Ze werd de ‘Heks van Buchenwald’ genoemd; ze zou ‘seksueel psychotisch’ en een ‘nymfomaan’ zijn; ze zou gevangenen hebben laten vermoorden voor hun getatoeëerde huid, waarvan ze lampenkappen liet maken; ze was een ‘hysterische, op macht beluste’ vrouw, die ‘bewust ieder gevoel van medeleven en medelijden dat ze als vrouw had, onderdrukt’.
Over weinig nazi-oorlogsmisdadigers zullen zulke liederlijke beschuldigingen zijn geuit als over Ilse Koch, de vrouw van SS-kampcommandant Karl Koch. Sommige van die aantijgingen berustten op feiten, anderen zijn nooit bewezen. Toen ze zich in 1950 voor de rechtbank moest verantwoorden, ontkende Koch alles. ‘Ik ben een normale vrouw’, zei ze.
Zo’n 240 getuigen beweerden het tegendeel, en de rechters veroordeelden haar tot een levenslange gevangenisstraf voor het aanzetten tot moord, poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (de doodstraf was in 1949 afgeschaft). Nadat de staat meerdere gratieverzoeken had afgewezen, hing Ilse Koch zich in 1967 op in haar cel.
Hoe kon iemand die zich aan zulke ernstige misdaden schuldig had gemaakt met droge ogen verklaren dat ze een ‘normale vrouw’ was? Hoe komt een mens überhaupt tot dit soort gruwelijkheden? Zo iemand moet wel een psychopaat zijn, toch? Het zijn verzuchtingen die raken aan de vragen die historici zich al sinds 1945 stellen: waarom werden zoveel Duitsers nazi’s en waarom bleven ze nazi’s toen duidelijk werd dat het regime van Adolf Hitler volstrekt misdadig was en Duitsland bovendien in een rampzalige oorlog stortte?
De Britse historicus Richard Evans (77), emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge, tracht deze vragen te beantwoorden in zijn nieuwe boek Hitlers mensen. De gezichten van het Derde Rijk, dat bestaat uit biografieën van Adolf Hitler en 21 van zijn handlangers. Evans verdeelt deze nazi’s onder in drie categorieën: de Paladijnen (o.a. propaganda-minister Joseph Goebbels en SS-baas Heinrich Himmler), de Uitvoerders (o.a. organisator van de Holocaust Adolf Eichmann en vakbondsvoorman Robert Ley); en de Werktuigen (o.a. generaal Wilhelm Ritter von Leeb en kampbeulen als Isle Koch en Irma Grese).
Evans is de auteur van, onder meer, een driedelig standaardwerk over de geschiedenis van het Derde Rijk. In zijn inleiding legt hij uit waarom hij nog een keer wil terugkomen op de heerschappij van Adolf Hitler. Daarvoor duikt hij eerst de historiografie in, te beginnen bij de Duitse historicus Hans Mommsen (1930-2015). Die benadrukte het belang van structurele factoren, instellingen en processen om het succes van het nazisme te verklaren. Mommsen dacht zelfs dat het eenvoudiger zou zijn het Derde Rijk te begrijpen als je de individuen helemaal uit het verhaal zou weglaten. Evans: ‘Alles toeschrijven aan Hitler, of ook aan zijn loopjongens, leek te veel op het verontschuldigen van de grote Duitse massa.’
Messianistisch geloof
In de afgelopen decennia is er daarom veel onderzoek gedaan naar de sociale en institutionele geschiedenis van Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het Institut für Zeitgeschichte in München speelde hierbij een belangrijke rol. De Britse historicus Ian Kershaw, die hier onderzoek deed, schetst in zijn boeken – waaronder zijn tweedelige biografie van Hitler – een beeld van een door crises getraumatiseerde samenleving die door propaganda ontvankelijk werd gemaakt voor een messianistisch geloof in een nieuwe leider. Eenmaal aan de macht handelden Hitlers ondergeschikten, bij gebrek aan duidelijke sturing, zoals ze dachten dat de Führer het zou willen. Voor de zekerheid kozen ze bij twijfel altijd voor de meest radicale optie.
De diepere beweegredenen van de geportretteerde nazi’s lijken vaak iets te maken te hebben met angst voor, of woede over verlies en vernedering
Paradoxaal genoeg leidde deze aandacht voor structuren zo toch weer naar personen. De nazi’s ‘waren immers individuen, vaak met scherp afgetekende persoonlijkheden’, aldus Evans. ‘Hun gedachten en handelingen hadden een materieel effect, vooral onder een dictatuur die weinig grenzen stelde aan hun voorkeuren, begeerten, ideeën, praktijken en machtswellust.’ De biografische aanpak kan dus tóch nuttige inzichten opleveren, concludeert hij.
En dus zet Evans nu Hitler en 21 helpers in het licht. Het boek doet qua opzet denken aan Das Gesicht des Dritten Reiches. Profile einer totalitären Herrschaft van de Duitse historicus en journalist Joachim Fest uit 1963. Evans erkent die schatplichtigheid, maar is ook kritisch op Fest, vooral over het gemak waarmee hij de leugens accepteerde waarmee Albert Speer, Hitlers architect en minister van Bewapening, zich vrijpleitte van oorlogsmisdaden.
Het eerste en langste hoofdstuk van Hitlers mensen gaat over de Führer zelf. Evans is er niet nogmaals de archieven voor ingedoken, maar leunt op de biografieën van Kershaw, Peter Longerich en Volker Ullrich, en het werk van Thomas Weber als het gaat om de cruciale jaren tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, toen Hitler een metamorfose doormaakte van mislukte nietsnut naar succesvolle antisemitische volksmenner. Evans stelt terecht dat Hitlers ‘ideologische bezetenheid’ het ‘noodzakelijk fundament’ vormde voor alles wat er gebeurde in nazi-Duitsland, maar hij had dit hoofdstuk wel iets korter mogen houden.
