De koopjes van Wim Pijbes: het Rotterdamse vastgoedimperium van de stichting Droom en Daad dijt steeds verder uit

Wat is leuker dan in een bootje stappen, door de havens van Rotterdam varen, wijzen en zeggen: dat is van mij, en dat, en dat ook? Wim Pijbes, directeur van de filantropische stichting Droom en Daad ziet voor zich hoe hij binnenkort met zijn gasten langs het door hem aangekochte Rotterdamse vastgoed vaart, „net zoals Tate doet in Londen”. „Op Katendrecht hebben we Fenix, Santos, Provimi bijna. Verderop opent in oktober het Veerhuis.”

‘We’, dat is het particuliere vermogensfonds Droom en Daad, gefinancierd door de van oorsprong Rotterdamse familie Van der Vorm. Die familie – vanuit Monaco geleid door Martijn van der Vorm – is een van de rijkste van Nederland en staat aan het hoofd van de HAL Holding, een beursgenoteerd bedrijf met een beurswaarde van bijna 11,5 miljard euro in 2024. Ex-Rijksmuseumdirecteur Pijbes koopt voor Droom en Daad op grote schaal vastgoed aan en verbouwt dat tot culturele hotspots.

Zo opende half mei in Rotterdam het Fenix Kunstmuseum voor Migratie en vorige maand het Parkpaviljoen, een „ontmoetingsplaats voor rust en inspiratie”. En de stichting opent dit jaar in Rotterdam nóg drie culturele instellingen: het Veerhuis, het Tramhuis en pakhuis Santos met daarin het Nederlands Fotomuseum. De koop van de Provimi-fabriek op Katendrecht, een wijk in Rotterdam-Zuid, kan volgens Pijbes elk ogenblik zijn beslag krijgen. Daar komt een ‘Danshuis’ met jaarlijks zestigduizend beoogde bezoekers.

NRC brengt de activiteiten van Droom en Daad op het gebied van kunst en cultuur, vastgoed en politiek voor het eerst in kaart. Met het particuliere miljoenenfonds hebben Van der Vorm en Pijbes in Rotterdam als venture philantropists een intransparant monopolie verworven, met – zo zal blijken – ook nadelige maatschappelijke gevolgen.

Het Fenix Museum op Katendrecht.

Het Droom en Daad-pand Muziekwerf vlakbij het Hofplein.

Foto Hedayatullah Amid, Foto Walter Herfst

Vloeibaar aardgas

Wim Pijbes leidde het Rijksmuseum Amsterdam van 2008 tot 2016 door een woelige verbouwing. Enige tijd na zijn vertrek krijgt hij een telefoontje van Martijn van der Vorm: of hij koffie wil drinken. Van der Vorm zoekt een directeur voor de net opgerichte stichting Droom en Daad. Ze kennen elkaar al langer, Pijbes is sinds 2013 commissaris bij Broadview Holding, een dochterbedrijf van HAL dat is gespecialiseerd in vloeibaar aardgas en materiaaltechnologie.

In januari 2017 gaat Pijbes aan de slag. „Ik begon met een rondje langs honderd culturele instellingen”, vertelt hij half mei in zijn kantoor aan de Parkstraat in Rotterdam. „Ik hoorde de losse ideeën, noden en wensen aan en vroeg: ‘En wat zou je doen als je een miljoen kreeg?’” De antwoorden, zegt hij, waren „ontnuchterend”. „Gaten dichten. Niemand kwam met plannen voor iets groots, iets goeds.”

Dat ‘grote’ en ‘goede’ realiseert Droom en Daad sindsdien zelf. Dat kan dankzij de diepe zakken van de stichting. Hoe diep die zijn, wil Pijbes niet zeggen. „Ons vermogen komt van de Mare Foundation in Luxemburg. Daar is niets schimmigs aan.” Maar gevraagd naar documenten, zegt hij: „Dat gaat je geen bal aan.”

Luxemburg is een van de landen waar de familie Van der Vorm al decennia de in Nederland vergaarde miljoenenwinsten buiten het zicht van de Belastingdienst onderbrengt in brievenbusfirma’s – zoals de Mare Foundation. NRC ontdekte in 2023 dat een deel van de weggesluisde winsten via de Mare Foundation terugvloeit naar Droom en Daad.

De Mare Foundation heeft een Nederlandse ANBI-status, waardoor giften eraan aftrekbaar zijn van de belasting. Volgens de jaarrekeningen ontvangt Mare honderden miljoenen van „een verbonden partij”. Dat is de familie Van der Vorm. De stichting heeft maar één doel, blijkt uit de statuten in de Luxemburgse Kamer van Koophandel: het financieren van Droom en Daad en De Verre Bergen (het tweede in Rotterdam actieve vermogensfonds van Van der Vorm). Externe aanvragen worden niet in behandeling genomen. Sinds de oprichting van Droom en Daad is circa 450 miljoen euro vanuit Luxemburg overgemaakt naar de twee filantropische fondsen in Rotterdam.

Ook Droom en Daad heeft een ANBI-status, en is daarom verplicht openheid te geven over inkomsten en activiteiten. Maar omdat het een vermogensfonds is, hoeft het geen balans te publiceren. Uit het enige jaarstuk dat Droom en Daad publiceert – over 2024 – blijkt niet hoeveel de stichting precies van Mare ontvangt, hoeveel kapitaal in vastgoed zit, hoeveel wordt belegd. De naam Mare wordt nergens genoemd.


Fluitend op de fiets

De hyperactieve, 63-jarige Pijbes gaat naar eigen zeggen elke dag „fluitend op de fiets van en naar zijn werk”. Onderweg komt hij van alles tegen, ook panden in meer of minder deplorabele staat. Dan borrelen er ideeën op voor nieuwe stichtingen, talenten, ambities.

Inmiddels staan 87 culturele instellingen op de lijst van door Droom en Daad gesteunde initiatieven. Sommige, zoals kunstinstituut Melly of het International Filmfestival Rotterdam (IFFR), krijgen meerjarige financiële steun. Over de omvang daarvan wil Pijbes niets zeggen. Wel publiceert Droom en Daad op één A4’tje een algemeen bedrag aan donaties aan culturele instellingen: in 2024 was dat ruim 26 miljoen, in 2023 bijna 50 miljoen euro. Ter vergelijking: de gemeente Rotterdam geeft jaarlijks circa 92 miljoen uit aan cultuur.

Aan sommige donaties zijn voorwaarden verbonden, zoals aan een gift van 80 miljoen euro in 2024 aan Museum Boijmans Van Beuningen. Bij een bouwvertraging van een jaar geeft Droom en Daad geen 80 maar 70 miljoen – blijkt uit een brief van Martijn van der Vorm in 2024 aan het Rotterdamse college en de museumdirectie. „Tuurlijk”, zegt Pijbes desgevraagd. „Ik wil wel druk op de ketel houden.”

Veel begunstigden die NRC spreekt, vinden het fantastisch wat Droom en Daad doet. Het Nederlands Fotomuseum kreeg in 2023 38 miljoen euro. Directeur Birgit Donker (onlangs op non-actief gesteld na meldingen tegen haar) zegt in april tegen NRC: „Er is geen inhoudelijke bemoeienis [van Droom en Daad] en hun vertrouwen in onze aanpak is ongekend groot.” Rob Riemen, directeur van het eveneens begunstigde Nexus Instituut: „Droom en Daad is een van de weinige culturele fondsen die de geest van de Nederlandse Republiek overeind houdt, en zich gelukkig niet heeft laten vergiftigen door de benepen geest van bureaucratisering en politisering waar het gros van fondsen en instituties last van hebben.”

Bij cultuursubsidies vanuit overheden zijn er procedures, codes (onafhankelijk bestuur, fair pay, diversiteit & inclusie) en onafhankelijke beoordelingscommissies. Bij Droom en Daad zijn de donaties ingegeven door de smaak, het oordeel en de persoonlijke voorkeuren van Wim Pijbes. Parken, design, muziek, dans, theater, film, beeldende kunst, literatuur, tuinen en architectuur: op al deze gebieden heeft hij expertise, vertelt Pijbes. Hij werkt niet met adviseurs of commissies. Heel soms belt hij iemand voor ruggespraak.

De plek van het Tramhuis (elders in renovatie).

Foto Walter Herfst

Gedicht van Aboutaleb

Hoewel volgens de statuten van Droom en Daad alleen Rotterdamse cultuurmakers in aanmerking komen voor ondersteuning, staat er één Amsterdamse kunstenaar op de lijst van personen of instellingen die steun krijgen van Droom en Daad: Tinkebell. Zij krijgt geld voor sociaal-maatschappelijk onderzoek in Colombia. Pijbes: „Soms moet je iets geks doen.”

Ahmed Aboutaleb, van 2009 tot oktober 2024 burgemeester van Rotterdam, staat niet op de donatielijst. Toch wordt hij in 2023 op uitnodiging van Pijbes gastredacteur van een dichtbundel, namens een dochterstichting van Droom en Daad, het Veerhuis. De bundel, Zomer, bevat naast commentaren van de burgemeester ook een gedicht van hem: „Laten we een wandeling maken in het park / we hoeven niks te zeggen / de stilte is genoeg / om elkaar te verstaan” – luidt de eerste strofe.

Volgens Pijbes treedt hier geen belangenverstrengeling op. „Ik vind het helemaal prima dat de burgemeester van deze stad, die toevallig een heel goede dichter is, zo’n bundel samenstelt. Ik laat ook weleens een bewindspersoon een opening doen. Die staat dan ook in de spotlights.”

Aboutaleb spreekt door de jaren heen lovend over de activiteiten van Van der Vorm. In 2018 meldt hij de gemeenteraad „trots” te zijn op de Rotterdamse traditie van filantropie: „Stichting Droom en Daad heeft als doel de stad Rotterdam nog mooier en beter te maken.”

In 2020 ontdekt het Rotterdamse journalistieke onderzoeksplatform Vers Beton dat op het stadhuis een ‘stuurgroep filantropie’ bestaat, waarin de twee directeuren van Van der Vorms vermogensfondsen – De Verre Bergen en Droom en Daad – deals sluiten voordat de gemeenteraad er zijn zegje over kan doen. Volgens Vers Betonkoopt” Van der Vorm zo macht in het stadhuis.

Een ‘belevinarium’

Een voorbeeld van zo’n deal is de aankoop in 2020 van de Fenix II-loods, het huidige Fenix Museum. Al in 2018 maakt Pijbes de aankoop bekend in het televisieprogramma De Wereld Draait Door. Er komt iets tussen een museum en een ervaringsplek in, vertelt hij: een „belevinarium”. „De gemeenteraad moet er toch nog over stemmen?”, vraagt presentator Matthijs van Nieuwkerk. „Klopt”, zegt Pijbes, „maar het college van B en W heeft de aankoop vorige week al goedgekeurd.”

