Stortregens van afgedankte satellieten laten sporen na in de aardse atmosfeer

Vanuit een vliegtuigraampje gezien leek het wel op vuurwerk, maar dan van een soort die niet na seconden opgebrand is: kleurige, fel oplichtende strepen bleven maar doorschieten tegen een donkerblauwe hemel. Talloze passagiers filmden op 6 maart de gloeiend hete neerstortende brokstukken van de achtste testvlucht van Starship, de gigantische raket van SpaceX.

Kort na de lancering explodeerde de tweede rakettrap, en de brokstukken stortten neer in de buurt van de Bahama’s in de Atlantische Oceaan. Vliegtuigen moesten hun koers verleggen om uit de buurt te blijven van de gloeiende stukken staal die met duizenden kilometers per uur door de hemel schoten.

De ruimtevaart groeit explosief – ook als er niets misgaat bij de lancering. In 2024 werden er 258 raketten naar een baan om de aarde gelanceerd, gemiddeld elke weekdag eentje, tegen 90 in 2014. Samen brachten die 2.849 vrachten naar de ruimte, vooral satellieten. Vooral Starlink groeit hard, SpaceX’ satellietnetwerk van inmiddels ruim achtduizend satellieten, maar ook rivalen als China en de Europese ruimtevaartorganisatie ESA bouwen aan ‘megaconstellaties’ van satellieten.

Voor veel aardbewoners brengt ruimtevaart voordelen, of in ieder geval technologie waar de maatschappij nog maar moeilijk buiten kan: navigatie, weersvoorspellingen, communicatie voor televisie, internet en telefoonverkeer. Defensie, de financiële wereld, hulpverlening en wetenschap – om maar een paar sectoren te noemen.

Gemiddeld wordt er elke drie tot vier uur een satelliet gelanceerd

Joseph Aschbacher
ESA

Maar met de groeiende aantallen worden ook negatieve, soms onverwachte, gevolgen van ruimtevaart steeds merkbaarder. In maart 2024 knalde een stuk metaal van 700 gram door het dak van het huis van Alejandro Otero in het stadje Naples in Florida. Het was het overblijfsel van een onderdeel van 5.800 kg dat even daarvoor gedumpt was vanuit het internationaal ruimtestation ISS. Dat had moeten verbranden in de atmosfeer, maar dat was blijkbaar toch niet helemaal gebeurd.

En op 19 februari dit jaar vielen vier brokstukken neer van de tweede trap van een Falcon 9-raket. Dat gebeurde in de buurt van de stad Poznan in Polen, onder andere op het terrein van een elektronicazaak. Er vielen geen slachtoffers (behalve dan de directeur van het Poolse ruimtevaartagentschap Polsa, die ontslagen werd omdat de melding naar het verkeerde e-mailadres van het ministerie van Defensie was gestuurd).

Ernstige ongevallen

„Gemiddeld wordt er elke drie tot vier uur een satelliet gelanceerd [vaak vele satellieten tegelijk], en is er een keer per dag een re-entry”, zei Joseph Aschbacher, de directeur van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA, op 1 april tijdens de opening van het negende Internationale Congres over Ruimtepuin in Bonn. De kans op ernstige ongevallen groeit. Op diezelfde conferentie presenteerde Carmen Pardini van het Italiaanse onderzoeksinstituut ISTI-CNR berekeningen daarover. Achteraf berekend was in het jaar 2010 de kans 0,72 procent dat ergens op aarde iemand gewond zou raken of sterven, maar in 2022 was dat al 2,85 procent. Ook stijgt het risico voor de luchtvaart: in 2030 is de kans 1 op 200 dat er ergens een vliegtuig fataal wordt getroffen.

Zijn dat alleen nog kansen, zekerheid is er al voor astronomen, die op hun opnamen van de sterrenhemel steeds vaker strepen moeten wegpoetsen van Starlink- of andere satellieten die de foto’s verprutsen. Radioastronomen maken zich zorgen over storende radiosignalen. En in 2017 zagen Chinese astronomen het licht dat opflakkerde van een oude Russische rakettrap aan voor een supernova. Hun publicatie kon de prullenbak in.

Zekerheid is er ook over het gedeelte van de terugstortende satellieten dat niet op aarde neervalt: dat komt in de atmosfeer terecht. „We weten eigenlijk niet zo veel over wat de gevolgen zijn in termen van de natuurkunde en chemie in de mesosfeer”, zegt onderzoeker -José Ferreira van de University of California in Los Angeles. De mesosfeer is de luchtlaag tussen 50 en 90 kilometer hoogte, waar satellieten en rakettrappen verbranden.

Ruimtevaartuigen bestaan voor een groot deel uit metaal, vaak aluminium. Bij de re-entry, met snelheden van duizenden kilometers per uur, bereiken ze temperaturen boven de duizend graden. De zonnepanelen, printplaten, het metalen geraamte en alle onderdelen smelten, verbranden en verdampen. Zo’n re-entry werd altijd gezien al een gemakkelijke manier om van gebruikte ruimtespullen af te komen.

Ferreira, die lucht- en ruimtevaart studeerde aan de TU Delft, maakt zich zorgen over de gevolgen. Samen met collega’s simuleerde hij het verbranden van een doorsnee satelliet van 250 kilogram, die door die ijle luchtlaag naar beneden raast. Eén satelliet levert zo 30 kilogram aan nanodeeltjes van aluminiumoxide, concludeerden de onderzoekers in een artikel in het aardwetenschappenvakblad Geophysical Research Letters. Met de groei van megaconstellaties kan dat oplopen tot 360 ton aluminiumoxide per jaar die in de atmosfeer terechtkomt.

Lancering door SpaceX op 3 januari dit jaar.
Foto Scott Schilke/SipaUSA

En inderdaad zijn er nu al ruimtevaartmetalen terug te vinden in de atmosfeer. Onderzoekers van het Amerikaanse meteorologie-instituut NOAA publiceerden in 2023 de resultaten van een meetcampagne met onbemande vliegtuigen in het vakblad PNAS: 10 procent van de zwavelzuurdeeltjes in de atmosfeer, vooral uitgestoten door vulkanen, bevatten ook metalen als aluminium, koper en lithium, in ongeveer dezelfde verhouding als waarin ze in de ruimtevaart gebruikt worden.

Aantasting van de ozonlaag

Mogelijk draagt dat aluminiumoxide bij aan de aantasting van de ozonlaag, de laag van O3-moleculen tussen 30 en 50 kilometer hoogte, die schadelijke ultraviolette straling van de zon tegenhoudt. In de jaren tachtig ontdekten onderzoekers dat chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk’s) uit koelinstallaties in de atmosfeer terechtkomen, en daar de ozonlaag aantasten. Dankzij het Montréal-protocol, een serie afspraken om deze uitstoot terug te dringen, is het gat in de ozonlaag zich nu aan het herstellen.

„Het oppervlak van het aluminiumoxide werkt als een katalysator”, zegt Ferreira. Het activeert het chloor, afkomstig van de cfk’s die nog altijd ruim aanwezig zijn, maar ook van druppeltjes zeewater, dat zeezout ofwel natriumchloride bevat, zodat extra ozon aangetast wordt.

Brokstukken van een Starship-raket boven de Turks- en Caicoseilanden.
Foto Greg Blee/AFP

De afmetingen van de deeltjes spelen een grote rol, zegt Ferreira. „We voerden een molecular dynamics-simulatie uit, waarbij je niet alleen de chemie maar ook de natuurkunde doorrekent.” Door de hoge snelheid smelt en oxideert het aluminium niet alleen tot aluminiumoxide, maar wordt het vermalen tot deeltjes met afmetingen van nanometers (een nanometer is een miljoenste millimeter).

„Wij hadden eerder micrometers verwacht”, zegt Ferreira. Met de kleinere afmetingen wordt het reactieoppervlak van de deeltjes groter, en daarmee de reactie actiever. Maar ook vallen zulke kleine deeltjes trager terug naar de aarde. „Het kan wel tientallen jaren duren voordat ze afdalen naar de ozonlaag, zodat we het pas merken als het te laat is.”

Daarnaast kunnen aluminiumoxide- en andere metaaldeeltjes zonlicht reflecteren of tegenhouden. Dat kan leiden tot afkoelen van lagere luchtlagen – de deeltjes houden zonlicht tegen – maar ze kunnen ook terugkaatsende straling van de aarde reflecteren, wat juist tot opwarming leidt. „Het kan beide kanten opgaan, dat is nog niet duidelijk”, zegt Ferreira, „het is eigenlijk onbedoelde geo-engineering”.

Re-entry is eigenlijk de enige manier om van satellieten af te komen

José Ferreira
UCLA

„Aluminiumoxide is een nieuw onderwerp in dit onderzoek, maar voor zover bekend is het effect nog tamelijk klein”, nuanceert Connor Barker, atmosfeeronderzoeker aan University College London. Samen met collega’s onderzocht hij de effecten van roet en stikstofoxide die door ruimtevaart in de hoge atmosfeer gebracht worden.

Roet ontstaat als raketbrandstoffen zoals kerosine of methaan verbranden tijdens de lancering. Een klein gedeelte verbrandt niet volledig, en geeft zwarte koolstofhoudende deeltjes. Die absorberen zonlicht, maar ook hier is nog niet duidelijk of het netto-effect op aarde afkoelend of opwarmend is, zegt Barker. De hoeveelheden vallen in het niet bij roetuitstoot door auto’s of fabrieken, maar door de grote hoogte en de lange verblijftijd kan het opwarmende effect van het ruimteroet 500 keer zo sterk worden.

Stikstofoxide ontstaat door de hitte van een re-entry: daardoor reageert stikstof in de lucht met zuurstof. Stikstofoxide in de hoge atmosfeer kan ook ozon wegvreten, zegt Barker: „Ongeveer de helft van de ozonaantasting door ruimtevaart is door stikstofoxide, ongeveer de helft van chloor uit vastebrandstofraketten, en dan ongeveer 1 procent van aluminiumoxide.” Volgens berekeningen van Barkers groep zouden deze effecten op den duur het ingezette herstel van de ozonlaag teniet kunnen doen.

Ruimtepuin is acuter probleem

Tegenmaatregelen zijn lastig te bedenken, behalve het terugschroeven van de aantallen. „Re-entry is eigenlijk de enige manier om van satellieten af te komen”, zegt Ferreira. Het opbranden van satellieten en rakettrappen is bovendien juist gewenst als oplossing voor dat andere, acutere ruimtevaartprobleem: ruimtepuin.

Rond de aarde zweven honderdduizenden kapotte satellieten, afgedankte rakettrappen en brokstukken van geëxplodeerde of gebotste ruimtevaartuigen. Regelmatig moeten satellieten en ook het internationaal ruimtestation ISS uitwijken. In 2024 waren er meer dan 24.000 van zulke collision avoidance maneuvers. Sommige satellietbanen dreigen onbruikbaar te worden.

Een helblauwe spiraal was op 24 maart aan de Europese hemel te zien. Het was ongebruikte brandstof van een rakettrap van SpaceX.
Foto Bertrand Ilhe/AFP

Over dit probleem ging de conferentie in Bonn dan ook eigenlijk. Er waren presentaties over ruimtevaartuigen die afgedankte satellieten met octopusachtige grijpers uit hun baan plukken en naar de aarde afstorten. Maar ook beleidsmaatregelen waarbij alle rakettrappen en satellieten binnen vijf jaar na gebruik zelf een gecontroleerde re-entry moeten maken boven een leeg stuk oceaan. Eerst was deze periode nog 25 jaar, maar ruimtevaartorganisatie ESA mikt inmiddels op afspraken om dit terug te brengen naar één jaar.

