Juist de onwetendheid over zulke dingen wilde ik aan de orde stellen.”
Anda wordt na afloop van de oorlog gearresteerd en in het concentratiekamp op het eiland Goli Otok opgesloten. Waarvoor moet zij boeten?
„Ze had de pech dat ze in de oorlog onder een partizanenleider vocht die er in 1948, nadat Joegoslavië met Stalin had gebroken, van werd beschuldigd Tito naar de kroon te willen steken. Beiden worden van stalinisme beschuldigd. Die partizanenleider wordt in zijn cel vermoord, zij belandt in Goli Otok. Terwijl Tito tot 1948 zelf een fanatieke stalinist was. In Goli Otok, waar de omstandigheden veel erger waren dan in de Goelag, moest Anda heropgevoed worden.”
Een ander hoofdpersonage in uw boek is het Huis in de Ilica waar Anda met een aantal andere personages woont. Dat Huis is deels de verteller. Waarom heeft u voor die vorm gekozen?
„Het Huis staat centraal in mijn verhaal. Het ziet alles wat er in zijn kamers gebeurt, zelfs als de bewoners in bed liggen of in de spiegel kijken. Daarmee probeer ik wat humor in het verhaal te krijgen. Maar het Huis is ook discreet en heeft geen oordeel over anderen. Op den duur ontdekt het echter dat die middenpositie niet genoeg is. Want je moet op een gegeven moment partij kiezen. Dat het Huis dat zo lang heeft ontkend, komt doordat het niet alles kon zien, omdat het nu eenmaal staat waar het staat. Aan het eind van het boek wordt het dan ook vernietigd door de sloopkogel van een projectontwikkelaar. Tegenwoordig staat er een modern gebouw op die plek.”
Iemand die geen partij durft te kiezen is de classicus professor Gavranic. Hij is een goede vriend van Anda en tevens haar medebewoner in het Huis. Waar staat hij voor?
„Gavranic trekt zich op een gegeven moment terug in een sanatorium op een berg buiten Zagreb. Dat sanatorium doet sterk denken aan De toverberg van Thomas Mann, waar de tijd ook stilstaat. En inderdaad, al is Gavranic een fatsoenlijk mens, tijdens de oorlog durft hij geen partij te kiezen. Behalve op het moment dat hij hoort dat een Kroatische politieagent het Joodse jongetje Magus van het balkon van het Huis in de Ilica heeft gegooid. Hij beseft dan dat al zijn kennis onvoldoende is om zo’n misdaad te begrijpen. Terwijl hij tot die tijd een klassieke intellectueel was, die zijn bibliotheek belangrijker vindt dan mensen.”
Dat Joodse jongetje Magus is de tweede engel in uw roman. Ook hij is een vondeling. Vanuit het Joodse weeshuis van Zagreb is hij in 1941 in het Huis in veiligheid gebracht. Hij lijkt in visioenen door de tijd te zweven, van de ene verschrikkelijke eeuw naar de andere.
„In mijn boek beschrijf ik dat er een oud chassidisch verhaal bestaat over een ziel die doorgegeven kan worden van de ene op de andere mens. Dat gebeurt bij Magus, die daardoor iets eeuwigs krijgt.
„Zo’n tien jaar geleden woonde ik in Parijs een lezing bij van een rabbijn die het concentratiekamp had overleefd. Hij vertelde het verhaal van een jongetje dat met zijn moeder in de gaskamer stond. Dat jongetje vroeg aan haar waarom ze het licht hadden uitgedaan. Hij was toch lief geweest? Na afloop van die vergassing zat dat jongetje nog levend op de grond, wat de SS in paniek bracht.
Je kunt je niet eeuwig blind houden voor de zwarte bladzijden uit het verleden. Nabestaanden blijven altijd vragen wat er gebeurd is
„Dat verhaal heeft me zo aangegrepen dat alles wat ik tot nog toe heb geschreven voor dat jongetje is bestemd. Daarom heb ik van Magus een onsterfelijk, maar sensitief iemand gemaakt, die wil zien wat er met dat jongetje is gebeurd. Hij wil bij wijze van spreken hetzelfde zien wat Himmler door het spionnetje in de deur van de gaskamer heeft aanschouwd, waarna de SS-leider een uur lang niets kon zeggen.”