In de stuurgroep filantropie zitten hoge ambtenaren, geen gemeenteraadsleden. Raadslid Ruud van der Velden, voorheen fractievoorzitter Partij voor de Dieren en nu onafhankelijk, stelt er geregeld vragen over in de gemeenteraad: waarom bestaan er geen ‘beslisnota’s’ – nota’s met alle transacties tussen gemeente en aankopende partij – over verkopen aan Droom en Daad? Waarom ontbreekt financiële transparantie? Waarom is de zogenoemde Wet Bibob niet toegepast? Die Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, aangenomen in 2003, vereist dat de herkomst van gelden bij vastgoedtransacties wordt onderzocht.

Inmiddels zijn elf, vaak reusachtige panden in bezit van Droom en Daad

Weet Aboutaleb wat de herkomst is van het geld van Van der Vorm, vraagt Van der Velden in juli 2023 in de gemeenteraad. „Nee”, antwoordt de burgemeester. „Dat weet ik niet en hoef ik ook niet te weten.”

Op herhaalde vragen van NRC aan Aboutaleb over zijn banden met Droom en Daad, komt geen antwoord. De huidige burgemeester Carola Schouten wil evenmin met NRC spreken, maar beantwoordt schriftelijk vragen via haar woordvoerder. Over haar visie op filantropie, schrijft Schouten: „De gemeente Rotterdam is blij met en dankbaar voor alle filantropische initiatieven in de stad. Dat zijn er vele, waaronder die van stichting Droom en Daad.”

De stuurgroep filantropie is nog steeds actief. Axel Dees, woordvoerder van het college van Rotterdam, schrijft dat het „gebruikelijk” is om met de directieleden van de twee vermogensfondsen „op verschillende momenten en op verschillende niveaus te spreken”. Dat gebeurt, aldus Dees, „bij alle partijen die projecten of initiatieven hebben in de stad”.

Maar voor andere partijen, zo blijkt, is het veel lastiger om toegang te krijgen tot het stadhuis.

Ratten en schimmel

„Stenen”, antwoordt Pijbes, als Harry-Jan Bus hem vraagt waar zijn interesses liggen. Bus, directeur van Theater Walhalla, vertelt het gesprek na in zijn kantoor op Katendrecht. Pijbes is net aangesteld bij Droom en Daad, en Bus leidt hem rond door de wijk. Ze kijken met name naar de Fenix II-loods, waar dan de Fenix Food Factory zit, een populaire culinaire hub.

Met het aankopen van ‘stenen’ begint Pijbes in 2018, een jaar nadat hij is aangetreden als directeur van Droom en Daad. Uit koop- en erfpachtaktes die NRC opvraagt bij het Kadaster, blijkt dat hij in ruim zeven jaar voor meer dan 40,5 miljoen euro vastgoed koopt in Rotterdam en één keer in Schiedam. Dat bedrag is exclusief de tientallen, zo niet honderden miljoenen aan renovatiekosten. Inmiddels zijn elf, vaak reusachtige panden in bezit van Droom en Daad, waaronder rijks- en gemeentelijke monumenten. Drie andere gebouwen staan op de nominatie om aangekocht te worden, de Provimi-fabriek op Katendrecht voorop.

Het Droom en Daad-pand Batavierhuis (voor muzikanten).

Foto Walter Herfst

Een deel van het vastgoed is gemeentelijk bezit, zoals de Fenix II-loods, het Parkpaviljoen en het Veerhuis. Droom en Daad betaalt voor alle drie de panden 0 euro. Ook de eeuwigdurende erfpacht koopt de stichting af. Voor het Veerhuis (430 m2) bedraagt die 1 euro, voor het Parkpaviljoen (240 m2) zeventigduizend euro, en bij de in redelijke staat verkerende Fenix II-loods (17.000 m2) 5,2 miljoen euro. De verkoopprijs van het eveneens gemeentelijke, zwaar verwaarloosde en kolossale Katoenveem in het westelijk havengebied is nog onbekend. Het pand staat al wel op de website van Droom en Daad als bezit.

De meeste van de gemeentelijke panden zijn niet in goede staat. „Bij Droom en Daad”, zegt Pijbes, „hebben we een abonnement op incourante, soms in heel slechte staat verkerende panden. Die strijd gaan we aan. Want Wim weet wat-ie wil. Als je de middelen hebt, dan kan dat. Dus ik denk: waarom niet?”

Het Veerhuis bijvoorbeeld, zit vol ratten en schimmel. Het pand – schrijft Aboutaleb in 2021 in een brief aan de gemeenteraad – staat nog net niet op „totale instorting”. Pijbes wil er een schrijvershuis vestigen, waar schrijvers en dichters in alle rust kunnen werken. Op de begane grond komt horeca. Pijbes’ initiatief „komt als geroepen”, aldus Aboutaleb in zijn brief.

De Kadernota Vastgoed van de gemeente uit 2024 schrijft voor dat gemeentelijke panden in principe openbaar verkocht moeten worden. „Ik tender niet. Nooit”, zegt Pijbes. „Ik bel en zeg: ‘noem je prijs’.” „Snelheid”, benadrukt hij, „is onze kracht.” Volgens woordvoerder Dees van de gemeente is tenderen niet verplicht „als de afdeling vastgoed, de wethouder, of het college van B en W hiervoor toestemming geeft”. En dat gebeurt steeds bij Droom en Daad. Taxatierapporten wil de gemeente niet overleggen, omdat – zo stelt een woordvoerder van wethouder Chantal Zeegers van Klimaat, Bouwen en Wonen – „de taxatie concurrentiegevoelige informatie bevat”.

Muziekles aan kinderen

Lage verkoopsommen en lage erfpachtprijzen zijn nadelig voor de gemeente – er vloeit minder overdrachtsbelasting naar de kas.

Ook van kerkgenootschappen koopt Droom en Daad panden aan voor schappelijke prijzen. De Doopsgezinde Gemeente vindt het zo sympathiek dat Droom en Daad in hun kerkgebouw muziekles wil geven aan kinderen, dat ze niet kiezen voor een marktconforme prijs. Ze verkopen de kerk plus pastorie, monumentaal orgel en toebehoren aan Droom en Daad voor 1.950.000 euro.

‘Ik tender niet. Nooit. Ik bel en ik zeg: noem je prijs. Snelheid is onze kracht’

Wim Pijbes
directeur Droom en Daad

Voor die kerk heeft Pijbes een bestemming. Maar niet voor het parochiehuis van de Oud-Katholieke Paradijskerk aan de Nieuwe Binnenweg. Op 28 december 2022 koopt hij dit pand voor 700.000 euro – ruim onder de WOZ-waarde die na de jaarwisseling op 932.000 euro ligt.

De aankoop ging snel, vertelt Pijbes. „Ik werd vlak voor Kerst gebeld door Minke Weeda, directeur van het naastgelegen poppodium Rotown. ‘Wim’, zegt ze, ‘de kerk wil het pand naast ons verkopen. Maar de projectontwikkelaar is afgehaakt. Wij zijn als de dood dat er woningen in komen. Dan is het einde oefening met onze nachtvergunning. Kun jij iets doen?’” Pijbes: „Ik ga met de kerk in gesprek en een week daarna kopen wij het pand. Niet dat we daar direct een bestemming voor hadden, behalve dan Rotown te beschermen voor mogelijke claims.”

Met zijn schijnbaar ongelimiteerde geldbronnen bouwt Droom en Daad landmarks in de stad en behoedt het panden – zoals het Veerhuis – voor totaal verval. De keerzijde is dat uitgewerkte voorstellen van anderen – gevestigde culturele instellingen of burgers – afketsen.

Het Veerhuis, bedoeld voor schrijvers, gaat open in oktober.

Foto Walter Herfst

Een voorbeeld is de Fenix II-loods. In 2012 komt een groep Rotterdammers en cultuurmakers, verenigd onder de naam ‘Dutch Montmartre’, met een plan voor „een dynamisch museum” in de loods. Op het dak komen tweehonderd woningen – een eis van de gemeente. In 2016 ontwikkelt een consortium van ondernemers van de Fenix Food Factory een vergelijkbaar plan – ook met het verplichte aantal huurwoningen op het dak. Investeerders worden gevonden, architectenbureau MVRDV tekent voor het ontwerp. Er volgen gesprekken met de gemeente. Die reageert enthousiast, zeggen de ondernemers. In 2017 stuurt het consortium het plan naar het stadhuis.

Dan blijft het stil. Een van de ondernemers, die anoniem wil blijven: „Wij kregen uiteindelijk een telefoontje van de gemeente: ons plan was kwijtgeraakt in de postkamer.”

Glimmend uitzichtpunt

Ook Dutch Montmartre vangt bot. Daarom stuurt de groep op de openingsdag van het Fenix Museum, 15 mei dit jaar, een brief aan college, gemeenteraad, Droom en Daad en ambtenaren. „Terwijl wij [met ons voorstel] destijds geen doorgang kregen, kreeg Droom en Daad – zonder openbare aanbesteding of transparant participatieproces – wel toegang […] tot substantiële gemeentelijke samenwerking”, schrijft de groep. „Volgens welke criteria wordt bepaald wie wel of geen toegang krijgt tot publieke ruimte en erfgoed?”

Het cluster stadsontwikkeling van de gemeente stelt in een reactie dat de verkoop van de Fenix II-loods „democratisch” is gegaan. Maar stukken waaruit de afwikkeling met andere gegadigden blijkt, wil stadsontwikkeling niet overleggen.

De loods gaat in 2018 – dan nog officieus – naar Droom en Daad. De gemeentelijke eis van woningen is geschrapt. In plaats daarvan komt op het dak een glimmend uitzichtpunt: de ‘Tornado’.

Behalve woningen, stranden ook culturele initiatieven. Museum Rotterdam bijvoorbeeld, is sinds 2020 nagenoeg dakloos. In opdracht van de gemeente doen verkenners twee jaar onderzoek naar de ideale vestigingsplaats van een vernieuwd stadsmuseum. Zij wijzen in 2022 veevoederfabriek Provimi op Katendrecht als „voorkeurslocatie” aan.

Maar Provimi gaat naar Droom en Daad. Er komt een ‘Danshuis’. Het ontwerp, van hetzelfde architectenbureau als het Fenix Museum, is al klaar. Pijbes in 2023 tegen de Volkskrant: „Je hebt minstens 50 miljoen euro nodig om daar iets te kunnen neerzetten. Laat anderen maar komen met hun plannen. Wij hebben de financiering al rond.”

Designwarenhuis

Museum Rotterdam kijkt ook naar koffiepakhuis Santos als vestigingslocatie, een rijksmonument van circa negenduizend vierkante meter. Toenmalig directeur Paul van de Laar, bijzonder hoogleraar stadsgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, werkt een businesscase uit met een creatief ondernemer en een particulier investeerder. „Vanuit de gemeente kreeg ik nul samenwerking”, zegt Van de Laar. „Die liet het aan de markt. Als culturele instelling maak je dan geen enkele kans.”