Maar intussen zijn er nog wel veel vragen over de gevolgen van re-entries voor de atmosfeer, zegt Barker: „We weten bijvoorbeeld niet precies wat er met de roet- en aluminiumdeeltjes gebeurt”, zegt Barker. De resultaten van de meetcampagne met vliegtuigen wijzen erop dat ze samenklonteren met sulfaatdeeltjes, wat de effecten en ook de verblijfstijden in de atmosfeer kan beïnvloeden. Om dit beter te begrijpen zijn meetcampagnes in de atmosfeer nodig, zegt Ferreira. „Maar ook proeven met satellietmodellen in windtunnels waarbij én de snelheid én de temperatuur hoog opgevoerd kunnen worden.”

Ook het onderzoeken van échte re-entries hoort erbij, al is het een behoorlijke stap van toevallig waarnemen uit een vliegtuig naar opzettelijk betrappen. In augustus 2024 reisden tientallen wetenschappers in een vliegtuig naar een plek boven de Stille Oceaan om van dichtbij opnames te maken van de re-entry van de Europese onderzoekssatelliet Salsa. Vanuit het vliegtuigraampje zagen ze een oplichtend stipje, dat werd gefilmd met spectrometers, om de verschillende chemische bestanddelen te kunnen analyseren. Ook hiervan werden de eerste resultaten in Bonn besproken.

Barker: „Onderzoek naar gevolgen voor de atmosfeer staat echt nog in de kinderschoenen, maar de ruimtevaart groeit nu extreem snel. We moeten snel zijn met het begrijpen van deze effecten, voordat het eigenlijk te laat is.”

Satellieten weerkaatsen het zonlicht in de nachtelijke hemel boven Canada (51° noorderbreedte), juni 2024. Het beeld is een combinatie van 560 opnames van twee seconden met een pauze van één seconde. Elk spoor lijkt daardoor op een stippellijn. Foto Getty Images


Jan van Mersbergen zoekt naar Hollandse verhalen in New York – en naar een Groot Idee

‘Dus die verhalen”, zegt Herman Koch, figurant in Eiland zonder schaduw: „zit er niet op een of andere manier samenhang tussen? Zodat ze een roman vormen.” De schrijver van die verhalen, Marius Groenenberg, ook de verteller in deze roman, reageert gepikeerd: „Het zijn allemaal verhalen over nazaten van Hollanders in New York, door de eeuwen heen. Dat is wat deze verhalen bindt.” Koch twijfelt: „Dat is oké.” Je hoort het ‘m charmant-dodelijk zeggen: „Leuk, interessant.”

Ook leuk en interessant, want gewaagd, is dat Jan van Mersbergen (1971) halverwege zijn nieuwe roman zulke prikkende kritiek op zijn eigen project verwoordt. Want welke lezer van deze honderden pagina’s zal níét op een zeker moment de glazige Koch in zichzelf hebben gevoeld, hebben geaarzeld: wat is nou de samenhang tussen alle verschillende verhalen waaruit deze roman bestaat en gelóven we echt in dat onderliggende Grote Idee – en gedacht: ja, zie je, Herman Koch vindt het ook?

Wat het waagstuk compliceert: wie Van Mersbergen een beetje kent (van zijn elf romans, denk: Naar het einde van de nacht, De laatste ontsnapping, Een goede moeder), weet dat hij geen schrijver is van diepe gedachten of abstracte ideeën. Hij toont. Hij laat mensen dingen zeggen, doen, reageren. Hij laat liever iemands ogen een vraag stellen dan iemands mond. Hij laat iemand constant frummelend controleren of zijn gulp dicht zit. Dat zegt genoeg.

Handelingen. Actie. Zoals in het hoofdstuk ‘De eerste aanval’, waar de eerste honderd bladzijden van deze roman goeddeels aan opgaan: een intrigerend verhaal vol sprongen in de tijd. Het gaat over de New Yorkse Kate en haar zoontje Theodore, over de karateschool waar hij les krijgt, van haar nota bene, en over Theodore’s vierde verjaardag én zijn tiende én zijn achttiende, waarop Kate door een gemaskerde karate kid wordt achtervolgd, een achtervolging op leven en dood. Het is een raadselachtig verhaal, gecompliceerd en veelkleurig en een tikje verwarrend en daarom spannend, vol actie alsof het een kungfu-film is, soms balancerend op het randje van gekunsteld en sentimenteel, maar niet erover. Méér dan ‘leuk, interessant’, absoluut – maar wat had het nou precies te maken met Marius Groenenberg? Die aan het begin van de roman, vóór dat verhaal, met zijn gezin op vakantie in New York, gebeld werd dat z’n moeder in Nederland op sterven lag?

Kolonistenschip

Eiland zonder schaduw vergt wat opschorting van je ongeduld. Of, natuurlijk: het vermogen om je verlangen naar een groter plaatje even te parkeren en gewoon te waarderen wat er voor je op de bladzijde staat. Dan lees je een goed, beknopt verhaal over een zoon die met zijn oude vader naar het strand (van Brighton Beach, Brooklyn) gaat – een vader met een autistisch trekje, namelijk het administreren van het weer, regenmillimeters, iets waar alles voor moest wijken en z’n zoon hem mee kon zieken („Toen Maarten een tiener was vertelde hij nooit hoe het op school ging, behalve als het weerbericht kwam.”). Daarna weer een verhaal met een intrigerende opzet: een verhaal over de inheemse vrouw Judith, die haar wortels in de geschiedenis zoekt, versneden met een lijn over de Discovery, een 17de-eeuws kolonistenschip dat de Amerikaanse kust nadert. En dat weer versneden met opmerkingen van de schrijver, die telkens tussen haakjes de mariene herkomst van uitdrukkingen aanstipt; ‘links laten liggen’, ‘bakzeil halen’, et cetera.

Zie daar: „De veiligheid van feitjes”. Zo becommentarieert Marius zijn eigen neiging: net als zijn vader vertelt hij verhalen graag aan de hand van namen, data, plaatsen. Al valt dat in deze verhalen wel mee, er zit meer leven in dan in dorre feitjes – maar soms piept de feitenfreak er dus nog tussendoor, Marius, degene die deze verhalen vertelt. Hij worstelt ermee, vooral omdat hij een groot en geweldig idee ziet in het uitpluizen en vertellen van al die verhalen van Nederlandse nazaten in New York, aangetroffen in een museumarchiefje in Brooklyn.

Leuk, interessant, aldus Herman Koch, die Marius adviseerde dat de samenhang van hém moest komen, van zijn eigen verhaal. Maar Koch doorzag ook: „Je hebt je verhaal nog niet omdat je er nog geen vertrouwen in hebt dat jouw verhaal het waard is om verteld te worden.” Inderdaad: „Jouw verhaal, dat is geen boek”, peperde zijn moeder, zelf van bescheiden komaf, hem al in. „Ma kon zich niet voorstellen dat haar verhaal of dat van pa of dat van mij betekenis kon hebben. Waarde. Zocht ik daarom verhalen van anderen, zo ver over zee? Omdat ik zelf niet meetel?”

Dat minderwaardigheidscomplex is de kern van het boek, maar de verteller worstelt er meer mee dan de lezer. Want het is ook Van Mersbergens kracht: kijkt hij niet naar zichzelf, dan toch naar anderen.

Ook naar andere schrijvers, zoals in een van de langere verhalen, ‘Het zesde station’. Daarin vindt huisarts Franklin in de metro een dvd’tje dat een vrouw daar achterliet, met daarop een film waarin diezelfde vrouw iets achterlaat in de metro en er een affaire ontstaat tussen haar en de vinder – het is een heerlijk, heel erg Paul Austeriaans verhaal. Zo komen we ook door Rothiaanse suburbs en lijkt ‘Hollandse jongens’ te spelen in het decor van Hanya Yanagihara’s Een klein leven, en strekt ‘Mijn handje vasthouden’ zich uit tot ver in de toekomst, inclusief trekjes van een politieke dystopie.

Heldin

Dat verhaal is ook het slimste, binnen de opzet van de roman: hier knoopt Van Mersbergen meerdere verhalen aan elkaar en jaagt zo een verrassende, nieuwe elektriciteit door ze heen, of hint daarnaar. Helemaal doorpakken lijkt Van Mersbergen niet te doen: hoewel dat verhaal de potentie heeft alles groter te maken en op te tillen, eindigt het juist klein, bij een moeder-zoonband.

Want daar – spoiler, maar je kon het al zien aankomen vanaf dat allereerste telefoontje – draait het telkens om: om Marius’ moeder, en hoe zij, eenvoudig, toch een heldin voor haar zoon was. Omdat ze er altijd was. En nu bijna niet meer. „Mijn verhaal over New York is de terugkeer naar mijn moeder”, beseft Marius uiteindelijk. Daarmee maakt Van Mersbergen het persoonlijk, ja, goed zo, maar toch wringt dat ook. „Alles in New York gaat over moeders, dat weet ik nu” – als Groot Idee, of groter plaatje, overtuigt dat toch niet echt. De verhoopte samenhang wordt zo toch sentimenteel („De belangrijkste band die er op de wereld bestaat is die tussen moeder en zoon”) en vergezocht (de connectie met Nieuw-Amsterdam: „In wezen voelt iedere Hollander nog steeds die erfenis van verlies”).

Van Mersbergen wilde klaarblijkelijk echt iets zeggen, maar hij doet dat zo luid dat je oren ervan tuiten – sterker wordt het er niet van. En het past misschien ook niet bij de schrijver die Van Mersbergen is, die, ook in deze roman, juist overtuigt als hij gewoon mensen dingen laat doen, en dat laat zien. Dát onderstreept tenslotte ook het bestaansrecht van de verhalen van ‘gewone’ mensen. Vertel die goed, toon hen, en je hebt er geen grote woorden of pompeuze ideeën bij nodig.


Opinie | JD Vance legde de vinger op de zere plek: de EU is weinig democratisch

Heeft JD Vance gelijk en is Brussel bang voor de kiezer? Het heeft er alle schijn van. Terug naar München, 14 februari 2025. Die dag liet de Amerikaanse vicepresident Vance een ideologische handgranaat onder de verzamelde Europeanen afgaan. Tijdens zijn speech beschuldigde hij hen ervan de eigen democratische beginselen met voeten te treden. De sleutelzin luidde: „Als je bang bent voor je kiezers, is er niets dat de VS voor je kan betekenen, noch is er iets dat jij kan betekenen voor het Amerikaanse volk dat mij en president Trump heeft gekozen.”

Ook al waren de voorbeelden van Vance zot, klein bier en halfwaar, hij had gelijk dat het in Brussel met de democratie matig is gesteld. De Europese Unie is in dertig jaar tijd omgevormd van een technocratisch tot een politiek project. Om met de Duitse politicoloog Fritz Scharpf te spreken: Europa gaat niet meer uitsluitend over economische verkeersregels maar mengt zich steeds vaker in politieke vraagstukken: wie krijgt wat, hoe en waarom? En, aldus Scharpf, zodra het politiek wordt, gaat het gebrek aan democratie schuren.

In 1979 kwam er een Europees Parlement, met verkiezingen, fracties, kamervoorzitters, coalities en commissies. Alle parafernalia van de macht, dus. Maar een echte wetgever werd het niet, hooguit een raad van advies.

Ook al zijn de bevoegdheden van het parlement stapsgewijs uitgebreid, de Europese Commissie is nog altijd wetgever en uitvoerder ineen. Die commissie, waarvoor elke lidstaat van de EU een commissaris levert, heeft agenda en beleidsvoorbereiding uitbesteed aan 609 (!) comités. Daar voeren lobbyisten de boventoon, zoals lobbywaakhond Corporate Europe Observatory onvermoeibaar aantoont. Bovendien hoort bij een echte democratie een publiek debat met journalisten, opiniepagina’s, talkshows en opgewonden burgers. Ook dat ontbreekt in Brussel.