In zijn inleiding bij het deel over Hitlers paladijnen citeert hij de Amerikaanse psychiater Douglas M. Kelley, die in 1945/46 tijdens de processen van Neurenberg gesprekken voerde met de belangrijkste Duitse oorlogsmisdadigers om te bepalen of ze psychisch gezond genoeg waren om terecht te staan. Kelley concludeerde dat dit het geval was, maar vond Hitlers plaatsvervanger Rudolf Hess wel ‘een niet te stoppen hystericus […] een paranoïde en kinderlijk individu’, Robert Ley ‘absoluut abnormaal’ en Hermann Göring, de facto de tweede man van het Derde Rijk, ‘een egoïstische extravert […] exhibitionistisch […] met pathologische trekjes’.
Evans wil uit de buurt blijven van dit soort diagnoses, al was het maar omdat ze de nazi’s deels zouden ontslaan van hun individuele verantwoordelijkheid, maar gaat wel naar hun diepere beweegredenen op zoek. Die lijken vaak iets te maken te hebben met angst voor, of woede over verlies en vernedering.
Propaganda-minister Joseph Goebbels bijvoorbeeld leed aan een vervorming van zijn rechtervoet die ervoor zorgde dat hij was afgekeurd voor militaire dienst en dus niet kon vechten in de Eerste Wereldoorlog. Na de Duitse capitulatie van 1918 ging Goebbels op zoek naar manieren om zijn afwezigheid van het front goed te maken. Al snel gaf hij de schuld voor de zwakke staat waarin Duitsland verkeerde aan de Joden. Nadat hij in 1925 Hitler had ontmoet, leverde hij zich aan hem over.
Eerste Wereldoorlog
De rol van de Eerste Wereldoorlog in het radicaliseringsproces van veel nazi’s kan nauwelijks overschat worden. Dat gold voor ex-soldaten als Ernst Röhm, de baas van de Sturmabteilung (SA, Hitlers knokploeg) die terugverlangde naar het geweld en de kameraadschap van de loopgraven, maar ook voor mannen als Goebbels en SS-baas Heinrich Himmler die de oorlog hadden gemist en een uitlaatklep zochten voor hun woede en schaamte over de Duitse nederlaag. Het burgerlijke, nationalistische en conservatieve milieu waarin ze waren opgegroeid, maakte hen ontvankelijk voor de revanchistische en antisemitische boodschap van Adolf Hitler.
Ook Alfred Rosenberg, de ‘filosoof’ van de nazi’s, kwam gehavend uit zijn jonge jaren. Hij was lid van de Duitse minderheid in het Baltisch gebied, destijds onderdeel van het tsarenrijk. Hier maakte hij in 1917 de Russische Revolutie mee, een omwenteling die hij meteen op het conto schreef van de Joden. Hij vluchtte een jaar later naar Duitsland, waar hij niet alleen tegen de Joden, maar ook tegen het christendom en liberalisme tekeer ging.
En Ilse Koch, de ‘Heks van Buchenwald’? Ook zij kwam uit de (lage) middenklasse, een afkomst die ze deelt met bijna alle nazi’s in Evans boek. Ze was opgeleid tot secretaresse en verkeerde al jong in kringen waar sterk nationalistische, rechtse opvattingen werden geventileerd. Ze werd al vóór Hitlers machtsovername in 1933 lid van zijn NSDAP en trouwde in 1937 met Karl Koch. Het duo voerde vanaf dat jaar een schrikbewind in een aantal concentratiekampen, totdat hun schaamteloze corruptie leidde tot een veroordeling door een SS-tribunaal. Karl Koch werd vlak voor het einde van de oorlog geëxecuteerd.
In zijn conclusie probeert Evans al deze levensverhalen aan elkaar te knopen. Hij benadrukt de ‘verwoestende emotionele ervaring van een hard en schokkend verlies aan status en eigenwaarde’ die zijn hoofdpersonen vroeg in hun leven meemaakten. Hitler bood voor deze mensen een uitweg uit dat gevoel van inferioriteit ‘door hun lot te verbinden met wat hij afschilderde als het moderne historische traject van Duitsland, van nederlaag en vernedering naar herrijzenis en herstel.’
Het is deze verbinding tussen het persoonlijke en het alomvattende die Hitlers mensen tot een geslaagd boek maakt. Ja, er bestaan structuren en grote processen waarbinnen het handelen van ieder individu plaatsvindt. Maar hoe iemand zich opstelt in een gegeven situatie, verschilt toch echt van persoon tot persoon. Door de biografieën van zoveel nazi’s op een rijtje te zetten, wordt het mogelijk een patroon te ontwaren.
Evans benadrukt dat de daders in zijn boek niet krankzinnig waren. Het nazi-regime schiep een systeem dat zijn aanhangers stimuleerde daden te plegen die onder andere omstandigheden onvoorstelbaar waren, schrijft hij. Om de vernederingen uit het verleden te boven te komen, moest ‘de gebruikelijke moraliteit worden opgeschort’.
Lees ook
Hoe Hitler erin slaag om, ondanks zijn tegenstanders, aan de macht te komen
Deze geschiedenis bevat een waarschuwing. Door de individuele levensverhalen van deze misdadigers te plaatsen in een brede maatschappelijk context, besluit Evans, ‘kunnen we beginnen in te zien wat in onze tijd de democratie en handhaving van de mensenrechten bedreigt, en er actie tegen ondernemen’.