De gemeente verkoopt Santos in 2021 aan de Hamburgse projectontwikkelaar Alexander Garbe voor een kleine 870.000 euro. Garbe wil er een designwarenhuis vestigen. „Ridicuul”, noemt Van de Laar de verkoopprijs: die was voor Museum Rotterdam ook een optie geweest.

Volgens een woordvoerder van stadsontwikkeling drukte de noodzakelijke investering van „vele miljoenen” de waarde van het pand. Er bestond „een renovatieopgave voor de buitenkant” en het was binnen „niet geschikt” voor het beoogd gebruik: een designwarenhuis. Tegelijk schrijft ze: „[Santos] was gezien de leeftijd (bouwjaar 1903) in relatief goede staat met een aantal aandachtspunten.”

Toch komt er geen warenhuis. Twee jaar later verkoopt Garbe Santos namelijk voor 21,6 miljoen euro door aan het Nederlands Fotomuseum: bijna 20,8 miljoen euro meer dan in 2021. Directeur Birgit Donker zet haar naam op 3 augustus 2023 onder de koopakte en tekent dezelfde dag een akte waarin ze het grondeigendom aan Droom en Daad „verkoopt” voor 21,6 miljoen. De prijs voor het grondeigendom wordt verrekend met een schenking van 38 miljoen van Droom en Daad aan het museum.

Pijbes zegt desgevraagd „niets” te weten van de lage aankoopprijs uit 2021. De akte uit 2021 heeft hij „niet” gezien. Donker stelt in verschillende media dat het museum eigenaar is van Santos. Pijbes: „Ik weet niet hoe dat juridisch heet, maar beschouw ons als bruikleengever.” Als het museum ooit vertrekt, valt het pand automatisch toe aan Droom en Daad.

Het Fotomuseum neemt – zo staat in de koopakte – het complete bouwplan van Garbe over, inclusief goudgeel gestulpt dak. De oudbouw wordt ‘opgetopt’ met drie nieuwe verdiepingen voor horeca en zestien short-stay appartementen.

Door overname van Garbe’s complete ontwerp komen ook die appartementen – luxe studio’s van maximaal 25 vierkante meter², met vergulde kranen en wc-rolhouders – onder beheer van het Fotomuseum. Het museum verhuurt niet tegen een cultureel tarief, maar wordt, via een intermediair, commercieel verhuurder. De opbrengsten vloeien, zo bevestigt Donker schriftelijk, naar het Fotomuseum: „Sinds eind vorig jaar wordt hier al gelogeerd en genereren wij extra inkomsten als huur van de short stay-exploitant.”

De appartementen zijn voor 107 tot 269 euro per nacht te boeken, via sites als Booking en Airbnb. Gasten laten recensies achter die soms niet mals zijn. Er is niemand in het pand bereikbaar in geval van calamiteiten, gasten klagen over bouwherrie en „dode dieren” op het gezamenlijke balkon.

Filantrokapitalisten

In zijn boek Winners Take All (2018) beschrijft politiek analist Anand Giridharadas hoe wereldwijd ‘filantrokapitalisten’ culturele en maatschappelijke projecten financieren, liefst in eigen initiatieven met een belastingtechnisch gunstig verdienmodel. Vastgoed en kunst onderbrengen in een stichting is zo’n verdienmodel.

In een vertrouwelijk rapport uit 2017, in handen van NRC, schrijven Pijbes en de directeur van het fonds De Verre Bergen aan de gemeente: „Rotterdam kan de eerste stad van Europa zijn die 21ste-eeuwse filantropie omarmt. En dat op een schaal die veel verder strekt dan losse gebouwen of projecten.”

Gevraagd naar wat hij bedoelt met „21ste-eeuwse filantropie”, antwoordt Pijbes: „Venture philanthropy”. In deze uit het durfkapitalisme ontstane vorm van filantropie worden goede doelen gesteund die op lange termijn rendement opleveren. Anders dan vroegere filantropen houdt de venture-filantroop altijd de regie.

Burgemeester Aboutaleb omarmde de 21ste-eeuwse filantrokapitalisten. Ook bouwwethouder Zeegers is enthousiast. In 2024 wordt bekend dat Droom en Daad ook de openbare ruimte op Katendrecht opknapt: een nieuwe fietsenstalling, de ruimte rond het toekomstige Danshuis en het park ernaast. „Het goede nieuws”, zegt Zeegers tegen het AD: „Dit alles kost de gemeente geen euro.”

In de door VVD en Leefbaar Rotterdam gedomineerde gemeenteraad overheerst blijdschap over de giften van Droom en Daad. Alleen Ruud van der Velden van de PvdD en, vanaf 2023, Theo Coşkun zijn kritisch. Coşkun is fractievoorzitter van de eveneens kleine SP. In mei 2024 vraagt hij in een raadsvergadering of cultuurwethouder Said Kasmi (D66) wel de werkelijke wethouder van Cultuur is. Of is dat Wim Pijbes?

Beeldend kunstenaar Anne Wenzel: „Voor de gemeente heeft cultuur geen urgentie, dat zie je aan hun gebrekkige visie.” Hoogleraar Van de Laar: „Gelukkig vullen de filantropische fondsen van Van der Vorm het gat op dat de gemeente bewust heeft laten ontstaan. Het bestuurlijk onvermogen van deze stad op cultureel gebied is zeer zorgwekkend.”

Op zijn werkkamer in het stadhuis werpt wethouder Kasmi de kritiek verre van zich. „Willen we als overheid alles financieren?”, zegt hij. „Nee, want dat kunnen we niet.” „Ik zie echt geen probleem in filantropen die stellen: ‘Wij willen wel iets terugdoen voor de samenleving’. Waarom moet alles met subsidie gaan in de cultuursector?”

In de raad vinden Leefbaar Rotterdam en VVD de donaties van Van der Vorm zo prachtig, dat ze afgelopen oktober zoeken naar een ‘blijvend bedankje’. Het voorstel: doop Museum Boijmans Van Beuningen om tot Museum Boijmans Van Beuningen Van der Vorm.

Kasmi belooft het voor te leggen aan Van der Vorm en Pijbes. Een half jaar later zegt hij zich dat „niet” te herinneren. „Ik weet bijna zeker dat Van der Vorm niet zit te wachten op zijn naam aan de gevel van het museum.” Burgemeester Aboutaleb, zegt hij, heeft namens het college een bedankbrief aan Van der Vorm gestuurd. Kasmi heeft zelf ook nog een „bedankappje” gestuurd.

„Het gaat de familie niet om henzelf”, benadrukt Kasmi. „‘Wat voor goeds kunnen we doen voor Rotterdam?’ vragen ze me. ‘We hebben hier namelijk heel veel geld verdiend.’”


Gynaecoloog Gunilla Kleiverda: ‘We moeten af van het onderscheid tussen anticonceptie en abortus’

Vanmiddag heeft gynaecoloog Gunilla Kleiverda een bespreking in Almelo, morgen in Leeuwarden, en later gaat ze naar Alkmaar. Ze is zeventig en had al zorgeloos van haar pensioen kunnen genieten, maar ze reist deze dagen langs artsen en ziekenhuizen in heel Nederland om de grootste studie ooit op te zetten naar een hormoonloze anticonceptiepil: mifepriston. Dertien ziekenhuizen kreeg ze al zover om mee te doen. Uiteindelijk zullen twaalfhonderd vrouwen deelnemen aan het onderzoek.

Het nieuwe middel, dat de werking van het zwangerschapshormoon progesteron blokkeert, biedt uitkomst voor de groeiende groep vrouwen die geen anticonceptiemiddelen met hormonen willen of kunnen gebruiken, bijvoorbeeld vanwege een verhoogd risico op trombose of erfelijke borstkanker, of vanwege de invloed op hun mentale welzijn.

Breaking: Na 60 jaar is er ein-de-lijk een nieuwe anticonceptiepil zonder hormonen”, kopte een groot tijdschrift nadat het onderzoek dit voorjaar was aangekondigd. „Ik kan wel janken”, zegt een enthousiaste influencer op TikTok, in een van de vele viral-filmpjes over dit onderwerp. De uitgelaten respons wekt de indruk dat dit middel nog maar pas als anticonceptie op de radar van de wetenschap is gekomen, maar het tegendeel is waar, weet ook Gunilla Kleiverda.

Het geld voor het onderzoek wordt – onder meer via crowdfunding – bijeengebracht door vrouwenrechtenorganisatie Woman on Waves, waar Kleiverda voorzitter van is – in 2001 voer zij mee op de eerste tocht van de ‘abortusboot’ van Women on Waves, bedoeld om abortus toegankelijk te maken voor vrouwen in landen waar het niet is toegestaan.

„Normaal worden dit soort onderzoeken gedaan door de farmaceutische industrie, met veel geld”, zegt Kleiverda. „Maar voor deze studie wilden ze niet betalen.” Omdat er weinig aan te verdienen is, denkt ze. „Het patent op mifepriston is al heel lang verlopen.” Ze vermoedt daarnaast dat de „gevoeligheid” van het middel een rol speelt. Mifepriston wordt namelijk al jaren gebruikt voor medicamenteuze abortussen, het is (naast misoprostol) een van de twee medicijnen die samen bekend zijn als ‘de abortuspil’.

Kleiverda ontvangt NRC aan de keukentafel van haar Amsterdamse woning. Naast haar laptop liggen boeken over vrouwengezondheid, zelfbeschikking en feminisme. Bovenop een boek van Étienne-Émile Baulieu, de onlangs overleden biochemicus en endocrinoloog die mifepriston in 1980 ontdekte. Toen al werden de eerste kleinschalige onderzoeken naar het middel gedaan – waaruit bleek dat het een goed anticonceptiemiddel met weinig bijwerkingen zou kunnen zijn.

Waarom kwam u pas zo veel later tot de overtuiging dat mifepriston als anticonceptiemiddel op de markt moet komen?

„Om eerlijk te zijn sloeg ook ik lang niet aan op dat idee, ook niet na de verschijning, in 2007, van een relatief grote Chinese studie met veelbelovende resultaten. Wij kwamen deze studie pas in 2013 op het spoor, toen een wetenschappelijke stagiair van Women on Waves ons erop wees.”

Mifepriston binnen handbereik op het nachtkastje is voor mij een logische volgende stap

Eerder was de tijd er nog niet rijp voor, denkt Kleiverda. De emancipatiestrijd speelde zich lang op andere fronten af, zoals rond vergoeding van de pil vanuit de basiszorgverzekering. In 1964 werd de (hormonale) pil in Nederland onthaald als revolutionair, dat liet in de decennia erna weinig ruimte voor een gesprek over bijwerkingen en alternatieven.

Verder hadden vrouwenrechtenactivisten lang hun handen vol aan abortus. In 1984 werd uiteindelijk de abortuswet ingevoerd, waardoor vrouwen voortaan legaal hun zwangerschap konden afbreken – zij het alleen in speciale klinieken. Aanvankelijk kregen vrouwen daar zuigbehandelingen (curettages); rond de millenniumwisseling werd de medicamenteuze behandeling met mifepriston en misoprostol mogelijk. Pas sinds dit jaar is deze abortusmedicatie (‘de abortuspil’) behalve bij de achttien abortusklinieken ook bij huisartsen te verkrijgen.