Italiaanse spoorwegen

De Commissie en Europese Raad, die bestaat uit de regeringsleiders van de lidstaten, tuigden de afgelopen decennia buiten het parlement om steeds meer Europa op. Er was al het Europees Hof dat in 1963 met het zogenoemde Van Gend en Loos-arrest bepaalde dat Europees recht voorrang had boven nationaal recht. Sindsdien is dat gebruikt om lidstaten de privatisering van water, elektriciteit, huisvesting en openbaar vervoer af te dwingen, ongeacht de wensen van burgers. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de Italiaanse spoorwegen en de woningbouwcorporaties in Nederland.

Daar kwam in 1992 de Europese Monetaire Unie bij, die de monetaire soevereiniteit van de lidstaten doorsluisde naar de Europese Centrale Bank (ECB). Die kreeg bovendien maar een smal mandaat: alleen lage inflatie, niet ook lage werkloosheid. Goed voor kapitaal, slecht voor arbeid. En anders dan andere centrale banken mocht de ECB haar geldscheppingsrecht niet gebruiken om lidstaten te financieren. In tijden van crisis was die uitweg afgesneden: bezuinigen zult gij!

Ooit vertelden politieke leiders ons hun dromen, nu hun nachtmerries

Tijdens de eurocrisis (2010-2016) kwam de muntunie onder vuur te liggen van vermogensbeheerders die de schuldsituatie niet meer vertrouwden. Het antwoord was een forse uitbreiding van de instrumenten van de ECB en een fikse machtsverschuiving van de lidstaten naar Brussel. Met het zogeheten ‘Europese semester’ werd de Commissie de bewaker van nationale begrotingen. Voldeden lidstaten niet aan begrotingsregels, dan kon de Commissie nationale regeringen huiswerk opleggen. Burgers hadden opnieuw het nakijken.

Veel politieker dan dit wordt het niet, constateerde de Raad van State in januari 2013 in een schrijven. De Raad noemde het Semester „ingrijpend”, zag „grote financiële risico’s”, voorzag „aanzienlijke consequenties voor de rol van nationale parlementen” en vroeg zich af of „deze besluiten ook daadwerkelijk democratisch gedragen worden”. „Democratische vervreemding”, vreesde de Raad, die zich „zeer markant voordoet ten aanzien van de besluitvorming in de EU”.

De coronacrisis volgde. Opnieuw breidde de Commissie haar werkveld uit. Niet alleen de centrale inkoop van vaccins maar ook het optuigen van een ‘coronafonds’ van 750 miljard euro ultra vires, dat wil zeggen: buiten bestaande Europese verdragen om. Het was tevens de eerste keer dat de Commissie een beroep deed op artikel 122 uit het Verdrag van Lissabon van 2007. Daarmee kan de Commissie de noodtoestand uitroepen en het parlement buitenspel zetten.

Inmiddels zitten we in de vierde crisis sinds 2008, een ‘veiligheidscrisis’. Als we de Commissie moeten geloven, staat Europa op het punt onder de voet te worden gelopen. En dus is er een ambitieus ReArm Europe-plan opgetuigd – inmiddels omgedoopt tot Readiness 2030 – met een fonds van 800 miljard euro, opnieuw ultra vires. Als klap op de vuurpijl heeft de Commissie het parlement in maart wederom buitenspel gezet, nu om zonder pottenkijkers de arsenalen verder te vullen.

‘Geen stap meer terug’

Het is vrijwel onopgemerkt gebleven. Geheel in lijn met wat oud-voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker zich ooit liet ontvallen: „We besluiten iets, laten het liggen en wachten af wat er gebeurt. Als niemand er moeilijk over doet, omdat de meeste mensen toch niet begrijpen wat er besloten is, gaan we stap voor stap door tot er geen weg meer terug is.”

Junckers opvolger Ursula von der Leyen zei deze week in een interview met Die Zeit dat „Europa uit elke crisis sterker tevoorschijn [is] gekomen”. In werkelijkheid is de verdeeldheid groter dan ooit en heeft iedere crisis heeft de Unie verder verzwakt. 2011 was het laatste jaar dat de EU-economie ongeveer even groot was als die van de VS. Inmiddels is de economie van de EU 30 procent kleiner. De uitspraak van Von der Leyen is pure bezweringspolitiek.

Naast de bezwering maakt de EU gebruik van angst. Om Readiness 2030 van een overtuigend verhaal te voorzien, riep de Commissie een week later burgers op om voor 72 uur aan voorraden in huis te halen, inclusief opgeladen powerbanks en speelkaarten.

Als de angst regeert, letten burgers niet meer op. Het is hét thema van documentairemaker Adam Curtis en van al die boeken met het woord ‘angst’ in de titel die sinds 9/11 zijn verschenen – denk aan Het koninkrijk van de angst van Martha Nussbaum en Cultuur van angst van Frank Furedi – en beschrijven hoe angst is toegevoegd aan het arsenaal van politieke instrumenten. Ooit vertelden politieke leiders ons hun dromen, nu bestoken ze ons met hun nachtmerries. Ooit deden ze dat om ons te enthousiasmeren, nu om ons te disciplineren.

Vance heeft gelijk. Het is alleen niet nieuw. Sterker, dat is waarom de EU is opgericht, aldus de Canadese historicus Quinn Slobodian: om de kiezer zoveel mogelijk te ontlopen.

Lees ook

Lees ook: Europese ministers broeden op nieuw defensieplan: een Europese wapenkoopclub

Europese ministers broeden op nieuw defensieplan: een Europese wapenkoopclub


Lustvolle krampen, godzalige extase: de herontdekking van Andreas Burnier komt als geroepen

‘Een eenzaam lesbo’tje in de provincie. Niemand was zoals ik. Ik had weinig geld, ik heb staande bij V&D ademloos het hele boek uitgelezen, ben er tien keer voor teruggegaan. Ik voelde me gezien, gered. Het bestond, ik was dus niet gek.”

Zo herinnerde emeritus hoogleraar gender studies Maaike Meijer zich haar kennismaking met Een tevreden lach, de baanbrekende roman waarmee Andreas Burnier in 1965 debuteerde. Ze vertelde erover in de biografie Andreas Burnier. Metselaar van de wereld van Elisabeth Lockhorn.

Een tevreden lach is een tijdloze picareske en filosofische roman met een lesbische hoofdpersoon, Simone Baling. Zij worstelt weliswaar met haar genderidentiteit en de maatschappelijke achterstelling van vrouwen, maar ze schaamt zich niet voor het feit dat ze op vrouwen valt en ze weet uiteindelijk een geslaagd leven te leiden. Twee geslaagde levens zelfs, want Burnier geeft Simones verhaal een postmodern dubbel einde: ze is zowel een arts die samenwoont met haar vriendin als een gelukkige mijnwerker in een mannengemeenschap.

Zelf las ik Een tevreden lach voor het eerst eind jaren tachtig, toen ik 17 was en in een klein Noord-Hollands dorpje woonde. De roman blies me omver. Ik kende Rubyfruit Jungle van Rita Mae Brown en Wilde rozen van het schrijverscollectief Dorcas, en klassiekers als Twee vrouwen van Harry Mulisch en Eenzaam avontuur van Anna Blaman. Burnier was van een heel ander kaliber: niet tobberig, niet oppervlakkig, niet apologetisch. Haar debuut was bovendien beter geschreven dan vrijwel alles wat ik had gelezen.

Sindsdien heb ik Een tevreden lach vele malen herlezen. Ik herken er telkens iets nieuws in. Als 17-jarige vooral het seksueel verlangen van Simone en de wens autonoom te kunnen leven. Als student de vrees ‘intellectueel uit levensangst’ te worden en me niet los te kunnen maken van de universiteit. Net als Simone leefde ik tijdens mijn studie een tijd openlijk heteroseksueel, uit een behoefte me aan te passen, en ondergronds lesbisch. Als docent Nederlands in het voortgezet onderwijs herken ik de worstelingen van leerlingen die trans of non-binair zijn en soms worden uitgelachen als ze hun nieuwe naam gebruiken.

Genderbender

Een tevreden lach voelt elke keer weer fris en verrassend. Burnier mengt Simone’s levensverhaal met gedichten, bespiegelende passages en geestige opsommingen („Voor een vrouw is geen plaats in de wereld, maar in de keuken, in bed en in de kerk. Er zijn geen vrouwelijke genieën, creatieve kunstvernieuwers, maatschappijhervormers, die ten voorbeeld kunnen strekken.”). Die mengvorm van persoonlijke belevenissen en essayistische passages is inmiddels gemeengoed. Talloze hedendaagse schrijvers, van Lieke Marsman en Manon Uphoff tot Miranda July en Maggie Nelson, bedienen zich er met veel succes van.

Zowel de inhoud als de vorm van Een tevreden lach was dus vernieuwend. De eigengereide manier waarop de gesjeesde student en genderbender Simone door het leven gaat en vrouwen bemint, was uniek. Lesbische vrouwen die het heft in eigen hand namen, kwamen in 1965 nog niet voor in de Nederlandse literatuur. De genderfluïde identiteit van Simon/e doet 21ste-eeuws aan: „Nu, daar ging ik, in mijn jeans en jopper, het haar en brosse, opnieuw de wereld in. Maar ik was geen kledingfetisjist. Ik was een sekse-barrière doorbreker om te beginnen en de rest: het opstijgen tot hogere stadia van bewustzijn, zou vanzelf wel volgen. Van dikke Simone met de vlechtjes werd ik binnen het jaar ‘existentialistische’ Simon, de pleinenkenner zonder ruimtevrees.”

Honger naar kennis

De roman begint als Simone nog op het lyceum zit. Ze vertelt haar verhaal in een razend tempo, associatief, met veel humor, soms wijsneuzig en niet chronologisch. Ze snakt naar kennis en loopt na haar eindexamen de hele dag college in Amsterdam: medicijnen, biologie, natuurkunde, wetenschapsfilosofie. Ze krijgt een relatie met Fenneke, maar haar honger naar kennis drijft haar in de armen van de Duitse hoogleraar Rainer, net als zij een eenzame ziel. In ruil voor seks wijdt hij haar in de literaire canon in; een motief dat we ook in Mijn lieve gunsteling van Lucas Rijneveld terugzien, waar de pedofiele veearts literatuur inzet om een jong meisje te veroveren. Simone betaalt nog een prijs voor Rainer: ze geeft haar grote liefde Fenneke voor hem op. Na Rainer volgt een huwelijk met een jonge uitgever dat al snel op een scheiding uitloopt.

Burnier speelt voortdurend met de verwachting van de lezer. Zo laat Simone Fenneke, nadat ze haar zo smadelijk heeft verraden, gewoon verdwijnen: „Maar er is een excuus voor mijn verraad: dat je niet bestaat, althans bestaan hebt, maar slechts het product bent van mijn wensen, geloof, hoop en liefde, dagdromen, zelfmisleiding, egocentrisme, loeiende begeerte, lustvolle krampen en godzalige extase. Je bent toch de vermenging van mijn fantasie en de vele vrouwen die ik heb bezeten, bezien, begeerd, bejaagd.”

De Vlaamse criticus en hoogleraar Nederlandse literatuur Paul de Wispelaere was destijds opgetogen over Een tevreden lach: „Het boek is modern maar heeft tegelijk iets van de humoristische lichtvoetigheid van de 18de eeuwse levenskroniek”. Burniers stijl heeft inderdaad wel wat weg van Bekentenissen van Rousseau en De droom van d’Alembert van Diderot, en ook van de negentiende-eeuwse Ideeën van Multatuli. Burnier laat Simone, net als haar voorgangers, haar verhaal zelfverzekerd vanuit een individueel perspectief vertellen, waarbij ze soms de lezer direct aanspreekt en geestig en erudiet de kleinzieligheid van machthebbers en hun volgers hekelt.