Samen met de in 2023 overleden Dubravka Ugresic behoort u tot de weinigen die over de naoorlogse toestand in uw land hebben geschreven. Hoe kan dat?
„Die naoorlogse repressie van communisten door communisten is een vloek in onze geschiedenis. Over de interne partijstrijd als gevolg van de ruzie tussen Tito en Stalin wordt nog altijd gezwegen, terwijl er toen zo’n honderdduizend mensen zijn vermoord. Maar je kunt je niet eeuwig blind houden voor de zwarte bladzijden uit het verleden. Want zelfs als je blijft ontkennen dat iets is gebeurd, zullen er altijd nabestaanden van slachtoffers vragen wat hun familieleden is overkomen. Alle zwarte bladzijden uit de geschiedenis van ex-Joegoslavië, en met name van Kroatië, staan daarom in mijn roman. Het is een gruwelijk verhaal, maar ik ben niet van plan me ervoor te verontschuldigen. Zo was de wereld waarover ik schrijf nu eenmaal.
„Al die moordpartijen waren grote tragedies, die tegenwoordig vergeten zijn, waardoor niemand er iets van kan leren. Ik ben dan ook blij dat mijn boeken door zoveel jonge mensen worden gelezen. Op Instagram voeren zij er uitvoerige discussies over. Want op school leren ze niets over Goli Otok of over bij Tito in ongenade gevallen communisten.”
De Kroatische autoriteiten zullen het niet zo leuk vinden wat u allemaal schrijft.
„Dat klopt! Kroatië is verdeeld. Maar tenminste weet een deel van de Kroaten dankzij mijn boeken wat er echt is gebeurd. Het nationalisme is een vloek. Maar met De engel van het verdwijnen wil ik hoop geven dat er veranderingen mogelijk zijn, al komen de gedachten die de wereld zullen veranderen, om met Nietzsche te spreken, op duivenpootjes.”
Een ander belangrijk personage zonder wortels is het meisje Magda, dat het klooster in gaat. Zij is zeer vroom. Waarom is religie zo belangrijk in uw boek?
„Zelf ben ik atheïst, maar in de loop der jaren heb ik begrip gekregen voor mensen die geloven. Magda is geïnspireerd door het geloof, zoals jonge communisten dat in mijn boek zijn door de leer van Lenin. De ustasja zijn daarentegen geobsedeerd, zoals nationalisten dat vandaag de dag ook zijn. Dat verschil tussen inspiratie en obsessie is een van mijn leidmotieven.
„Alle religies hebben het over de ziel. Als ik in mijn boek Tito met andere partijleiders in zijn blauwe trein rondom de kist van een overleden partijkopstuk laat zitten, denkt ook hij dat er iets moet zijn. De scène in die trein is waargebeurd. Tito was een religieus persoon. Het programma van Jezus is tenslotte in wezen communistisch.”
Hoe heeft de Kroatische katholieke kerk op uw boek gereageerd?
Ook over haar rol in de oorlog wilde ik een discussie op gang brengen. Maar zodra je over kardinaal Stepinac begint, de aartsbisschop van Zagreb die in de oorlog Joden en Serviërs redde, anticommunist was en na 1945 tot een lange gevangenisstraf werd veroordeeld, doet iedereen er het zwijgen toe.”
Als ik alles zo hoor, bent u nog lang niet klaar met de geschiedenis van uw land.
„Na afloop van de Joegoslavië-oorlog in de jaren negentig kon ik niet meer. Ik wilde geen nachtmerries meer hebben, zoals Anda op haar oude dag. Ik wilde gewoon weer toneel schrijven en mensen aan het lachen maken in plaats van aan het huilen. Ik had genoeg van de geschiedenis. En toch moet ik er nog een derde boek over schrijven. De hoofdpersoon daarin is mijn grootmoeder. Haar levensverhaal is fantastisch en gaat over een matriarchale persoon wier zoon, de broer van mijn moeder, in de oorlog door de ustasja naar concentratiekamp Jesenovac wordt gestuurd en daar sterft.”