Hoe verliep de omslag in uw denken over mifepriston?

„Het was een logisch gevolg van de ontwikkeling die we doormaakten bij Women on Waves. In 2001 wilden we op een boot voor de Ierse kust curettagebehandelingen geven, maar we hadden ook abortusmedicatie mee aan boord. Dat was nog maar net verkrijgbaar op de Nederlandse markt, alleen in een abortuskliniek of bij een gynaecoloog.” Abortus via medicatie was makkelijker dan met een zuigbehandeling, want je kon het middel mee naar huis geven.

„Tijdens een trip naar Portugal in 2004 kwam ik tot het inzicht dat abortus nóg toegankelijker kon worden. Twee oorlogsschepen belemmerden ons de toegang tot de nationale wateren. We waren zo boos, dat Rebecca [Gomperts, oprichter van Women on Waves, red.] op de Portugese huisvrouwen-tv heeft uitgelegd hoe je zelf thuis een abortus kunt doen met misoprostol, dat ook in sommige pijnstillers zit en in hoge dosering weeën opwekt. Dat konden ze zonder recept kopen bij de apotheek. Abortus zonder tussenkomst van artsen en zielenknijpers dus.

„Niet lang daarna richtten we Woman on Web op. Via die route konden vrouwen overal ter wereld medicatie die nodig is voor een abortus thuis laten bezorgen, na online consultatie. Mifepriston als anticonceptie, binnen handbereik op het nachtkastje, is voor mij een logische volgende stap.”

Bijna vijfentwintig jaar na die eerste boottocht leidt Kleiverda een onderzoek dat de drie zaken verenigt waar ze haar hele carrière voor heeft gestreden: zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, goede anticonceptie én laagdrempelige abortus. Want het onderzoek naar mifepriston als hormoonloze anticonceptiepil heeft een dubbele agenda, daar is Kleiverda desgevraagd eerlijk over. „Met mifepriston kan ook de kloof tussen anticonceptie en abortus worden gedicht.” Abortus en anticonceptie liggen in elkaars verlengde, zegt Kleiverda. „Uiteindelijk gaat het allebei om zorg voor vrouwen die niet zwanger willen zijn. Daar willen zij een goed medicijn voor hebben.”

U vindt het vanuit emancipatoir oogpunt belangrijk dat dit anticonceptiemiddel voor vrouwen beschikbaar is?

„Het stempel ‘abortuspil’ suggereert dat er sprake is van een zwangerschap die wordt afgebroken. Maar vanaf wanneer ben je zwanger? Is dat direct na bevruchting, na een positieve zwangerschapstest, na het uitblijven van de eerste menstruatie, na de innestelling van de bevruchte eicel in de baarmoederwand? Die grens schuift steeds verder naar voren op. De nieuwste zwangerschapstesten kunnen een paar dagen voordat je menstruatie uitblijft al een positieve uitslag geven.

„In Nederland is er de laatste jaren onrust over het stijgende aantal abortussen, maar als we de cijfers beter bekijken, zien we een groeiende groep vrouwen die zich al meldt voor een zwangerschapsafbreking voordat de eerste menstruatie is uitgebleven. Ze zijn nog niet eens over tijd, maar ze willen niet zwanger zijn en daar een medicijn tegen krijgen. Nu noemen we dat abortus; vroeger hadden deze vrouwen nog wekenlang in onwetendheid geleefd, misschien een miskraam gehad.”

Kleiverda legt een hand op het stapeltje boeken naast zich. „Baulieu, de uitvinder van mifepriston, bedacht om die reden een veel passender term voor dit middel, hij noemde het de ‘un-pregnancypill’ en spreekt van contragestion – het tégengaan van zwangerschap, voor of na seks. Mifepriston doet precies dat. Het is werkzaam als voor- en nabehoedsmiddel en dus ook als morning-afterpil. De huidige morningafterpil, ulipristal oftewel Ella-One, een zusje van mifepriston, kun je al bij de drogist kopen. We moeten helemaal af van dat onderscheid tussen anticonceptie en abortus. Noem het: zorg voor vrouwen die niet zwanger willen zijn. Deze pil brengt dat allemaal samen.”

Aan iemand die vraagt om een borstverkleining vraag je ook niet of ze heeft nagedacht over een borstvergroting

Stel, die pil wordt een succes, dan hebben vrouwen straks wellicht grote hoeveelheden mifepriston op hun nachtkastje liggen. Dat vindt subsidieverstrekker ZonMW „gevaarlijk”, mede daarom heeft die organisatie besloten uw onderzoek niet te subsidiëren.

„De medisch-ethische toetsingscommissie vindt ons onderzoek verantwoord, maar ZonMW zei inderdaad: mifepriston is een middel dat abortus opwekt; bij herhaaldelijk voorschrijven voor anticonceptie bestaat er risico op opsparen en illegale doorverkoop voor abortus. Dat is een non-argument. Opsparen en doorverkopen kan met alle medicijnen. In 2007 schreef ik al in een opiniestuk: de vrouw beslist, abortuspil bij de drogist. Als vrouwen een zwangerschap willen afbreken, doen ze het. En als ze het niet willen, doen ze het niet.”

Wat moet er nog gebeuren voordat het middel op de markt kan komen?

„Nadat het Europees Medicijn Agentschap het middel heeft goedgekeurd – vermoedelijk over drie tot vijf jaar – zal het Zorginstituut Nederland zich moeten buigen over de vraag of het ook vergoed gaat worden als anticonceptiepil.”

Kan de politiek nog dwarsliggen?

„De politiek heeft geen poot om op te staan. Het is van groot belang dat we mifepriston als een normaal geneesmiddel zien, met verschillende toepassingen. In de Verenigde Staten is het, in hoge dosis, geregistreerd voor de behandeling van de ziekte van Cushing; in Nederland wordt het op grote schaal gebruikt en nu zelfs vergoed voor de behandeling van miskramen; het is een medicijn voor de behandeling van hormoongevoelige tumoren. En er is dus een enorme behoefte aan mifepriston als hormoonloos anticonceptiemiddel. De associatie met abortus moet worden losgelaten.”

U heeft het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen tijdens uw werkende leven zien toenemen, maar er waait nu weer een conservatieve wind. Hoe kijkt u daarnaar?

„Nederland lijkt progressief. Toch staat abortus hier nog steeds in het wetboek van strafrecht. Artsen zijn daarom bij een verzoek om abortus wettelijk verplicht de vrouw te vragen of zij de zwangerschap niet toch wil doorzetten. En: of zij adoptie heeft overwogen, of pleegzorg. Van de zotte! Onethisch. Aan iemand die vraagt om een borstverkleining vraag je ook niet of ze heeft nagedacht over een borstvergroting?

„Ik zie een nieuwe generatie vrouwen die zich hier heel actief voor inzet.” Lachend: „De Dolle Mina’s zijn wederopgestaan. En ik kijk met verbijstering naar de ‘tradwifes’, vrouwen die zichzelf en andere vrouwen terugwensen naar het aanrecht. Er is nog veel te doen.”


Waarom in de eerste Tourweek alle aandacht naar Jonas Vingegaard ging

Jonas Vingegaard zit in zijn eentje op de fiets. Hij heeft de rollerbank waarin zijn fiets vastzit achter de teambus laten zetten, uit de zon die op het asfalt op de Mûr-de-Bretagne aan het branden is. Teamgenoten of ploegleiders zijn er niet, met zijn spiegelende zonnebril nog op zijn neus en een strak gelaat trapt Vingegaard stoïcijns zijn pedalen in het luchtledige rond.

Alleen is Vingegaard echter niet. Aan beide uiteinden van de bus, op het gras aan de andere kant van de greppel naast de bus, zelfs ín de greppel verzamelen zich steeds meer mensen. Twee jongens zetten klapstoelen in het gras neer en zitten op enkele meters afstand in stilte te kijken hoe de Deen zijn spieren lostrapt. Tientallen telefoons leggen elke beweging vast.

De meeste besproken renner van de eerste Tourweek is zonder twijfel Jonas Vingegaard. De Deense kopman van de Nederlandse ploeg Visma-Lease a Bike (LAB) viel allereerst op door zijn prestaties; de eerste vier dagen was hij geweldig in vorm, vervolgens verloor hij woensdag verrassend veel tijd in de tijdrit. De dagen erna leek hij weer hersteld; zowel donderdag als vrijdag kwam hij in dezelfde tijd als zijn rivaal Tadej Pogacar over de finish. Vingegaard staat nu vierde in het algemeen klassement, op 1 minuut en 17 seconden van leider Pogacar.

Ook buiten de koers trok Vingegaard alle aandacht, door een interview dat zijn vrouw Trine Marie Hansen aan de Deense krant Politiken gaf. Ze verweet Visma-LAB dat het team haar echtgenoot uitknijpt. „Ik vrees dat hij zijn kaarsje aan beide kanten opbrandt”, zei ze.

Hansen gaf aan dat hij te veel van huis is, en vroeg zich hardop af waarom de ploeg niet alleen inzet op de gele trui van Vingegaard, maar ook etappes wil winnen met andere renners. Van Wout van Aert is bekend dat hij zijn tiende ritzege wil winnen deze Tour. „Daardoor neem je middelen weg die je ook voor Jonas in kunt zetten”, zei ze, waarna ze haar bewondering uitsprak voor de manier waarop Pogacar wel alle ondersteuning krijgt van zijn ploeg UAE Team Emirates-XRG.

Het is een groot contrast met de afgelopen maanden, toen je vrijwel niks van of over Vingegaard hoorde. Na een wonderbaarlijk jaar waarin hij hard viel in april, razendsnel revalideerde en boven verwachting presteerde in de Tour, verdween hij lang van de radar.

Tadej Pogacar houdt Jonas Vingegaard vrijdag achter zich op de Mûr-de-Bretagne en herovert de gele trui op Mathieu van der Poel.

Foto Loic Venance/AFP

Nu de Tour komende maandag voor het eerst de bergen ingaat, is de vraag: hoe is het hem sinds de vorige Tour de France vergaan, en hoe is het na de eerste Tourweek met Jonas Vingegaard?

Snelkookpan

Een vergaderzaaltje in een hotel langs de snelweg in Lille puilt uit van de journalisten. Het is de vrijdag voor de Tour, de persconferentie van Visma-LAB gaat beginnen. Iedereen wil weten hoe Vingegaard zijn kansen inschat, nu Pogacar het wielervoorjaar heeft gedomineerd en als topfavoriet aan de Tour begint. „Ik hoop beter te zijn dan ooit”, zegt hij tegen de wereldpers.

Bij de Nederlandse ploeg hebben ze er vertrouwen in; ze zien een hele andere Vingegaard aan de start dan vorig jaar, toen de Deen weliswaar knap tweede werd maar kansloos was in zijn tweestrijd met Pogacar. „Een verschil van dag en nacht”, zegt ploegbaas Richard Plugge over zijn kopman.