De ziel in

Met de uitstekende biografie van Elisabeth Lockhorn ernaast kan Een tevreden lach ook geduid worden als een autobiografische memoir, nog zo’n literaire vorm die het in de 21e eeuw heel goed doet. Dit is een interpretatie waar Burnier, die in 1931 werd geboren als Catharina Irma Dessaur in een geassimileerd Joods gezin in Den Haag, zelf waarschijnlijk bezwaar tegen zou maken. Zij wilde „de ziel in” met haar boek en „niet de buitenwereld nog eens in woorden overdoen”.

Maar net als Simone was Andreas Burnier een paar jaar getrouwd met een uitgever, de dichter Emanuel Zeylmans van Emmichoven, die de neiging had te verdwijnen als zijn stress te veel toenam. Net als Simone was Burnier een seksuele avonturierster. De vele vrouwen uit wie Fenneke is samengesteld, waren er echt. „Ik moet voor vannacht nog een vrouw hebben”, was één van Burniers gevleugelde uitspraken tijdens het uitgaan in de jaren zestig.

Burniers debuut werd bij verschijnen ruim veertig keer besproken in dagbladen en literaire tijdschriften. Veel recensenten waren lovend. In 1967 werd Een tevreden lach bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, een jaarlijkse aanmoedigingsprijs voor beginnende schrijvers.

Daarmee viel Burnier een heel ander lot ten deel dan Anna Blaman, die twintig jaar eerder was geconfronteerd met een zogeheten ‘boekentribunaal’ dat collega-schrijvers tegen Eenzaam avontuur (1948) aanspanden met Albert Helman in de rol van openbaar aanklager en Simon Carmiggelt als getuige. In Blamans roman, over een vrouw die haar vriend met een andere man bedriegt, is een belangrijke bijrol weggelegd voor Berthe die op een feest met Anne danst en zoent en zich vast voorneemt liever eenzaam te zijn dan in een onwaarachtige heterorelatie te leven. Blaman werd verweten dat ze literair tekortschoot omdat zij als lesbische vrouw niet over heteroseksuele liefde kon schrijven. De Volkskrant noemde de roman „een gruwelijke aanslag op de goede smaak” en „een vies geval.”

Irma Dessaur koos voor een mannelijke schrijversnaam als pseudoniem, daarmee hoopte ze conflicten met haar ouders te voorkomen. Een mannennaam zou misschien ook de kans serieus genomen te worden door de literaire kritiek vergroten. Het pseudoniem bood haar bovendien de gelegenheid haar literaire en haar wetenschappelijke carrière van elkaar gescheiden te houden. Aanvankelijk wisten niet veel mensen dat de criminoloog dr. C.I. Dessaur die in 1971 lector werd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen óók de homoseksuele schrijver Andreas Burnier was.

Grootmoeder der dwarsdenkers

Na Een tevreden lach publiceerde ze de verhalenbundel De verschrikkingen van het noorden (1967), de onderduiknovelle Het jongensuur (1969) en de lesbisch-feministische schelmenroman De huilende libertijn (1970). Als ze twee jaar later wordt voorgedragen voor een leerstoel criminologie, is er wel even twijfel omdat ze Joods, lesbisch en gescheiden is, maar ze wordt toch benoemd als hoogleraar en groeit uit tot een publieke intellectueel die de polemiek niet schuwt en debatten aanzwengelt over onder meer feminisme, abortus en euthanasie. Haar essaybundel De zwembadmentaliteit wordt in 1980 bekroond met de J. Greshoff-prijs.

Na haar plotselinge overlijden in 2002 raakte Burnier aanvankelijk in de vergetelheid. Schrijver Nikki Dekker ging in 2020 in een podcast op zoek naar de oorzaken van het gebrek aan waardering voor Burnier. Waarom heeft ze haar werk niet op school te lezen gekregen, vroeg Dekker. Zelfs tijdens haar studie literatuurwetenschap in de jaren tien van deze eeuw werd nooit over Burnier gesproken. Ze moest wel Hermans, Mulisch en Wolkers lezen.

Toch neemt sinds de publicatie van Lockhorns biografie in 2015 de belangstelling toe voor de „grootmoeder der dwarsdenkers”, zoals microbioloog Rosanne Hertzberger Burnier noemde. Er verscheen een bloemlezing uit Burniers werk, een podcast van schrijverscollectief Fixdit. Het jongensuur, een novelle over de onderduik van Simone Baling, werd vanwege de omvang én de thematiek (genderidentiteit en de Tweede Wereldoorlog) een populaire keuze onder leerlingen voor het mondeling tentamen Nederlands. De jonge regisseur Koen Verheijden trok volle zalen met zijn toneelstuk Jongensuren, dat bestaat uit een amalgaam van citaten uit het werk van Burnier.

Seksefascisme

De Burnier-revival komt zo net op tijd. In een tijd van groeiende vrouwenhaat, homo- en transfobie, verboden boeken en protesten tegen seksuele voorlichting op scholen zijn de boeken van Burnier waardevol. Ze thematiseerde al decennia geleden het ‘seksefascisme’, zoals ze de discriminatie van vrouwen noemde, verzette zich tegen de bureaucratisering van de universiteiten en wees op het gevaar van collectieve hysterie, die zij ‘de zwembadmentaliteit’ van de echokamer noemde: „Het bewustzijnsverlagende holle geschreeuw uit duizend kelen dat je kunt horen in ieder betegeld, overdekt zwembad”, nu online verder versterkt door algoritmes. Burnier zou dat niet hebben verbaasd.

„Wat wij nodig hebben, is kennis, moed en zelfvertrouwen”, zei Burnier toen ze in 1991 de Verzetsprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 in ontvangst nam. En dat is precies wat je uit Een tevreden lach kunt putten, ook al ben ik elke keer weer overstuur als Simone haar geliefde Fenneke verlaat als de dominante Rainer een beroep op haar doet.


Politicoloog Amitav Acharya: ‘Europa kan het voortouw nemen in het creëren van een gelijkwaardiger wereldorde’

Duizenden Javanen kwamen kijken. In het hart van Bandung, aan de hoofdstraat Jalan Asia-Afrika, ontvingen de Indonesische president Soekarno en de Indiase premier Jawaharlal Nehru van 18 tot 24 april 1955 delegaties van 29 Afrikaanse en Aziatische landen in een statig koloniaal gebouw.

De toegestroomde Javanen waren getuige van een nog altijd onderbelichte mijlpaal in de geschiedenis. De ‘Bandung Conferentie’ was een antwoord op de wereldorde die het kolonialisme had voortgebracht. En de geest van ‘Gedung Merdeka’ (het Vrijheidsgebouw) zoals het pand sindsdien heet, is relevanter dan ooit, vindt de Indiase politicoloog Amitav Acharya (63).

Amitav Acharya is hoogleraar Internationale Betrekkingen aan de American University in Washington DC. In zijn nieuwe boek The Once and Future World Order analyseert hij hoe de wereldorde zich de afgelopen vijfduizend jaar ontwikkelde. Ook bestudeerde hij de Bandung Conferentie, „omschreven door de Indonesische president Soekarno als ‘de eerste intercontinentale conferentie van gekleurde volkeren in de geschiedenis van de mensheid’.” Die conferentie ging deze vrijdag zeventig jaar geleden van start.

Acharya beschouwt de breuk van de recente trans-Atlantische alliantie als het einde van de westerse hegemonie op het wereldtoneel. Deze geopolitieke aardverschuiving creëert kansen voor een inclusievere wereldorde, betoogt hij in een gesprek met NRC. En de conferentie is een gebeurtenis waar het Westen lessen uit kan trekken.

Politicoloog Amitav Achary

Foto privé-archief

Wat was de Bandung Conferentie die zeventig jaar geleden begon? En waarom het is belangrijk om er juist nu naar terug te kijken?

„Het was de eerste keer dat gedekoloniseerde, niet-westerse landen, waaronder India, Ceylon (nu Sri Lanka), Pakistan, en Birma (nu Myanmar) een conferentie hielden. Om hun onafhankelijkheid te benadrukken spraken ze niet af in een westerse stad, maar in het Indonesische Bandung. De conferentie is een belangrijke historische gebeurtenis, omdat het een uitdrukking was van de vrije wil van deze kersverse onafhankelijke naties.”

„Een groot deel van de deelnemende landen wordt nu gezien als opkomende machten, zoals Indonesië en India. Maar ook de Chinese Volksrepubliek, het ANC van Zuid-Afrika waren er. En Ghana, Egypte, Saoedi-Arabië en Turkije. Ze voerden gesprekken over de invloed van racisme en kolonialisme. Ze bespraken economische samenwerking en committeerden zich aan de Universele Verklaring van de Mensenrechten.” De landen vonden elkaar in kritiek op het westerse machtsblok, dat is gebouwd op raciaal en imperialistisch superioriteitsdenken en nog altijd bestaat, stelt Acharya. „De deelnemers benadrukten het belang van soevereiniteit en gelijkwaardigheid tussen alle landen, groot en klein.” Sprekers waren kritisch over de Verenigde Naties. „Die waren niet representatief, bijvoorbeeld omdat een groot land als India ontbrak als medeoprichter.”

Hoe keken westerse landen naar de conferentie?

„Met argwaan. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk probeerden de conferentie te saboteren. Ze waren bang dat de bijeenkomst momentum zou creëren voor verdere dekolonisatie. Ze instrueerden de landen die ze als bondgenoten beschouwden, zoals de Filippijnen en Ceylon (huidig Sri Lanka), om de westerse belangen te verdedigen en verdeeldheid te zaaien. Het VK wilde voorkomen dat de nog bestaande kolonies, zoals Singapore en Ghana, ook hun onafhankelijkheid zouden uitroepen. En de VS wilden voorkomen dat de Chinese Volksrepubliek machtig zou worden en het communisme zou verspreiden.”

Slaagden de sabotagepogingen?

„De westerse inmenging zorgde voor fel debat, maar de conferentie stortte niet in. Integendeel, de landen sloten af met een overeenstemming over tien principes ter bevordering van vrede en gelijkwaardigheid. Dat was een hele prestatie. De landen hadden geen diplomatieke ervaring. Ze vonden hun eigen stem. De landen vormden een tegenbeweging die we nu het mondiale Zuiden noemen. Het was een reactie op westerse hoogmoed. Maar het vergrootte tevens de kloof tussen westerse en niet-westerse landen.”

Wat zijn de lessen van de Bandung Conferentie?

„Nu de trans-Atlantische alliantie is verbroken, ligt er een kans voor Europa om van het denken in tegenstellingen, tussen ‘The West Versus The Rest’, af te komen.” Het is de hoogste tijd om het westerse superioriteitsdenken te doorbreken, stelt Acharya. „Europa moet niet leunen op het aloude westerse machtsblok, maar zelf weerbaar worden. En dat kan door hernieuwde relaties aan te gaan met partners in het mondiale Zuiden, bijvoorbeeld met Zuidoost-Aziatische landen. Die kijken best positief naar de Europese Unie.” Europa kan het voortouw nemen in een nieuwe gemengde wereldorde, gevormd op basis van internationale verdragen en wetten, stelt Acharya. „Europa zou dit nu moeten aanpakken en niet wachten totdat Trump of een opvolger de oude wereldorde herstelt. Dat zou een gemiste kans zijn.”

Veel landen in Zuidoost-Azië hebben autoritaire regimes. Hoe helpt het als je relaties aangaat met dit soort staten?