<dmt-util-bar article="4873979" headline="Slobodan Snajder (De reparatie van de wereld) over zijn nieuwe roman: ‘Ik verontschuldig me niet voor dit gruwelijke verhaal’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/11/21/slobodan-snajder-de-reparatie-van-de-wereld-over-zijn-nieuwe-roman-ik-verontschuldig-me-niet-voor-dit-gruwelijke-verhaal-a4873979″>
‘Covid was net uitgebroken en ik had me teruggetrokken bij mijn ouders in Almelo, tussen de weilanden. Ik was bezig met afstuderen in 2020 en had, buiten mijn scriptie, weinig omhanden. Mijn liefde voor lezen was ik toen al een tijdje verloren. Ik kreeg Lieg met mij (2017) van Philippe Besson getipt van iemand en dat boek verslond ik. Dat zorgde ervoor dat ik die eerste lockdown vrijwel alleen maar heb gelezen.
Lieg met mij gaat over Philippe, hij leeft op het platteland in Frankrijk in de jaren tachtig. Hij wordt verliefd op Thomas, een boerenzoon die is voorbestemd om de boerderij over te nemen. Je weet als lezer meteen: deze liefde is gedoemd om te mislukken, ook omdat afspraken in het geheim moeten plaatsvinden. Jaren later komt Philippe iemand tegen die als twee druppels water op Thomas lijkt, wat hem terugvoert naar zijn verleden.
Ik zag vier jaar geleden gelijk opvallende parallellen met mijn eigen leven. De worsteling van Philippe met ‘anders zijn’, omdat hij op jongens valt, herkende ik sterk. Net als Philippe wist ik ook dat mijn toekomst niet in mijn geboortestad lag.
Dat bedoel ik niet denigrerend naar de mensen die wel zijn gebleven. Ik bewonder mensen die zich helemaal thuis voelen op de plek waar ze zijn geboren. Als er een baan was geweest die aansloot bij mijn ambities, was ik graag dichtbij mijn familie gebleven. Mijn zusje woont om de hoek bij mijn ouders; dat vind ik prachtig.
Maar mijn onrustige hoofd verlangde naar Amsterdam. De reuring die ik daar vond, had ik in Almelo niet. Philippe’s gevoelens over zijn dorp raakten me, omdat ik net door hetzelfde proces was gegaan.
Wat ik daarentegen níét herkende, was de liefde. De intense relatie tussen Philippe en Thomas was iets wat ik nog nooit had ervaren. Bij mijn eerste lezing bleef het een abstract gegeven. Inmiddels, nu ik zelf wat meer ervaring heb in de liefde, komt het verhaal tijdens herlezing harder binnen.
Bij die eerste lezing wist ik niet dat het boek zo autobiografisch was. Pas later las ik over hoe nauw het verhaal verweven is met Bessons eigen leven. Dat gegeven gaf ook een nieuwe laag aan mijn tweede en derde lezing. De eerste keer lees je wat er staat, de tweede keer wat er níét staat.
Bij de derde keer ging ik er zelf op los fantaseren: “Wat als..?” Het boek roept vragen op over hoe het leven van deze jongens had kunnen verlopen. Wat als Thomas’ omgeving bijvoorbeeld niet zo doordrenkt was geweest van homofobie? Hoe zou hun verhaal dan zijn geëindigd?
Daardoor is het verhaal nog veel meer voor mij gaan leven. Tijdens mijn laatste lezing overheerste het gevoel van verdriet. Voor mij is het boek een hartstochtelijke roep naar de liefde van je leven, zelfs als je die nooit meer terugkrijgt.
Met boeken en films is een vertrouwde gevoel zo lekker. Ik heb bijvoorbeeld The Devil Wears Prada met Meryl Streep minstens tien keer gezien. Er wordt zoveel gemaakt, er zijn zoveel nieuwe dingen, daarom is het soms fijn om te waarderen wat er al is. Dat had ik met dit boek ook.
Herlezen wordt nóg leuker als je details vergeet, en dat is bij mij geen probleem. Ik vergeet álles – TikTok heeft mijn geheugen vast aangetast. Maar dat maakt het alleen maar makkelijker om opnieuw verliefd te worden op een verhaal.”