Trainer Tim Heemskerk stond in april vorig jaar in een Baskisch ziekenhuis aan de rand van het bed van Vingegaard. De Deen ging in een afdaling in de Ronde van Baskenland hard onderuit en hield er een klaplong, gebroken sleutelbeen en gebroken ribben aan over. „Het eerste wat hij zei toen hij van de IC gereden werd”, zegt Heemskerk, „was dat hij naar de Tour wilde”.

Binnen een maand zat Vingegaard weer op de fiets. In de Tour won hij verbazingwekkend een etappe en werd tweede in het algemeen klassement. „Hij was daar enorm trots op”, zegt Nathan Van Hooydonck, oud-ploeggenoot en vriend van de Deen, „dat hij dat binnen drie maanden had kunnen bereiken.”

Omdat hij door zijn val nog weinig gekoerst had, wilde Vingegaard na de Tour per se meedoen aan de Ronde van Polen. „Maar eigenlijk zag je daar al dat Jonas moe was”, zegt Heemskerk. „Je zag het aan zijn gezicht, aan zijn waarden. Ik zat thuis te kijken en dacht meermaals: als je nu wegrijdt, dan beslis je de wedstrijd. Maar dat deed hij niet.” Dankzij een sterke tijdrit in de tweede etappe won Vingegaard alsnog de koers. „Puur op wilskracht”, zegt Heemskerk.

Na Polen stuurde de ploeg Vingegaard naar huis. „Jonas besloot na zijn val in een soort snelkookpan te springen om op tijd klaar te zijn voor de Tour”, zegt Mathieu Heijboer, prestatiemanager van de Nederlandse ploeg. „Je kunt je voorstellen dat er daarna een enorme decompressie volgde.” Van half augustus tot half september lieten ze hun kopman met rust.

Spiermassa

Of hij nu een sprinter is? Vingegaard laat de vraag even op zich inwerken. Hij is zojuist derde geworden in de etappe naar Boulogne-sur-Mer, achter Mathieu van der Poel en Pogacar. Het is de tweede dag op rij dat de Deen meesprint in de finale; in de openingsrit was hij een van de aanstichters van waaiervorming in een hectische finale, waardoor hij direct tijd pakte op concurrenten als Remco Evenepoel en Primoz Roglic.

Toen Vingegaard zich half september meldde voor de voorbereidingen op het nieuwe seizoen, zagen ze bij het team een frisse, gemotiveerde kopman. „Hij had de vermoeidheid uit zijn systeem gekregen”, zegt Heemskerk. Terwijl het seizoen 2024 nog bezig was, begonnen ze de trainingen voor 2025. Dat was nodig, zegt Heemskerk. „Eigenlijk wil je dat renners elk jaar meer trainingsuren maken, en Jonas liep door zijn val flink achter.”

Jonas Vingegaard maandag in Valenciennes, voor de start van de etappe naar Duinkerken.

Foto Benoit Tessier/Reuters

Door zijn val en revalidatie was Vingegaard 2,5 kilo aan spieren kwijtgeraakt. „Hij moest sterker en explosiever worden”, zegt Heijboer. Dus ging het team in het krachthonk aan de slag met zijn benen, bovenlichaam en achillespezen, waar Vingegaard in het verleden snel last van kreeg.

Die blessures moesten maar eens verleden tijd zijn, vond de ploeg. En als Vingegaard een kans wilde maken tegen Pogacar, moest de Deen de explosieve versnelling van de Sloveen kunnen bijhouden. Het is een zwakke plek waar Vingegaard mee aan de slag wilde. „We wilden hem sneller maken bergop en in korte sprints”, zegt Heijboer.

In Frankrijk blijkt dat gelukt te zijn. „Jonas is huge”, zegt ploeggenoot Matteo Jorgenson in Lille, doelend op diens spiermassa. In Boulogne-sur-Mer krijgt Vingegaard de definitieve bevestiging dat zijn voorbereiding heeft gewerkt. „Ik heb nu twee massasprints gedaan”, zegt hij met een glimlach op zijn gezicht, „dus je kunt me wel een sprinter noemen.”

Mentale energie

Het is tijdverspilling. Op gepikeerde toon laat Vingegaard voor de start van de derde etappe blijken hoe hij over het interview met zijn vrouw Trine Marie Hansen denkt. „Het is uit zijn verband gerukt”, zegt de Deen tegen de NOS. „Mijn vrouw heeft iets verteld en de media hebben van niets een verhaal gemaakt.”

Ook ploegleider Grischa Niermann van Visma-LAB zegt dat de teksten „een beetje uit proportie getrokken zijn”. Hij benadrukt dat de banden tussen de ploeg en het echtpaar Vingegaard goed zijn.

Bij het Nederlandse team zijn ze niettemin onaangenaam verrast. Ze weten hoe belangrijk zijn familie voor Vingegaard is. Dat hij graag thuis is, ook al is het vlakke Denemarken niet de beste plek om zich op zware bergetappes voor te bereiden. En dat thuis zijn alleen maar belangrijker is geworden sinds de geboorte van Vingegaards tweede kind, na een dochter nu een zoontje, half september vorig jaar.

Volgens Van Hooydonck was dat een belangrijk moment voor zijn vriend. „Jonas is echt iemand die er als vader voor zijn kinderen wil zijn. Ik denk dat de geboorde van Hugo ook een fijne afleiding is geweest van al die moeilijke momenten die hij afgelopen seizoen heeft gehad.”

Dat Vingegaard graag bij zijn jonge gezin wilde zijn, speelde een belangrijke rol bij de beslissing hem in februari niet mee te nemen naar het jaarlijkse trainingskamp op het Spaanse eiland Tenerife. „We wilden hem dit seizoen niet te snel opbranden”, zegt Heijboer. „Jonas was bang dat hij anders al snel moeite zou hebben zich op te laden voor alle hoogtestages die nog zouden komen. Hij wilde mentale energie overhouden voor de rest van het seizoen.”

Vingegaard met zijn echtgenote Trine Marie Hansen en hun dochter Frida, in 2023 na zijn eindzege in de Tour de France.

Foto Marco Bertorello/AFP

Dichter bij de Tour nodigde Visma-LAB alle familieleden van de renners uit in het Franse Tignes, toen het team zich daar op hoogte voorbereidde. „Dit is iets waar we het met de renners heel vaak over hebben in aanloop naar het nieuwe seizoen”, zegt Heemskerk. Het schema voor Vingegaard was eind vorig jaar al duidelijk, geeft zijn trainer aan.

De andere kopman van de ploeg, Wout van Aert, is teleurgesteld na het interview. Voor de Belg voelt het alsof zijn toewijding om met Vingegaard de gele trui te winnen in twijfel wordt getrokken, terwijl juist hij een groot aandeel had in de twee Tourzeges van Vingegaard in 2022 en 2023. Er volgt een gesprek tussen de twee renners. „We zijn nog steeds vrienden, het was ook niet Jonas die iets heeft gezegd”, zegt Van Aert daarna tegen de Belgische zender Sporza. „We willen hier de gele trui winnen en ik wil een rit winnen. Dat is voor iedereen duidelijk, ook voor Jonas.”

Lullige val

Hij heeft er geen verklaring voor. Ploegleider Grischa Niermann stapt woensdagmiddag in Caen de bus uit en een meute media in. Vingegaard heeft net meer dan een minuut verloren op zijn voornaamste concurrenten Pogacar en Evenepoel. „Dit is niet de tijdrit waarop we gehoopt hadden”, zegt Niermann.

De verrassing is groot omdat Vingegaard een paar weken eerder, in het Critérium du Dauphiné, in de tijdrit vóór Pogacar was geëindigd, en maar net achter Evenepoel. Vingegaard leverde die prestatie in zijn eerste wedstrijd in drie maanden tijd.

Dat was aan het begin van het seizoen niet de planning. Vingegaard wilde juist meer gaan koersen na afgelopen jaar. Maar na een val in Parijs-Nice kon er een streep door die plannen. „Dat was een hele grote tegenslag”, zegt Heijboer.

Het was een lullige val: bergop ging een renner voor hem onderuit, Vingegaard kon nergens heen. Hij kneusde zijn hand en liep een hersenschudding op. Een week mocht hij niet op de fiets zitten. De ploeg besloot dat Vingegaard niet meer in actie zou komen tot de Dauphiné. „We hebben wel nagedacht over de Waalse Pijl, Luik-Bastenaken-Luik, en de Ronde van Baskenland of Romandië, maar daar ging hij nooit 100 procent aan de start staan”, zegt Heijboer. „Dat vonden we het niet waard.”

Bang voor een nieuw trauma na zijn val in Parijs-Nice was de ploeg niet. Op Vingegaards linkerschouder herinnert weliswaar een groot litteken aan de val in Baskenland, zegt Heemskerk, maar van mentale restanten van zijn crash is geen sprake meer. „Als je ziet hoe hard Jonas in de Dauphiné afdaalde, op een halfnatte weg – dat toonde dat hij geen angst meer heeft om te vallen.”

De ploeg gebruikte de wedstrijdloze weken om in het Deense Aalborg, onder leiding van Heijboer, windtunneltesten uit te voeren. „We hebben zijn positie op de fiets bekeken, waar hij zijn handen moet houden, hoe het materiaal en de fietskleding optimaal ingezet kon worden”, zegt Heijboer.

Jonas Vingegaard woensdag tijdens de tijdrit in en om Caen.

Foto Christophe Petit Tesson/EPA

Daarom was het vertrouwen vóór de tijdrit in Caen groot bij de ploeg. Maar naderhand moet Vingegaard concluderen dat hij een slechte dag had. „Ik had geen goede benen en dat heeft me verrast. Maar dat hoort bij wielrennen.”

Een dag later komt Vingegaard in Vire Normandie netjes in het wiel van Pogacar over de streep. „Ik voelde me vanochtend alweer een stuk beter”, zegt de Deen na afloop van de zesde etappe. Maar hij en zijn ploeg weten niet wat er gebeurd is. „Dat zijn onze mensen aan het onderzoeken”, zegt Niermann. „Maar daar zijn we nog niet achter.”

Mooie herinneringen

Terwijl Pogacar op de top van de Mûr-de Bretagne zijn vuist in de lucht steekt, kijkt Vingegaard achterom. Hij is opnieuw bij zijn grote rivaal gebleven, óók in de zevende etappe, en wil nu weten of de rest op achterstand is gezet.

Het verschil is klein, maar het gaatje is er: Evenepoel verliest twee seconden, net als Kévin Vauquelin en Oscar Onley, twee andere renners in de top-10 van het algemeen klassement. Het goedmaken van de achterstand van Vingegaard is begonnen.