„Je moet een democratische wereldorde en een op wetten gebaseerde wereldorde uit elkaar halen. Want dat is niet hetzelfde. Veel autoritaire staten houden zich aan internationale wetten. Terwijl er democratische landen zijn die internationale wetten breken, bijvoorbeeld de VS toen die Irak binnenvielen. Ook de importheffingen die Trump andere landen nu oplegt zijn niet volgens wetten en verdragen.”

„En laten we vooral afstappen van de valse tweedeling dat Europa democratisch is en niet-westerse landen per definitie autocratisch zijn. Want het is wereldwijd gemengd. Kijk maar naar Trump die de Amerikaanse democratie van binnenuit ontmantelt. De VS zijn nu min of meer een dictatuur geworden. De scheiding der machten waar de Amerikanen altijd zo trots op waren, is doorbroken.”

„En ja, veel landen uit de Bandung Conferentie, zoals India en Indonesië, glijden af naar een autocratie, maar ze zijn nog steeds min of meer een democratie die grotendeels internationale regels volgt. En tot op bepaalde hoogte houdt ook China zich aan internationale afspraken.”

Laten we vooral afstappen van de valse tweedeling dat Europa democratisch is en niet-westerse landen per definitie autocratisch zijn

Als je onderdeel bent van een machtsblok, geeft dat ook veiligheid. Waar vind je als klein land militaire bescherming als dat blok uiteenvalt?

„Dat is nou precies de tweede les die we kunnen leren van de Bandung Conferentie.” Een van de tien principes die de landen toen overeenkwamen was terughoudendheid in het vormen van collectieve militaire allianties, zeker als deze zijn verbonden aan een grootmacht, vertelt Acharya. „De Indiase leider Jawaharlal Nehru waarschuwde voor de vorming van multilaterale allianties, zoals de NAVO. Hij stelde dat elke alliantie van zwakkere landen met een grootmacht ongelijk is en ongunstig zal uitpakken voor de zwakkere natie, omdat het leidt tot afhankelijkheid. En dan krijg je een nieuwe vorm van kolonialisme.”

„Kijk nou eens hoezeer hij gelijk had, nu Europa zich zo afhankelijk heeft gemaakt van de VS. Kijk waar Oekraïne is beland, de vreselijke vernedering die Zelensky moet ondergaan. En het gekruip van Frankrijk en het VK om in de gunst van Trump te komen. Het is belangrijk om in te zien dat machtsblokken ook een donkere kant hebben. Ze kunnen niet alleen verenigen, veiligheid geven, maar ze kunnen zich ook tegen je keren en juist verdeeldheid en wantrouwen creëren.”

Maar hoe verdedig je dan een veilige, democratische wereld?

„Europa moet zeker doorgaan met het uitdragen van mensenrechten en democratische waarden. Maar de grootste dreigingen zijn niet Rusland en China die hun autoritaire ideologie exporteren. Dat is een misvatting. De grootste dreiging voor Europa komt van binnenuit. Namelijk de opkomst van extreem-rechts. De tweespalt tussen democratische leden en autoritaire lidstaten, zoals Hongarije, is veel gevaarlijker.”

„In plaats van zich te richten op kwesties als westerse en niet-westerse identiteit, moet Europa zich richten op behoud van haar democratische stelsel. Als dat lukt, zal Europa veel sterker staan tegen dreiging van buitenaf.”

„Er is nu oorlog in Europa. De inval van Rusland in Oekraïne heeft de kwetsbaarheid van Europa aangetoond. Laat het de Europeanen wakker schudden. Tijdens de Koude Oorlog was Europa een vreedzaam werelddeel. De conflicten speelden zich af in de rest van de wereld. Maar nu blijkt dat Europa helemaal niet het paradijs was waarin mensen zich waanden. Oorlog kan voorkomen in alle delen van de wereld. Het is een zorg die de hele wereld deelt. We moeten daarom samenwerken aan een oplossing in plaats van denken in tegenstellingen zoals ‘het Westen’ en het ‘mondiale Zuiden’.”

„Europa moet zich dus richten op een wereldorde die is gebaseerd op wetten en tegelijkertijd haar eigen democratische waarden verdedigen. Een democratisch weerbaar Europa is een hele goede bijdrage aan de wereldorde.”

U bestudeerde vijfduizend jaar wereldorde. Wat heeft u geleerd?

„Dat niemand het monopolie heeft op de wereldorde. Die is van ons allemaal. Een op regels gebaseerde wereldorde is geen westerse uitvinding. Al in de 14de eeuw voor Christus had Egypte vredesverdragen met de Hettieten. Rijken rond de Indische Oceaan hebben al duizenden jaren vrijheid van doorgang. Er waren altijd al realisten en pacifisten, imperialisten en vrijheidsstrijders. Sommige rijken hadden leiders die vochten, moordden en er alles aan deden om hun grondgebied uit te breiden. Maar er waren ook rijken die vreedzame relaties met hun buren hadden. De geschiedenis is niet eenduidig.”

„De botsing tussen westerse en niet-westerse samenlevingen is een historische mythe. Uit vijfduizend jaar geschiedenis kun je niet destilleren dat het Westen de betere samenleving heeft. Er zijn talloze voorbeelden van samenlevingen die op vreedzame idealen waren gebaseerd. Boeddhistische rijken in Zuidoost-Azië. Islamitische werelden worden altijd gezien als gewelddadig en als veroveraars, maar er zijn veel voorbeelden waar de islam juist gelijkheid in de samenleving brengt.”

Hoe nu verder?

„Ik ben niet per se heel optimistisch. Het zou goed kunnen dat we nu een periode ingaan, waarin China, Rusland en de VS ieder hun eigen invloedsfeer controleren door angst en macht. En nu Trump een tarievenoorlog is gestart, is nog duidelijker geworden dat de door de VS geleide wereldorde rap aan het verkruimelen is. Daar kunnen we om treuren, maar deze wereldorde was niet voor iedereen vredig en voorspoedig.”

„Nu is de kans voor Europa om de kloof tussen ‘het Westen en de Rest’ te dichten. Europeanen, Zuidoost-Aziaten, Afrikanen moeten samenwerken, ook al zijn niet alle landen even machtig en hebben ze ongelijke capaciteiten. Ik roep dus niet op tot de-globalisering, maar ik pleit voor een inclusievere wereldorde. Niet multipolair, met machtsblokken, maar multiplex, want het gaat om verbindingen tussen mensen. Zo’n nieuwe wereldorde zal geen paradijs zijn, maar dat is het nooit geweest. Wel kunnen we proberen om het eerlijker te maken. Er zijn veel meer overeenkomsten tussen bevolkingen wereldwijd dan we ons realiseren. Ik denk dat landen als Nederland en bijvoorbeeld een regio als Scandinavië meer gelijkheid en waardigheid terug kunnen brengen in internationale relaties. Daarvoor is wel nodig dat ze het denken in verschillen tussen het Westen en het niet-westen als uitgangspunt loslaten.”


Schrijver Sinan Çankaya is er klaar mee: ‘Integratie is gebouwd op leugens, ik kan geen andere conclusie trekken’

Toen Sinan Çankaya op de middelbare school zat, liep hij eens naar buiten met een schoolvriend. Daar kwamen ze zijn straatvrienden tegen. Het duizelde Çankaya: gingen deze twee werelden nu botsen? „Mijn schoolvriend was beschaafd en ingetogen, mijn andere vrienden waren lomper, baldadiger, roekelozer. Zelf verenigde ik die werelden een beetje, maar op school deed ik me slimmer voor dan ik was en op straat juist dommer.”

Zijn leven lang houdt Çankaya dat ongemak, schrijft hij in zijn nieuwe boek Galmende geschiedenissen. Daarin vertelt hij hoe hij door te gaan studeren klimt op de maatschappelijke ladder. Daarvoor neemt hij steeds meer afstand van zijn jeugdvrienden en familie. Maar toch blijft hij altijd een buitenstaander, in de literaire wereld en op de universiteit. De huidige oorlog in Gaza, door Çankaya consequent als genocide geduid, is een breekpunt en vanaf dat moment klimt hij niet meer. Hij valt.

Antropoloog, schrijver en universitair docent Çankaya (1982) promoveerde in 2011 op een onderzoek naar discriminatie bij de politie. Hij is bekend van het meermaals bekroonde autobiografische boek Mijn ontelbare identiteiten (2020), waarin hij beschreef hoe het is om als kind van migranten in Nederland op te groeien.

Galmende geschiedenissen is een persoonlijk essay, waarin hij aan de hand van zijn jeugd zijn ontgoocheling beschrijft. Hij vertelt erover aan zijn keukentafel in Amsterdam, strijdvaardig maar kalm. Hij kiest zijn woorden zorgvuldig. „Dit boek gaat over wat het voor iemand van kleur betekent om te manoeuvreren in witte instituten. En dat dat, als ik terugblik, altijd een mate van aanpassing en integratie vergt.” Çankaya is er helemaal klaar mee.

Je schrijft in je boek dat je repressie aan de universiteit hebt meegemaakt. Je werd ten tijde van de studentenprotesten tegen de oorlog in Gaza op je werk achtervolgd door een beveiliger en moest bewijzen dat je er werkt.

„Ik heb toen contact gehad met verschillende journalisten, onder meer iemand van jouw krant. De studentenprotesten werden van hogerhand onmogelijk gemaakt. Het College van Bestuur van de UvA en VU stuurde de politie op de eigen studenten af, de VU deed dat vorige week nog. Na een tijdje bleek dat de journalist ook keek naar de cijfers van het aantal antisemitische incidenten. Het ging vooral om de onveiligheid van Joodse staf en studenten. Ik wilde het hebben over de veiligheid van de demonstranten en de repressie aan de universiteit.

„Natuurlijk moet de veiligheid van de Joodse staf en studenten serieus genomen worden. Maar het punt was: zien we wel wat de instituties doen? Sommige verhalen mogen niet verteld worden. Van evenwichtigheid is geen sprake. Er wordt één verhaal verteld, het andere wordt weggedrukt. Je mag niet zeggen dat Palestijnen een bezet volk zijn. Je mag het ook niet hebben over de koloniale wortels van het zionisme. Nee, dan moet je je bek houden. Woede is al helemaal not done.

„Er waren jonge studenten die in elkaar zijn geslagen. Zij hadden te maken met politiegeweld, protestkampen die hardhandig zijn ontruimd. Een studente barstte in tranen uit, toen we werden achtervolgd door de beveiliger. Ze vroeg zich af waarom we als criminelen werden behandeld.”

The Guardian vroeg je na de rellen rond Ajax-Maccabi Tel Aviv om een opiniestuk, maar plaatste dat vervolgens niet.

„Zonder dat ze met mij hadden overlegd, kwamen ze met een versie waarbij was ingegrepen in de tekst. Van ‘genocide in Palestine’ was ‘the war in Gaza’ gemaakt. Daar ging ik niet mee akkoord. Het is voor mij tekenend voor de bredere censuur die ik in Nederland en de rest van Europa zie. Ik gebruik het woord censuur, maar het is meer dan alleen ‘dit mag niet gezegd worden’. Het proces werkt ook subtiel. Het zit in het ontmoedigen en matigen van de toon, uitstellen en omfloerst zijn. In de journalistiek zie je krampachtige pogingen om evenwichtigheid te betrachten.”

Je koppelt dat in het boek aan het Europees geheugen. Je schrijft dat het naziverleden ritueel heel wordt gemaakt door antisemitisme plechtig af te keuren. Is dat inmiddels zo erg doorgeschoten dat je geen kritiek meer kunt leveren?