Ondanks het verschil van meer dan een minuut met leider Pogacar geven Vingegaard en Visma-LAB de strijd nog niet op. Ze weten dat ze er dicht bij zitten: kijk maar naar de uitslagen van Vingegaard en Pogacar in de eerste zeven ritten: 20 om 18, 3 om 2, 70 om 71, 3 om 1, 10 om 9 en 2 om 1. Alleen de tijdrit valt uit de toon: de Sloveen wordt daar tweede, de Deen dertiende.

Bovendien moeten de etappes met zware beklimmingen nog komen; dat is het terrein waarop Vingegaard Pogacar in eerdere Touredities wist te verslaan. „Luchon-Superbagnères, de Mont Ventoux, de Col de la Loze en naar La Plagne, dat zijn de allerzwaarste ritten en daar liggen kansen voor ons”, zegt Niermann.

Eind april ging Niermann met Vingegaard de belangrijkste bergetappes van de Tour verkennen. Op de Hautacam hadden ploegleider en kopman een discussie over waar Wout van Aert, met Vingegaard in zijn wiel, Pogacar losreed en daarmee de Tour van 2022 besliste. „Er kwamen mooie herinneringen boven”, zegt Niermann. „Jonas was daar zo gefocust, zo strijdbaar. Hij gelooft er echt in dat hij het Pogacar moeilijk kan maken.”

Hij voelt zich sterker dan ooit, zegt Vingegaard tegen het einde van de eerste Tourweek. Maar of het genoeg is om de gele trui te winnen, weet hij niet. De Deen bekent dat toen hij het routeboek voor het eerst zag, hij dacht dat het een makkelijke eerste week zou worden. Vingegaard: „Ik moet eerlijk zeggen: dat is het niet geweest.”


Netjes parkeert de robotbus zichzelf naast de stoep. ‘Zo strak zie je het veel menselijke chauffeurs niet doen’

Nog maar een paar honderd meter is hij onderweg of een schok gaat door de bus. Een passagier verliest haar evenwicht, een ander trapt op de tenen van een medereiziger. En chauffeur Stefan Zienen van de RET? Die doet niets. Handen van het stuur, armen losjes langs het lichaam.

„Ik kan te allen tijde ingrijpen”, had Zienen gezegd bij het begin van de proefrit met de eerste zelfrijdende bus die Rotterdam The Hague Airport moet verbinden met metrostation Meijersplein. „Maar ik hoef weinig meer te doen dan actief meekijken tijdens de ritten. Eigenlijk volgt de bus een digitale ‘rails’.” De korte noodstop, zegt Zienen later, kwam doordat de bus wilde uitwijken voor een spiegel van een geparkeerde auto. Naast Zienen als safety driver bevindt zich de komende maanden standaard ook nog een technicus op de bus. Een safety driver moet van de huidige wet altijd op een zelfrijdende bus aanwezig zijn; de technicus houdt, na verloop van tijd, de bus op afstand in de gaten.

Vol trots presenteerden regiovervoerders RET en HTM, gemeente Rotterdam, Metropoolregio Rotterdam Den Haag, het vliegveld en exploitant DAM Shuttles vrijdag de eerste autonome bus van Nederland. Als bus die in ‘gemengd verkeer’, te midden van andere weggebruikers, zijn ritjes gaat rijden.

Minister Robert Tieman (Infrastructuur en Waterstaat, BBB) was kort bij de opening. Hij wees vrijdag vooral op het personeelsprobleem dat zelfrijdende bussen op termijn kunnen oplossen. „In Nederland zijn 6.000 vacatures voor buschauffeurs. In heel Europa 105.000. En dat zal de komende jaren verdubbelen. Daarom ondersteun ik van harte deze pilot voor autonoom rijden.” De nieuwe minister liet de testritten aan zich voorbijgaan en haastte zich na zijn praatje snel naar de ministerraad in Den Haag. Per dienstauto.

ParkShuttle

De bus tussen Rotterdam The Hague Airport (RTHA) en de metro is zeker niet de eerste vorm van autonoom ov in Nederland. Al sinds 1999 rijdt een volautomatische, elektrische shuttle van Transdev tussen metrostation Kralingse Zoom in Rotterdam en bedrijventerrein Rivium in Capelle aan den IJssel. De ParkShuttle vervoert 1.850 reizigers per dag. En elders in Nederland waren diverse experimenten met autonoom vervoer, bijvoorbeeld voor personeel op Schiphol, bij universiteiten in Nijmegen en Eindhoven en het Haga Ziekenhuis in Den Haag. De meeste proeven zijn gestaakt om financiële of technische redenen.

De ParkShuttle is een kleine bus (maximaal 24 passagiers); de andere experimenten waren ook met kleinere voertuigen die met een lage snelheid van pakweg 20 tot 25 km/u reden op korte trajecten. Deze shuttles reden ook op geheel afgeschermde trajecten.

De autonome RTHA-bus is echter een normale bus van 8 meter lengte. Maximum snelheid: 40 en op termijn 55 km/u. De route is 2,4 kilometer. Lijn 533 rijdt bovendien in ‘gemengd verkeer’. En afgezien van de korte noodstop voor de autospiegel verloopt die rit vrijdagmorgen vlekkeloos.

Soepeltjes neemt de robotbus een rotonde. En netjes parkeert hij zichzelf langs de stoep. Handig voor wie reist in een rolstoel of met kinderwagen. „Zo strak zie je het veel menselijke chauffeurs niet doen”, zegt directeur Jaap Bierman van HTM. De Haagse stadsvervoerder is een van de initiatiefnemers, en tevens aandeelhouder van DAM Shuttles. Ook Bierman zou graag op minder winstgevende routes, met weinig passagiers, zelfrijdende bussen inzetten. „Dat scheelt per bus zo twee ton per jaar aan personeelskosten.”

Nieuwe experimenten hebben de initiatiefnemers nog niet aangekondigd, maar die zullen er wel komen, zegt ook directeur Linda Boot van de Rotterdamse vervoerder RET. „Maar dat zal niet zijn in zeer dichtbevolkt gebied. Het vakmanschap van de chauffeur die de bus door de drukke stad leidt, hebben we nog hard nodig.” Daarbij doet een chauffeur meer dan rijden: hij of zij geeft reisadvies, let op de sociale veiligheid en staat hulpbehoevende reizigers bij.

Stavanger

De twee bussen (à 280.000 euro) zijn gemaakt in Turkije door het bedrijf Karsan, dat al decennia bussen en andere vervoermiddelen produceert. De software komt van het Turkse Adastec. „De toekomst is autonoom”, zegt directeur Okas Bas van Karsan vrijdag bij de bushalte in Rotterdam. „Onder meer vanwege de moeite die veel van onze klanten hebben om nieuwe chauffeurs te vinden geloven wij sterk in autonoom vervoer. Een zelfrijdende bus maakt bovendien geen fouten.” Karsan past meerdere technieken toe om autonoom te rijden, vertelt Bas. „Radar, camera’s, lidar.” Die laatste term staat voor light detection and ranging, technologie om afstanden nauwkeurig te meten met laserlicht.

Voor Karsan is de proef in Rotterdam niet de eerste robotbus in gemengd verkeer. Sinds 2022 rijden de Turkse bussen in het Noorse Stavanger. „Onze grootste zorg was of passagiers zouden accepteren dat de bussen niet worden gereden door menselijke chauffeurs”, zegt Bas. „Die angst bleek ongegrond. Sneller dan verwacht stapten passagiers zonder schroom in.” Karsan deed tot nu toe twaalf projecten.

Waar de initiatiefnemers in Rotterdam ervan overtuigd zijn dat hun autonome bus 100 procent veilig kan rijden in gemengd verkeer, heeft Transdev, exploitant van de Park-Shuttle, nog twijfels. „Gezien de strenge veiligheidsregels in de EU is ‘mixed traffic’ – een voertuig dat deelneemt aan het reguliere verkeer – wat ons betreft nog geen optie op korte termijn. We focussen ons in eerste instantie op voertuigen op een afgesloten baan of terrein.”

De zelfrijdende lijn 533 in Rotterdam moet vanaf 1 augustus echte passagiers gaan vervoeren, en niet enkel genodigden. De proef duurt drie jaar, maar exploitant DAM Shuttles denkt al na twee jaar de oude, bemenste lijn 33 te kunnen overnemen.


Het woord ‘Gaza’ klinkt geregeld bij herdenking van genocide van Srebrenica

Lejla Dervisic (23) is een van de vele jonge Bosnische Nederlanders bij de herdenking van de genocide van Srebrenica, vrijdagmiddag op het Lange Voorhout in Den Haag. Ze komt ervoor uit Roermond, met haar vriendin Selma Spahic (19) uit Venlo. Ze hebben de leeftijd van Lejla’s vader ten tijde van de genocide, precies dertig jaar geleden. In juli 1995 werden ruim achtduizend Bosnische moslims vermoord door Bosnische Serviërs, het dieptepunt van drie jaar oorlog in Bosnië en Herzegovina (1992-1995). Lejla: „Ik heb mijn vader gevraagd of hij me in Bosnië alle plaatsen wil laten zien waar vreselijke dingen zijn gebeurd. Als hij het aankan natuurlijk.”

De grootste moordpartij in Europa na de Tweede Wereldoorlog wordt jaarlijks herdacht, maar een jubileumjaar is bijzonder. Ook vanwege een onthulling die aan de herdenkingsplechtigheid vooraf ging. Op het Haagse Churchillplein, voor het voormalige Joegoslaviëtribunaal, onthulden overlevende Midheta Husejnovic, 28 dagen oud op 11 juli 1995, en Olaf Nijeboer, voorzitter van de Vereniging Dutchbat 3, de ‘plaatsmarkering’ voor een nationaal Srebrenica-monument. De witte steen is gevuld met 8.372 stukjes van dezelfde steen waar ook de grafstenen op de grote begraafplaats in Potocari van zijn gemaakt, en geeft aan waar het echte monument moet komen.

Onthulling van de plaatsmarkering voor het Srebrenica-monument op het Haagse Churchillplein door Dutchbat-veteraan Olaf Nijeboer (l) en overlevende Midheta Husejnovic. Foto Merlin Daleman

Relatie met Gaza

Voor Samir Hajdarevic, voorzitter van de stichting Nationaal Monument Srebrenica Genocide ’95, is de onthulde steen „het begin van een groter geheel, een eerste fase van een breder project”. Of het Srebrenica-monument, inclusief een kenniscentrum annex herdenkingsruimte in het Joegoslaviëtribunaal, er daadwerkelijk komt, hangt af van de toekomst van het wederopbouwmonument. De nieuwe gebruiker, bij voorkeur een internationale organisatie, moet bereid zijn om een deel van het gebouw af te staan of te delen.

Lees ook

Lees ook over de moeizame weg naar een Srebrenica-monument

Nog ingepakt en vrijdag onthuld: de ‘plaatsmarkering’ voor een Srebrenica-monument op het Churchillplein in Den Haag. Op de achtergrond het gebouw van het voormalige Joegoslaviëtribunaal.