„Lange tijd ging het in Nederland als het om de Tweede Wereldoorlog ging over het verzet: een mythisch opgeblazen verhaal. Pas in de jaren zestig en zeventig ontstond er ruimte voor het Joodse leed. Dan wordt dat verhaal dominant. De eerste keer dat ik daar kennis van nam was ik gechoqueerd: hoe kon men het Joodse leed zo lang negeren en verzwijgen?

„Eigenlijk gaat dat verhaal over een wit schuldgevoel over wat de Joden is overkomen. Tegelijk is dat méér dan dat, die rituelen dienen ook om te laten zien hoe beschaafd Europa is. Dat levert een zelfgenoegzaam, verheven verhaal op dat nu zelfs dient om anderen de les te lezen. Het wordt nu geprojecteerd op de nieuwe barbaren, de migranten, vluchtelingen, Palestijnen, moslims. Maar ook op linkse demonstranten. Iedereen die niet in de pas wil lopen met het dominante verhaal.”

Je schrijft: ‘Ik zit in de rouw en neem afscheid van een wereld. Ik wil er niet bij horen.’ Nog eentje: ‘Is dit het beloofde land? Wegkijken van genocide?’ Maar hoe ga je daar vervolgens mee om in je leven?

„Vanaf nu? Hoe ik de rest van mijn leven invul?”

Het is uiteindelijk best wel een deprimerende conclusie, toch?

„Ik denk dat die conclusie ook bevrijdend kan zijn. Al die pogingen tot sociaal opklimmen, tot integratie, en assimilatie… waartoe dient het? Als dit boek ergens mee afrekent, dan zijn dat de lege beloften van het Westen: met integratie, assimilatie, en verinnerlijkt racisme. Ik zie daarin juist een bevrijding. Op de ruïnes daarvan kunnen we proberen iets nieuws te bouwen.”

Want integratie en assimilatie, dat kan het niet zijn?

„Absoluut niet. Ik zeg nee tegen integratie. Dat is een opdracht die eenzijdig bij de migrant is komen te liggen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een ideaalbeeld van de samenleving: vrij van racisme, gelijkheid tussen mannen en vrouwen zou bewerkstelligd zijn. Het idee is vervolgens dat de migrant, de barbaar, een valse noot is. En die moet zich daarom alle regels van die beschaving nog eigen maken.

„Daaronder schuilt een wit superioriteitsdenken: Europa heeft een historische les geleerd en nu gaan wij de migranten een lesje leren. Maar kijk eens hoe wijdverbreid lhbti-discriminatie en antisemitisme nog steeds zijn in Nederland. Hoe dat weer opduikt in kringen van radicaal-rechts en extreemrechts. Kijk hoe wijdverbreid racisme nog steeds is. Het idee van integratie is gewoon een restant van koloniaal denken. De superieure Nederlanders zijn zogenaamd beschaafd, de rest moet nog bewijzen dat ze erbij mogen horen.”

„Fuck integratie. Ik kan geen andere conclusie trekken. Ik wil mij niet in integratie wurmen, dit hele denken moet juist opgeblazen worden. Dat is de achtergrond van de rouw. Maar ik zie daar ook echt een bevrijding in. Dit boek is een weigering. Ik hoef jouw beschaving niet.”

Het boek begint met gesprekken die je hebt gevoerd met redacteuren van je uitgeverij De Bezige Bij. Dat verliep heel moeizaam, je voelde je tegengewerkt.

„Ik wilde gewoon een vlammend essay schrijven over de publieke waanzin waarin alles wat ik met eigen ogen kon zien voortdurend werd vergoelijkt en verdraaid. Mijn eerste idee ging veel meer over de Palestijnse geschiedenis en de bezetting. Maar ook over de herinneringscultuur. Ik heb dat plan ingediend en dat vond men niet goed. In de proloog lees je wat er is gebeurd. Mijn vaste redacteur zei dat het te rommelig was. Een van de argumenten was ook dat het ‘spetterde’.”

Dat klinkt als een compliment.

„Zo werd het niet gebracht. Je mag heus over dit onderwerp schrijven, maar alleen met mildheid, met omtrekkende bewegingen. Ik wil juist mijn woede op de maatschappij een plek geven in de tekst. Genocide vonden ze bij de uitgeverij een groot woord. Heel lang is het gesprek dus gegaan over hoe we die term precies moesten duiden. Na dat gesprek dacht ik: oké, ik ga mijn eigen pad bewandelen.

„Ik heb een nieuw manuscript ingediend dat begint met dat ongemakkelijke gesprek. De Bezige Bij was not amused. Er is een conflict geweest, dat is allemaal na te lezen in het boek. Daardoor is het boek nu ook kritiek op de literaire wereld. Welk verhaal mag ik vertellen? Waar moet ik over zwijgen?

„Het gaat mij daarbij niet om de concrete personen. Je ziet die spanning ook als je kritiek uit op witheid. De reactie is dan vaak: ‘Ja, maar ik ben toch wel een goed mens, ik deug toch?’ Waar ik het over heb is de witheid van onze instituties: de journalistiek, de universiteit, praatprogramma’s, het Journaal. Die instituties zijn doordrenkt van witheid en dat impliceert een bepaalde manier van denken over de wereld: verheven, zogenaamd neutraal en objectief. En dat alles tegen de achtergrond van een bezetter en een bezet volk.”

Wat voor gevolgen heeft dat?

„Je mag als iemand die daarvan afwijkt niet jezelf zijn. Voor sommigen staat al bij voorbaat vast dat je verdacht bent, en ook als partijdig wordt gezien. Je past je aan, je bindt in. Je wikt en weegt je woorden, je denkt na over de ontvangst van je verhaal. Daarom wijs ik ook op mijn eigen medeplichtigheid en die van anderen.”

Wat bedoel je met medeplichtigheid?

„Aan de universiteit is dat voor mij heel duidelijk. Ik vind dat Nederlandse universiteiten medeplichtig zijn aan deze genocide. Doordat ze nog altijd weigeren om hun banden met Israëlische instellingen te verbreken, terwijl die een bewezen rol spelen in deze genocide.

„Ik zou wel een particulier verhaal kunnen hebben van ‘niet in mijn naam’. Maar dit gebeurt wel degelijk in naam van ons allemaal. Ik ben ook medeplichtig omdat de Nederlandse staat Israël militair, diplomatiek en politiek steunt.

„Een groot deel van dit boek gaat over sociale stijging. Maar ik zie ook dat daarvoor een prijs wordt betaald. Voor sommigen betekent dat zwijgen. Rondlopend op de VU heb ik daar veel over nagedacht. Veel jonge studenten in de pro-Palestinabeweging waren internationale studenten, veel witte studenten ook. Op de campus zag ik allemaal kids met een migratieachtergond ijverig studeren.”

Die niet protesteren, bedoel je?

„Ze protesteren niet, maar zijn wel heel serieus bezig met hun studie. En weet je, mashallah, doe je best. Maar ook daar richt mijn kritiek zich op. Zijn we nog bezig met collectieve solidariteit? En dan is het antwoord: allemaal mooi, maar ik moet wel ergens komen in mijn leven en in mijn carrière. Dat leidt ertoe dat we nauwelijks bezig zijn met de grotere thema’s.”

Angst ook misschien?

„Zeker. Ook journalisten van kleur hebben nauwelijks over dit onderwerp geschreven. Dat is ook geen extra last of opdracht waarmee ik ze wil opzadelen. Mijn punt is vooral: dit gaat niet alleen over witte Europeanen die zich nauwelijks bekommeren om het leed van de Palestijnen. Méér mensen hebben weggekeken.”

Vind je dat ze zichzelf verloochenden?

„Dat is die medeplichtigheid. Dat we ons aanpassen, we binden in. Dus zwijgen we, soms uit zelfbehoud. We willen nog teruggevraagd worden. Hoe luister jij daarnaar, als ik dat allemaal zeg?”

Het is heel herkenbaar, ik merk het ook op de redactie van NRC. Als biculturele journalist is het soms lastig om je mening te geven, als iedereen om je heen iets anders vindt of het niet snapt.

„Ik hoor van vrienden en kennissen dat zij op redacties moesten knokken voor verhalen. Dat ze zichzelf moeten uitleggen, eindeloos uitleggen. Kortom, welke verhalen mogen zij eigenlijk vertellen?”

Uitgeverij De Bezige Bij had desgevraagd geen behoefte om op dit artikel te reageren.


Schrijver Sinan Çankaya is er klaar mee: ‘Fuck integratie. Ik kan geen andere conclusie trekken’

Toen Sinan Çankaya op de middelbare school zat, liep hij eens naar buiten met een schoolvriend. Daar kwamen ze zijn straatvrienden tegen. Het duizelde Çankaya: gingen deze twee werelden nu botsen? „Mijn schoolvriend was beschaafd en ingetogen, mijn andere vrienden waren lomper, baldadiger, roekelozer. Zelf verenigde ik die werelden een beetje, maar op school deed ik me slimmer voor dan ik was en op straat juist dommer.”

Zijn leven lang houdt Çankaya dat ongemak, schrijft hij in zijn nieuwe boek Galmende geschiedenissen. Daarin vertelt hij hoe hij door te gaan studeren klimt op de maatschappelijke ladder. Daarvoor neemt hij steeds meer afstand van zijn jeugdvrienden en familie. Maar toch blijft hij altijd een buitenstaander, in de literaire wereld en op de universiteit. De huidige oorlog in Gaza, door Çankaya consequent als genocide geduid, is een breekpunt en vanaf dat moment klimt hij niet meer. Hij valt.

Antropoloog, schrijver en universitair docent Çankaya (1982) promoveerde in 2011 op een onderzoek naar discriminatie bij de politie. Hij is bekend van het meermaals bekroonde autobiografische boek Mijn ontelbare identiteiten (2020), waarin hij beschreef hoe het is om als kind van migranten in Nederland op te groeien.

Galmende geschiedenissen is een persoonlijk essay, waarin hij aan de hand van zijn jeugd zijn ontgoocheling beschrijft. Hij vertelt erover aan zijn keukentafel in Amsterdam, strijdvaardig maar kalm. Hij kiest zijn woorden zorgvuldig. „Dit boek gaat over wat het voor iemand van kleur betekent om te manoeuvreren in witte instituten. En dat dat, als ik terugblik, altijd een mate van aanpassing en integratie vergt.” Çankaya is er helemaal klaar mee.

Je schrijft in je boek dat je repressie aan de universiteit hebt meegemaakt. Je werd ten tijde van de studentenprotesten tegen de oorlog in Gaza op je werk achtervolgd door een beveiliger en moest bewijzen dat je er werkt.

„Ik heb toen contact gehad met verschillende journalisten, onder meer iemand van jouw krant. De studentenprotesten werden van hogerhand onmogelijk gemaakt. Het College van Bestuur van de UvA en VU stuurde de politie op de eigen studenten af, de VU deed dat vorige week nog. Na een tijdje bleek dat de journalist ook keek naar de cijfers van het aantal antisemitische incidenten. Het ging vooral om de onveiligheid van Joodse staf en studenten. Ik wilde het hebben over de veiligheid van de demonstranten en de repressie aan de universiteit.

„Natuurlijk moet de veiligheid van de Joodse staf en studenten serieus genomen worden. Maar het punt was: zien we wel wat de instituties doen? Sommige verhalen mogen niet verteld worden. Van evenwichtigheid is geen sprake. Er wordt één verhaal verteld, het andere wordt weggedrukt. Je mag niet zeggen dat Palestijnen een bezet volk zijn. Je mag het ook niet hebben over de koloniale wortels van het zionisme. Nee, dan moet je je bek houden. Woede is al helemaal not done.

„Er waren jonge studenten die in elkaar zijn geslagen. Zij hadden te maken met politiegeweld, protestkampen die hardhandig zijn ontruimd. Een studente barstte in tranen uit, toen we werden achtervolgd door de beveiliger. Ze vroeg zich af waarom we als criminelen werden behandeld.”

The Guardian vroeg je na de rellen rond Ajax-Maccabi Tel Aviv om een opiniestuk, maar plaatste dat vervolgens niet.

„Zonder dat ze met mij hadden overlegd, kwamen ze met een versie waarbij was ingegrepen in de tekst. Van ‘genocide in Palestine’ was ‘the war in Gaza’ gemaakt. Daar ging ik niet mee akkoord. Het is voor mij tekenend voor de bredere censuur die ik in Nederland en de rest van Europa zie. Ik gebruik het woord censuur, maar het is meer dan alleen ‘dit mag niet gezegd worden’. Het proces werkt ook subtiel. Het zit in het ontmoedigen en matigen van de toon, uitstellen en omfloerst zijn. In de journalistiek zie je krampachtige pogingen om evenwichtigheid te betrachten.”

Je koppelt dat in het boek aan het Europees geheugen. Je schrijft dat het naziverleden ritueel heel wordt gemaakt door antisemitisme plechtig af te keuren. Is dat inmiddels zo erg doorgeschoten dat je geen kritiek meer kunt leveren?

„Lange tijd ging het in Nederland als het om de Tweede Wereldoorlog ging over het verzet: een mythisch opgeblazen verhaal. Pas in de jaren zestig en zeventig ontstond er ruimte voor het Joodse leed. Dan wordt dat verhaal dominant. De eerste keer dat ik daar kennis van nam was ik gechoqueerd: hoe kon men het Joodse leed zo lang negeren en verzwijgen?

„Eigenlijk gaat dat verhaal over een wit schuldgevoel over wat de Joden is overkomen. Tegelijk is dat méér dan dat, die rituelen dienen ook om te laten zien hoe beschaafd Europa is. Dat levert een zelfgenoegzaam, verheven verhaal op dat nu zelfs dient om anderen de les te lezen. Het wordt nu geprojecteerd op de nieuwe barbaren, de migranten, vluchtelingen, Palestijnen, moslims. Maar ook op linkse demonstranten. Iedereen die niet in de pas wil lopen met het dominante verhaal.”

Je schrijft: ‘Ik zit in de rouw en neem afscheid van een wereld. Ik wil er niet bij horen.’ Nog eentje: ‘Is dit het beloofde land? Wegkijken van genocide?’ Maar hoe ga je daar vervolgens mee om in je leven?

„Vanaf nu? Hoe ik de rest van mijn leven invul?”

Het is uiteindelijk best wel een deprimerende conclusie, toch?

„Ik denk dat die conclusie ook bevrijdend kan zijn. Al die pogingen tot sociaal opklimmen, tot integratie, en assimilatie… waartoe dient het? Als dit boek ergens mee afrekent, dan zijn dat de lege beloften van het Westen: met integratie, assimilatie, en verinnerlijkt racisme. Ik zie daarin juist een bevrijding. Op de ruïnes daarvan kunnen we proberen iets nieuws te bouwen.”

Want integratie en assimilatie, dat kan het niet zijn?

„Absoluut niet. Ik zeg nee tegen integratie. Dat is een opdracht die eenzijdig bij de migrant is komen te liggen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een ideaalbeeld van de samenleving: vrij van racisme, gelijkheid tussen mannen en vrouwen zou bewerkstelligd zijn. Het idee is vervolgens dat de migrant, de barbaar, een valse noot is. En die moet zich daarom alle regels van die beschaving nog eigen maken.

„Daaronder schuilt een wit superioriteitsdenken: Europa heeft een historische les geleerd en nu gaan wij de migranten een lesje leren. Maar kijk eens hoe wijdverbreid lhbti-discriminatie en antisemitisme nog steeds zijn in Nederland. Hoe dat weer opduikt in kringen van radicaal-rechts en extreemrechts. Kijk hoe wijdverbreid racisme nog steeds is. Het idee van integratie is gewoon een restant van koloniaal denken. De superieure Nederlanders zijn zogenaamd beschaafd, de rest moet nog bewijzen dat ze erbij mogen horen.”

„Fuck integratie. Ik kan geen andere conclusie trekken. Ik wil mij niet in integratie wurmen, dit hele denken moet juist opgeblazen worden. Dat is de achtergrond van de rouw. Maar ik zie daar ook echt een bevrijding in. Dit boek is een weigering. Ik hoef jouw beschaving niet.”

Het boek begint met gesprekken die je hebt gevoerd met redacteuren van je uitgeverij De Bezige Bij. Dat verliep heel moeizaam, je voelde je tegengewerkt.

„Ik wilde gewoon een vlammend essay schrijven over de publieke waanzin waarin alles wat ik met eigen ogen kon zien voortdurend werd vergoelijkt en verdraaid. Mijn eerste idee ging veel meer over de Palestijnse geschiedenis en de bezetting. Maar ook over de herinneringscultuur. Ik heb dat plan ingediend en dat vond men niet goed. In de proloog lees je wat er is gebeurd. Mijn vaste redacteur zei dat het te rommelig was. Een van de argumenten was ook dat het ‘spetterde’.”

Dat klinkt als een compliment.

„Zo werd het niet gebracht. Je mag heus over dit onderwerp schrijven, maar alleen met mildheid, met omtrekkende bewegingen. Ik wil juist mijn woede op de maatschappij een plek geven in de tekst. Genocide vonden ze bij de uitgeverij een groot woord. Heel lang is het gesprek dus gegaan over hoe we die term precies moesten duiden. Na dat gesprek dacht ik: oké, ik ga mijn eigen pad bewandelen.

„Ik heb een nieuw manuscript ingediend dat begint met dat ongemakkelijke gesprek. De Bezige Bij was not amused. Er is een conflict geweest, dat is allemaal na te lezen in het boek. Daardoor is het boek nu ook kritiek op de literaire wereld. Welk verhaal mag ik vertellen? Waar moet ik over zwijgen?

„Het gaat mij daarbij niet om de concrete personen. Je ziet die spanning ook als je kritiek uit op witheid. De reactie is dan vaak: ‘Ja, maar ik ben toch wel een goed mens, ik deug toch?’ Waar ik het over heb is de witheid van onze instituties: de journalistiek, de universiteit, praatprogramma’s, het Journaal. Die instituties zijn doordrenkt van witheid en dat impliceert een bepaalde manier van denken over de wereld: verheven, zogenaamd neutraal en objectief. En dat alles tegen de achtergrond van een bezetter en een bezet volk.”

Wat voor gevolgen heeft dat?

„Je mag als iemand die daarvan afwijkt niet jezelf zijn. Voor sommigen staat al bij voorbaat vast dat je verdacht bent, en ook als partijdig wordt gezien. Je past je aan, je bindt in. Je wikt en weegt je woorden, je denkt na over de ontvangst van je verhaal. Daarom wijs ik ook op mijn eigen medeplichtigheid en die van anderen.”

Wat bedoel je met medeplichtigheid?

„Aan de universiteit is dat voor mij heel duidelijk. Ik vind dat Nederlandse universiteiten medeplichtig zijn aan deze genocide. Doordat ze nog altijd weigeren om hun banden met Israëlische instellingen te verbreken, terwijl die een bewezen rol spelen in deze genocide.

„Ik zou wel een particulier verhaal kunnen hebben van ‘niet in mijn naam’. Maar dit gebeurt wel degelijk in naam van ons allemaal. Ik ben ook medeplichtig omdat de Nederlandse staat Israël militair, diplomatiek en politiek steunt.

„Een groot deel van dit boek gaat over sociale stijging. Maar ik zie ook dat daarvoor een prijs wordt betaald. Voor sommigen betekent dat zwijgen. Rondlopend op de VU heb ik daar veel over nagedacht. Veel jonge studenten in de pro-Palestinabeweging waren internationale studenten, veel witte studenten ook. Op de campus zag ik allemaal kids met een migratieachtergond ijverig studeren.”

Die niet protesteren, bedoel je?

„Ze protesteren niet, maar zijn wel heel serieus bezig met hun studie. En weet je, mashallah, doe je best. Maar ook daar richt mijn kritiek zich op. Zijn we nog bezig met collectieve solidariteit? En dan is het antwoord: allemaal mooi, maar ik moet wel ergens komen in mijn leven en in mijn carrière. Dat leidt ertoe dat we nauwelijks bezig zijn met de grotere thema’s.”

Angst ook misschien?

„Zeker. Ook journalisten van kleur hebben nauwelijks over dit onderwerp geschreven. Dat is ook geen extra last of opdracht waarmee ik ze wil opzadelen. Mijn punt is vooral: dit gaat niet alleen over witte Europeanen die zich nauwelijks bekommeren om het leed van de Palestijnen. Méér mensen hebben weggekeken.”

Vind je dat ze zichzelf verloochenden?

„Dat is die medeplichtigheid. Dat we ons aanpassen, we binden in. Dus zwijgen we, soms uit zelfbehoud. We willen nog teruggevraagd worden. Hoe luister jij daarnaar, als ik dat allemaal zeg?”

Het is heel herkenbaar, ik merk het ook op de redactie van NRC. Als biculturele journalist is het soms lastig om je mening te geven, als iedereen om je heen iets anders vindt of het niet snapt.

„Ik hoor van vrienden en kennissen dat zij op redacties moesten knokken voor verhalen. Dat ze zichzelf moeten uitleggen, eindeloos uitleggen. Kortom, welke verhalen mogen zij eigenlijk vertellen?”

<dmt-util-bar article="4890277" data-paywall-belowarticle headline="Schrijver Sinan Çankaya is er klaar mee: ‘Fuck integratie. Ik kan geen andere conclusie trekken’” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/04/17/schrijver-sinan-cankaya-is-er-klaar-mee-fuck-integratie-ik-kan-geen-andere-conclusie-trekken-a4890277″>

In Almere hebben ze de oorlog verklaard aan het patatje

Alle bankjes op het pleintje tussen het Flevoziekenhuis en de Hogeschool Windesheim zijn bezet. Op een derde ervan zitten mensen met een puntzak friet in hun hand. De patat komt uit de zwarte aanhanger ernaast: de Vrolijke Frietkraam van Jacqueline Keijser. „Ze is een icoon in Almere. Bijna iedereen vindt het de beste friet van de stad”, zegt Eileen Walet vanaf een van de bankjes. Toen ze zelf na de geboorte van haar dochter Lily een paar weken in het ziekenhuis lag, sloeg ze het ziekenhuisvoedsel liever over. „Eigenlijk haalden we te vaak een frietje bij Jacqueline”, vertelt ze lachend.

Dat kan straks niet meer. Gemeente Almere wil gefrituurd eten verbieden binnen honderd meter van (hoge)scholen en het ziekenhuis. Aanleiding is het hoge percentage overgewicht in de stad: volgens het volksgezondheidsinstituut RIVM is meer dan de helft van de Almeerders te zwaar. Alle zeven coalitiepartijen vonden bij het opstellen van het coalitieakkoord vorig jaar dat daar iets aan moest gebeuren.

Zes kramen

Wethouder Maaike Veeningen (D66) werkte het akkoord uit tot een voorstel. Omdat de term ‘ongezond eten’ juridisch lastig te definiëren is, koos ze voor een afgebakende categorie: gefrituurde producten. En omdat vaste winkels en horecazaken lastig te verplaatsen zijn, beperkt het voorstel zich tot standplaatshouders. Het gevolg is dat er in de hele stad maar zes kramen worden aangesproken. „Het is een keuze tussen iets doen, of helemaal niets doen”, zegt de wethouder over de insteek.