Hajdarevic was duidelijk bij de onthulling: „Onze wens – en onze hoop – is dat dit historische gebouw en deze omgeving behouden en toegankelijk blijven. En dat hier in de toekomst een informatiecentrum over Srebrenica en de genocide komt. Zodat we niet alleen gedenken, maar ook blijven leren, onderwijzen en waarschuwen.”

Het laatste punt is een belangrijk argument van de pleitbezorgers voor blijvende aandacht voor Srebrenica en voor een kenniscentrum over genocide. Laten we leren van die tragedie, opdat het niet weer gebeurt, is de gedachte. Meerdere sprekers bij de herdenking verwezen naar Gaza, als wrang bewijs dat de lessen niet zijn geleerd.

Aldin Sahbazovic, hoofdimam van de islamitische vereniging van Bosniakken in Nederland, verwoordde het zo: „In Srebrenica, en ook vandaag in Gaza, Oekraïne, Soedan en vele andere plaatsen, herhaalt de wereld hetzelfde patroon: onrecht wordt eerst genegeerd, daarna gerelativeerd en tenslotte gerechtvaardigd door koude geopolitieke berekeningen. En de prijs betalen altijd dezelfden – onschuldigen. Kinderen, moeders, hulpelozen.”

Bloemen (met elf blaadjes, verwijzend naar 11 juli) bij het voormalige Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. Zolang het nationale monument er nog niet is, zullen er jaarlijks bloemen worden geplaatst. Foto Merlin Daleman

Tweede generatie

Veel aanwezigen bij de herdenking in Den Haag namen deel aan de Mars Mira (Mars van Vrede), een wandeling van elf kilometer van Wassenaar via de gevangenis in Scheveningen en het Churchillplein naar het Lange Voorhout. De mars verwijst naar de ‘echte’ Mars Mira in Bosnië, die duizenden nabestaanden deze week liepen om hun dierbaren te eren.

Lees ook

Lees ook deze reportage over de vredesmars in Bosnië

Zo'n zesduizend mensen lopen de driedaagse Mars Mira (Vredesmars) van Nezuk naar Srebrenica, precies de omgekeerde route waaraan zo’n tienduizend mannen op 10 juli 1995 begonnen. Foto Bahrudin Bandic

Amila Emic (22) uit Deventer en Sara Strkonjic (19) uit Maastricht vinden dat Nederlandse leeftijdsgenoten te weinig weten over Srebrenica. Voor henzelf was het ook niet makkelijk om er meer over te weten te komen, hun ouders praten er niet graag over. Amila: „Mijn vader heeft PTSS, dat is pas kort geleden ontdekt.” Sara: „Het past ook wel bij de Bosnische cultuur, om trauma’s te ontkennen.”

De ouders van Sara en Amila zijn er niet bij in Den Haag, ze vinden het te zwaar. De tweede generatie, veelal in Nederland geboren twintigers, lijkt het stokje over te nemen. Hoe Nederlands ze ook zijn, de jongeren houden van Bosnië en gaan er elke zomer heen. Ze hullen zich bij de herdenking zowel in de oude als de nieuwe vlag van Bosnië en Herzegovina. Sara: „Ik zie voor mezelf een toekomst met een Bosnische man, zodat we samen de Bosnische cultuur aan onze kinderen kunnen doorgeven.”

Bij de herdenking in Potocari, nabij Srebrenica, heeft minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) vrijdag opnieuw excuses aangeboden aan de nabestaanden namens de Nederlandse regering. Defensieminister Ollongren deed dat in 2022 ook al. Nederlandse VN-militairen konden de val van Srebrenica niet voorkomen. Veldkamp: „Ik voel me beschaamd, dat Nederland als deel van de internationale gemeenschap een morele en politieke verantwoordelijkheid draagt voor het niet kunnen voorkomen van de genocide.”


De belofte van 650 miljard: heeft het coronaherstelfonds Europa echt geholpen?

Panos Loutos weet wel hoe hij zich moet redden als de elektriciteit uitvalt. Op Griekse wijze. Een flinke scheut olijfolie, een stuk katoen, een glas en een vuurtje, en je hebt je eigen lamp. Geleerd in het dorp in de Peloponnesos waar hij opgroeide, in een huis zonder stroom. Fonkelende ogen achter een dik montuur: „Ik word er elke keer weer nostalgisch van.”

Het is een handigheidje dat elk jaar wel een paar keer van pas komt op Santorini. Loom rookt hij een sigaretje op het terras van zijn restaurant, vroeg in de middag. Straks zullen de eerste toeristen van de dag zich melden voor de lunch. Met miljoenen komen ze naar Santorini, om de witte huizen te zien met hun blauwe daken, de molentjes en de zonsondergang. Elk jaar kraakt de stroomvoorziening van het vulkaaneiland onder zoveel aircogebruik en al die jacuzzi’s.

Het dorpje Fira, op Santorini.

Foto Louiza Vradi/Reuters

Een cruiseschip komt aan bij Santorini, Griekenland. Elk jaar kraakt de stroomvoorziening van het vulkaaneiland onder al het aircogebruik van de vele toeristen.

Foto Aris Oikonomou/AFP

Als de oude generator op stookolie, die het hele eiland in zijn eentje van stroom voorziet, stilvalt, zit heel Santorini in het donker. Of, wat ook vaak gebeurt, de spanning op het net slaat op hol en de apparatuur brandt door. Vorig jaar, zegt Panos Loutos, kon hij drie airco’s en een koelkast in zijn restaurant wegdoen na zo’n stroomstoring. Vierduizend euro schade. En iedereen herinnert zich de zomer van 2013, toen het eiland vier dagen zonder stroom zat.

Zo gaat het nu, maar het leven op Santorini zal veranderen. Een stuk moderner zal het worden – en iets minder nostalgisch. Naast de walmende schoorstenen van de generator verrijst een glimmend elektriciteitsstation. Via kilometers aan stroomkabels is Santorini straks verbonden met het vasteland. Vanaf volgend jaar moet de stroomvoorziening op het eiland groen, goedkoop en betrouwbaar zijn. Met dank aan de Europese Unie, en aan de coronacrisis.


In de eerste zomer van de pandemie, vijf jaar geleden, zetten de 27 regeringsleiders uit de Europese Unie hun handtekening onder een ongekende economische reddingsoperatie. Samen zouden ze een nieuwe Europese crisis voorkomen door een gigantisch bedrag – uiteindelijk 650 miljard euro – in hun economieën te pompen. Des te harder een land geraakt was door de pandemie, des te groter de bijdrage uit het fonds.

Nederland verzette zich onder toenmalig premier Mark Rutte fel tegen de meest revolutionaire elementen uit het fonds. Meer dan de helft van het uit te delen geld hoefde nooit door de lidstaten te worden terugbetaald, en om dit alles te financieren werd niet de bestaande EU-begroting gebruikt, maar nieuw geld geleend.

Uiteindelijk ging ook Nederland akkoord. Door Ruttes harde eisen aan de onderhandelingstafel kwam daar wel een derde revolutie bij: de landen kregen het geld niet cadeau, maar zouden in ruil hervormingen moeten doorvoeren om hun economie toekomstbestendig te maken.

En toen werd het in Nederland stil. Je moest haast een ingewijde zijn om te weten dat de EU-campagne die dit voorjaar bushokjes in het land sierde – ‘Vaardigheden verbeteren in Europa’, ‘Bedrijven sterker maken in Europa’ – ging over dit veelbevochten coronaherstelfonds.

Elders ging het er anders aan toe. In landen die meer geld ontvingen werden in ijltempo grote plannen bij elkaar gedroomd. En in Brussel barstte de discussie los of dit fonds nu een blauwdruk was voor het nieuwe Europa, of een onverantwoord grote kostenpost. Tijd om na vijf jaar de tussenstand te bepalen. Op reis door Europa stelde NRC de vraag: welke impact heeft het fonds op Europeanen, en op de EU?

De reclameleus ‘Bedrijven sterker maken in Europa’ gaat ook over het coronaherstelfonds.

Foto Laurens van Putten / ANP

Acht haltes, twee tunnels en een brug

Ook drieduizend kilometer verderop, in Porto, galmen de geluiden van bouwverkeer en verandering. Waar je ook kijkt: okergele hijskranen tekenen de horizon. Hier: de omleidingsborden en de hekken voor een grote, afgezette werkplaats met daarop de vier nieuwe metrohaltes van de Linha Rosa van het metronet, een project van vóór het coronaherstelfonds. En daar: de stofwolken van de recente bouwplaats voor de Linha Rubi, de splinternieuwe zevende lijn van het net, mogelijk gemaakt door het herstelfonds.

„Ruik je die bijtende geur?” Tiago Braga, ceo van uitbater Metro do Porto, kijkt op vanonder zijn witte bouwhelm. „Dat komt door de vele explosies die nodig zijn voor het uitgraven van de tunnel.”

Braga wijst naar het gapende gat dat straks het station Campo Alegre van de Linha Rubi moet vormen. Uit een wand van geelgrijze rotsen, oprijzend uit een diepte van 18 meter, steken talloze buizen om het grondwater af te voeren. De Douro, met aan de oevers Porto’s vermaarde porthuizen, stroomt hier niet ver vandaan. Een nieuwe brug moet de rivier overspannen waar de metro overheen kan.

Zes kilometer aan metrospoor, acht nieuwe haltes, twee tunnels én de brug van 845 meter. De ceo glundert van trots, kijkend naar de bouwtekeningen van het herstelfondsproject. „Vorige maand was hier de Noorse transportautoriteit te gast om te zien hoe wij te werk te gaan.”

Zet deze twee bouwputten van Porto naast elkaar, en ze vertellen je het verhaal van de wijze waarop de EU zijn geld verdeelt. De oude stijl, dat is de uitbreiding van de bestaande roze lijn. De regio Porto diende het plan in, Brussel gaf zijn goedkeuring en daarmee was de subsidie binnen – zolang de bonnetjes kloppen. Zo verdeelt de EU al sinds de jaren 90 tientallen miljarden euro’s per jaar, om de groei te stutten en de verschillen op het continent te verkleinen.

De uitbreiding van de reeds bestaande ‘roze lijn’ in Porto wordt nog op de oude manier gefinancierd.

Foto Telmo Pinto / SOPA Images/Sipa USA

De nieuwe stijl, dat is de nieuwe lijn waar ceo Braga zo trots over vertelt. Van de totale kosten wordt liefst 87 procent gedekt door geld uit het coronaherstelfonds, meer dan het dubbele van de bijdrage uit het cohesiefonds voor de verlengde oude lijn.

Daar staat wel iets tegenover. Directeur Braga weet wat er van hem verwacht wordt: alles moet voor het einde van 2026 af zijn, als het herstelfonds afloopt. „Dat is op zijn zachtst gezegd ambitieus, we zetten alle zeilen bij.” Voor dit soort grote infrastructurele projecten moet je al snel uitgaan van een realisatieperiode van acht tot negen jaar, zegt hij. „Dat is nu beperkt tot 5,5 tot zes jaar.”