Andere gemeenten proberen ook hun voedselomgeving gezonder te maken. Amsterdam beperkt de vestiging van nieuwe fastfoodtenten in wijken waar het aanbod al groot is. Ede-Wageningen richt zich op gezonde keuzes rond het station. Maar Almere is de eerste die met haar voorstellen harde grenzen wil stellen aan welk eten waar verkocht mag worden.

In de kantine van het Flevoziekenhuis eet een kantinemedewerker twee kroketten. Op de toonbank liggen saucijzenbroodjes. Een bezoeker likt een ijsje. Net buiten de hoofdingang van het ziekenhuis zit de pizzaketen Papa John’s. Een trap omhoog leidt naar de Febo. In de toekomst blijft dat beeld hetzelfde. Alleen zonder vrolijke frietkraam.

Zo’n 150 meter van de Vrolijke Frietkraam verkoopt Benny’s Chicken gefrituurde kip. De kraam is een van de zes kramen die door het collegevoorstel weg zouden moeten: Benny’s Chicken staat waarschijnlijk te dicht bij een andere locatie van Hogeschool Windesheim. Magna Richardson praat er vanuit haar elektrische rolstoel met de verkopers. Ze komt hier dagelijks, zegt ze. „Ik ben mij ervan bewust dat ik gezonder moet eten, dus de kip laat ik meestal staan. Ik kom vooral voor een praatje.”

Verboden zone

„Ik voel me gediscrimineerd”, zegt frietbakker Jacqueline Keijser. Minder dan 100 meter opschuiven klinkt overzichtelijk, maar in de praktijk zijn er in de directe omgeving weinig geschikte standplaatsen buiten de verboden zone. Of daar überhaupt vergunningen voor worden afgegeven, en welke kraam er dan voor in aanmerking komt, is nog maar de vraag. Verder bevinden zich in de directe omgeving een drukke autoweg, een tunnel en een smalle, overdekte winkelstraat. Aan de andere kant van het ziekenhuis ligt een meer. „Ik ga liever friet bakken in een zonnig land dan dat ik hier een nieuwe standplaats ga zoeken”, voegt ze toe.

Vorige week spraken Keijser en andere kraamhouders hun onvrede uit tijdens een gemeenteraadsvergadering. Eerst kwam friet aan het woord, toen de loempia’s, ter afsluiting de churro’s. „Onze loempia’s zijn vers bereid en zitten vol groenten. Waarom juist wij?”, leest een standplaatshouder voor. Op de bühne zit een tiental oliebollenbakkers. Hun kramen vallen buiten de honderdmeterregel, maar ze komen om solidariteit te tonen. Gefrustreerde gebaren. Luid gemopper. De voorzitter moet ze tot stilte manen.

Na afloop legt oliebollenbakker Rinaldo van den Houten uit waarom ze als kraamhouders niet makkelijk een andere, niet-gefrituurde snack kunnen verkopen. „Je doet een investering van 250.000 euro om je kraam te laten bouwen. Afhankelijk van wat je maakt, heeft elke kraam zijn eigen inrichting. Voor oliebollen heb je bijvoorbeeld een oven van 60.000 euro nodig. Met dat materiaal kun je niet ineens kebab gaan grillen.”

‘Bijna de hele stad’

Ook binnen de coalitie brokkelt de steun voor het voorstel al af, ondanks het feit dat alle partijen eerder het akkoord voor een gezonder Almere hebben ondertekend. Jordy Hulzebos van Leefbaar Almere zegt dat zijn partij een motie zal indienen tegen het voorstel. „Als je een cirkel [van 100 meter] trekt rondom alle scholen, dan zie je dat het voorgestelde beleid bijna de hele stad bestrijkt”, zegt hij in de zaal.

De discussie in de gemeenteraad wordt waarschijnlijk pas in juni voortgezet. „Dit voorstel komt er niet doorheen hoor. Er zijn binnen de coalitie al veel geluiden tegen”, zegt fractieassistent Jeroen Dobber van Leefbaar Almere later bij de koffieautomaat tegen Keijser. Niet alleen bij zijn partij, maar ook bij D66, PvdA en CDA. En mocht het van binnenuit niet lukken, dan voorziet Dobber al een paar uitwijkroutes: „Misschien kunnen we oliebollen en friet wel tot cultureel erfgoed verheffen. In België hebben ze dat ook gedaan met frites.”

Lees ook

Friet in Oekraïne

Een familie in Pokrovsk wordt per trein geëvacueerd.


Migraine dwingt complete overgave af, maakt deze debuutroman indringend duidelijk

‘Altijd zijn wij de vrouw die op bed ligt en wacht in dat stilleven, zoals zoveel vrouwenlevens in een liminaal raamwerk gevangen werden: liggend, wachtend, haperend.” Emma Laura Schouten (1994) zet in haar debuutroman Nachtschade migraine centraal, de hersenaandoening die zo’n een op de drie vrouwen treft. Grillig en ongrijpbaar is de ziekte (ook wel ‘Antaura’ genoemd, naar de vrouwelijke Griekse migrainedemon): er is geen remedie en een eenduidig medisch advies ontbreekt.

Aan het woord is een filosofiestudente die in Londen aan haar scriptie werkt over Anna Finch, Engelse dichteres en denker, die net als zijzelf kampte met migraineaanvallen. Verwoed zoekt de verteller naar de sporen van de ziekte in haar werk en correspondentie. Daarnaast geeft ze Nederlandse les op een expatschool, huurt ze een morsig kamertje en bezoekt zo nu en dan de bibliotheek. Sociaal contact met huisgenoten en collega’s mijdt ze: als een geest beweegt ze door het leven, bang om ruimte in te nemen, bang voor een terugkerende aanval, bang voor triggers.

Het leven én het narratief worden in beslag genomen door Antaura, als een demonisch, onzichtbaar personage dat zich voortdurend ongevraagd op de voorgrond dringt: „Ze is subliem in haar alomvattendheid, de complete overgave die ze afdwingt, de weigering om concessies te doen; ze laat zich niet omruilen, niet weglokken, niet opsluiten.” Wie niet weet hoe het is om gevloerd te worden door migraine, krijgt van deze roman zeker een idee: „Wie haar kent, kent het primitieve, het rauwe, weet wat het is om dier te zijn.” Nachtschade maakt indringend duidelijk hoe waanzinnige en terugkerende pijn je leven (ver)vormt.

Hier en daar wordt de tekst onderbroken door kleine essayistische passages over schrijvende vrouwen als Virginia Woolf, Sylvia Plath en Susan Sontag, die ook met deze aandoening moesten leven. De drijvende vraag is telkens hoe zij hiermee omgingen: „Waar was Antaura in of tussen haar woorden en ideeën gekropen?” Er zit een fanatisme in het zoeken naar voorgangers, maar tot sterke inzichten leidt het niet echt; het lijkt voornamelijk te dienen om haar eigen angst in te kapselen in iets groters. Wel duidelijk wordt de machteloosheid van de herhaling: zoveel pijn, zoveel vrouwen, al zolang. In de roman weerklinkt kritiek op achterstallig medisch onderzoek bij vrouwen en hoe klachten verkeerd geduid of niet gehoord werden én worden. Frustrerend genoeg krijgen experts óók geen greep op de aandoening: „Ik moest luisteren naar mijn lichaam, datzelfde lichaam dat alles veroorzaakte.”

In de voortdurende poging om iets onzichtbaars in woorden te vangen, overstemt de ziekte alles, ook het verhaal. Dat stemt overeen met het fenomeen zelf en de heftige beleving ervan, maar maakt het ook lastiger om als lezer voet aan de grond van de roman te krijgen. De wereld buiten de migraine blijft even verdoofd als die mét. De verteller lijkt afwezig, weggedrukt door de ziekte. Het is dan ook tekenend wanneer de verteller over haar onderzoeksobject Anne Finch stelt: „Ze leek haar woorden heel precies te wegen om de lezer een idee te geven van wat er speelde, zonder echt iets van zichzelf weg te geven.” Uiteindelijk is het moeilijk om te ontwaren wat de verteller precies zoekt – troost, erkenning, herkenning, of toch een remedie? – en waar ze heen beweegt.

Maar je blijft de kleine, omtrekkende bewegingen volgen, tot de onvermijdelijke acceptatie aan het eind, waaruit de bescheiden hoop gloort dat de verteller zich ertoe zet om meer van het leven toe te laten. Schoutens taal is rijk en wekt nieuwsgierigheid, omdat ze de zoektocht naar accurate taal voor het beschrijven van pijn thematiseert. Dat leidt tot mooie vondsten als: „alles wat je in grammatica kan vatten is minder bedreigend.” Soms schiet ze uit en voelen de formuleringen wat wollig, zoals wanneer er pijn op de loer ligt: „In de geslotenheid van mijn slaap, waar ik mij bedrieglijk veilig waan, aan de randen van mijn bewustzijn, een rafelig, kartelig kantelen, een schaduwachtig naderen, een golvend en verend kolken. Een opstijgend zinken, een krimpende diepte, een verbeten wringen, een vlamachtig waken.” De kwaal lijkt in deze roman groter dan het hoofdpersonage, wat uiteindelijk zowel een waarachtige weergave als een verdoofd verhaal oplevert.


Hoe Musk met z’n groeiende ‘legioen’ kinderen de beschaving wil redden

Je kan erover twisten of het privéleven van de rijkste man ter wereld iemand iets aangaat.  Ook als die man, Elon Musk, bovendien een sleutelfiguur is bij de ingrijpende omwentelingen die in de Amerikaanse politiek en samenleving plaatsvinden.

Maar The Wall Street Journal heeft zich daardoor niet laten weerhouden om een groot onderzoeksverhaal (achter betaalmuur) te schrijven over hoe Musk zijn vele kinderen (ten minste veertien) en hun vier moeders in zijn greep houdt. Hij heeft daar een man voor, een ‘consigliere’ aldus de krant, die niet alleen de financiële zaken van de diverse huishoudens regelt, maar ook met zo nodig harde hand oplossingen zoekt voor de vele conflicten met de moeders.

Musk is bezeten van het idee dat door afnemende geboortecijfers onze complete menselijke beschaving bedreigd wordt. Veel kinderen maken is dus de beste remedie. Althans, liever niet in derdewereldlanden, want Musk is dan wel weer erg bezorgd dat de geboortecijfers daar hoger zijn dan in de VS en Europa.

Tijdens de zwangerschap van de rechtse influencer Ashley St. Clair appt verwekker Musk haar dat hij bij nog meer vrouwen kinderen wil maken „om voor de apocalyps op legioensniveau”  te zijn. En hij zet haar onder druk om te bevallen via een keizersnede, want vaginale bevallingen gaan ten koste van de hersenomvang, weet Musk.

Als St. Clair wil afdwingen dat haar kind door Musk als vader officieel erkend wordt, krijgt ze van de consigliere te horen dat ze daarvoor maar beter niet naar de rechter kan stappen.  Want Musk is weliswaar „een genereuze man met een groot hart, maar als een moeder van zijn kind kiest voor de juridische route”, zegt hij onheilspellend, „dan leidt dat altijd tot een slechte uitkomst”.  En hij had haar al gewaarschuwd, door tijdens de barensweeën een herinnerings-appje te sturen dat ze Musks naam vooral niet op de geboorteakte moest vermelden.

Kortom, een troost voor alle Amerikanen die zich zorgen maken dat Musk en zijn medewerkers van het zogenaamde Department of Government Efficiency (DOGE) zitten te neuzen in allerlei gevoelige informatie over hen van overheidsdiensten: nu weten ze ook wat meer over hém.

Liveblog
Economieblog


Kinderen in armoede: steeds meer aanvragen voor basisproducten; Giorgia Meloni in Washington