En Braga heeft niet alles in eigen hand. De Europese Commissie, het dagelijks bestuur van de EU, laat haar goedkeuring ook afhangen van een reeks beloften die de Portugese regering heeft gedaan. Het land moet bijvoorbeeld allerlei beschermde beroepen, zoals notarissen en apothekers, openstellen en de beruchte wachttijden in het rechtssysteem inkorten.

Gaat alles goed, dan krijgt Portugal in totaal ruim 16 miljard euro aan subsidies en bijna 6 miljard euro aan leningen uit Brussel. Maar haalt Portugal zijn doelen niet, dan gaat er een streep door een deel van het toegekende geld.

Een bouwput in Porto, Portugal. Er wordt aan een metrolijn gewerkt die grotendeels wordt gefinancierd met geld uit het coronaherstelfonds.

Foto Metro do Porto

Lange lijst met beloften

Zo is het herstelfonds precies bedoeld. De EU-landen hebben stuk voor stuk lange lijsten met beloften ingediend. Verbeteringen van hun ambtenarenapparaat, een beter werkende arbeidsmarkt, een goedkoop klimaatticket om treinreizen te stimuleren. Zodra ze die waarmaken, komen ze in aanmerking voor het geld uit de kas van het fonds.

Met dit geld kunnen de landen op hun beurt de projecten van hun eigen verlanglijstje financieren. Soms zichtbaar: een groot windpark, een nieuw ziekenhuis, een fietssnelweg voor forenzen. Vaak zijn het ook bureaucratische ingrepen, die al jaren op zich laten wachten, zoals de digitalisering van een belastingsysteem. Samen moeten de projecten en de hervormingen de groei opstoken.

Maar het verhaal van het fonds begint al eerder, voordat de eerste boormachine de grond in ging in Porto en voordat de eerste stroomkabel Santorini bereikte. Het eerste succes werd geboekt zodra de EU-leiders elkaar in die zomer van 2020 de hand schudden, vertelt onderzoeker David Jonas Bokhorst. De aankondiging zélf, zegt hij, was een doorbraak: „De bereidheid om dit te doen was een groots gebaar van solidariteit.” En dat bedoelt hij niet symbolisch.

Toen de pandemie begon, in 2020, werkte Bokhorst als financieel specialist voor de Tweede Kamer. Op de financiële markten, zag hij, ontstond enorme onzekerheid. Paniek. „De banken en toezichthouders zeiden op dat moment: er komt een tsunami van uitstaande leningen aan die nooit zullen worden terugbetaald, nog groter dan in 2008.”

2008 markeerde het begin van de banken- en de schuldencrisis. Meerdere regeringen konden niet meer op de markten terecht voor hun financiering en gingen bijna failliet. Die ellende drukte ook nog jaren op de economie van de meer welvarende landen in Europa. Een herhaling van dat scenario moest in 2020 koste wat het kost voorkomen worden.

En dat kón ook, vertelt Bokhorst, als je zorgde dat de markten erop bleven vertrouwen dat de EU-landen elkaar niet lieten vallen. „De eurocrisis begon niet, zoals vaak wordt gedacht, toen de Grieken moesten bekennen dat hun begrotingstekort vanwege gesjoemel niet 3 maar 10 procent was. Als je goed kijkt, zie je dat het toen nog prima ging met Griekenland op de markt, hun staatsobligaties werden gewoon gekocht. Pas toen vanuit Duitsland het signaal kwam dat Griekenland er alleen voor stond, brak de paniek uit.”

Anders gezegd: het herstelfonds was meer dan solidariteit. Het was welbegrepen eigenbelang, ook voor Noord-Europa. En het werkte: geen enkele regering kwam financieel in grote problemen, zegt Bokhorst. De afgelopen jaren, na zijn werk in de Kamer, onderzocht hij het herstelfonds aan het European University Institute in Florence.

De toenmalige Duitse Bondskanselier Angela Merkel, zegt hij, legde die keuze veel beter uit dan Mark Rutte. „Rutte zei: het moet maar, dus wij gaan de Commissie keihard controleren en ervoor zorgen dat de Fransen hun pensioenleeftijd verhogen. Merkel deed het anders. Zij benadrukte: in Duitsland staan we al garant voor onze bedrijven in deze onzekere tijd. Maar als andere landen dat niet kunnen doen, fragmenteert de interne markt. Dat zal ook onze economie raken.”

Zo had het herstelfonds al effect voordat de eerste euro was uitgegeven. Regeringen in de hele EU konden bij de bank blijven aankloppen. Ook de regeringen in Zuid-Europa, die te maken kregen met de hoogste dodentallen als gevolg van het virus en al met een hoge staatsschuld zaten. Een acute crisis bleef uit.

Maar toen moest de echte miljardenoperatie nog beginnen.

Een fonds voor grote bedrijven

Metrohalte Casa du Música in Porto, tussen de afzethekken en naast een concertzaal naar ontwerp van Rem Koolhaas. Bewoonster Ana Kholkine kijkt naar de bouwdrift in haar stad als architect én als Europeaan. Lovend is ze over het ontwerp van de nieuwe metrolijn, dat beter is dan dat van de metro’s in Londen en Antwerpen. „Veel ruimer en lichter. Heel prettig.”

Als burger heeft ze meer twijfels, zegt Kholkine. De metro vindt ze „een prachtige investering”. Maar de waterstofbus die hier straks ook dankzij geld uit het herstelfonds moet gaan rijden, lijkt haar maar geldverspilling. „We hebben al tig bussen in de stad.”

Bij Panos Loutos op Santorini is de scepsis nog een slag groter. Het herstelfonds kent hij goed, dat haalt het Griekse nieuws met regelmaat. En hij is een trots Europeaan, zegt hij. Maar enthousiast is hij niet: „Dat fonds is voor de grote bedrijven, niet voor ons.”

De argwaan onder de Grieken is er niet minder op geworden sinds eind juni een corruptieschandaal uitbrak rond de verduistering van Europese landbouwsubsidies. Een aantal betrokkenen is inmiddels afgetreden, onder wie de minister van Landbouw.

„Ik snap dat wantrouwen wel”, zegt Achilleas Topas van het Griekse Groeifonds, het overheidsfonds dat de herstelplannen overziet, aan de telefoon. „Omdat niet alles in het verleden goed is gegaan, maar ook omdat de crisis er hard in heeft gehakt bij mensen.”

Om uit het diepe dal van de schuldencrisis te komen stond Griekenland jarenlang onder streng toezicht van het machtige trio van de Europese Commissie, het IMF en de ECB, die Griekenland samen onder curatele hielden. Tegenover elk grammetje steun stonden keiharde eisen om hervormingen af te dwingen. Die vielen de Grieken zwaar. Topas: „Het is geen gemakkelijke geschiedenis, dus ik weet ik dat het even zal duren voordat ook de sceptici overtuigd zijn. Maar geloof me, er is zoveel dat zonder dit fonds niet mogelijk was geweest.”

Sinds de zomer van 2021 komt de ervaring van Athene met Brusselse hervormers ineens goed van pas. Dat was het moment dat het coronaherstelgeld daadwerkelijk ging vloeien. Een jaar nadat de aankondiging van het fonds voor rust op de markten had gezorgd, werden de eerste plannen goedgekeurd. De Europese Commisie pronkt sindsdien met goede cijfers. In de afgelopen vijf jaar is de werkloosheid in de EU gedaald en zijn de overheden meer gaan investeren. Vooral dat laatste wordt binnen de Commissie gevierd. Meestal vallen de investeringen in crisisjaren juist ver terug.

Exacte cijfers zijn lastig vast te stellen. De Commissie verwacht zelf dat de projecten uit het fonds de economie van de EU met 1,4 procent zullen laten groeien tot 2026, maar economen wagen zich niet aan zo’n precieze schatting. Daarvoor zou je niet alleen de effecten van alle projecten, maar ook van de hele kluwen van hervormingen moeten optellen.

Feit is wel dat veel van de economische groei in de EU de afgelopen jaren plaatsvond in de landen die tot de grootste ontvangers van het herstelfondsgeld behoorden. En wie kijkt naar de financiële markten, ziet dat beleggers steeds meer vertrouwen hebben in de Zuid-Europese economieën. Portugal, Italië, Griekenland en Spanje lenen nog niet zo goedkoop als Duitsland, maar het ooit zo grote verschil is de afgelopen jaren sterk teruggelopen. Datzelfde Duitsland is inmiddels zelf op grote schaal geld aan het lenen om nieuwe investeringen te doen, alsof het de insteek van het fonds heeft omarmd.

Functionarissen in Brussel stellen intussen tevreden vast dat er meer naar hen geluisterd wordt. Ineens heeft de EU een aantrekkelijk middel om hervormingen in gang te zetten. Al sinds jaar en dag stelt Brussel per land een lange rij aanbevelingen op. De meeste hoofdsteden schoven hun lijstje schouderophalend terzijde. Tot vijf jaar geleden. Nu vinken steeds meer landen de ene na de andere hervorming van hun lijstje.

„Een enorme stap vooruit”, zegt Elisabetta Cornago over deze koppeling van hervormingen en subsidies. Cornago is senior onderzoeker bij het Centre for European Reform, een denktank in Brussel. „Door de subsidies aan hervormingen te koppelen en door op grote schaal te werken, zorg je ervoor dat het geld de Europese prioriteiten voor de lange termijn ondersteunt én je werkt efficiënter. Zie het als een collectief richtingsgevoel.”

Brussel hoeft de landen daarvoor niet eens per se te dwingen. Landen willen zelf ook hervormen, zegt Bokhorst, maar zulke hervormingen gingen in het verleden vaak gepaard met bezuinigingen. En dan doen ze veel pijn. „Spanje heeft eens de pensioenleeftijd verhoogd bij hoge werkloosheid, met veel weerstand tot gevolg. Onlangs heeft de Spaanse regering een nieuwe pensioenhervorming doorgevoerd, maar nu gecombineerd met investeringen waardoor ouderen langer aan het werk blijven. Dat is veel makkelijker te verkopen.”

Bokhorst haalt de planbureaus in Nederland aan, die voortdurend naar de lange termijn kijken. „In veel andere Europese landen had je zo’n traditie niet. Ik heb met ambtenaren gesproken in Slowakije en Kroatië, die zeiden: we zijn nu veel minder aan het zigzaggen met ons beleid.”

Eerst nog even de pensioenen hervormen

Coronaherstelfonds? Vereiste hervormingen? Op de werf van Schiedam hebben de handenschuddende technici, bouwers en managers er op deze hete junidag geen boodschap aan. Hun stemming is opperbest.

Daar is ook reden voor. In de fabriekshal wordt het eerste staal gesneden voor een nieuw onderdeel van een kunstmatig ‘energie-eiland’ dat, eenmaal afgerond, op de Noordzee voor de Belgische kust zal komen te liggen om de energie van windparken op zee naar het vasteland te brengen. Moeiteloos baant de lasermachine zich door het staal dat straks de stroomvoorziening op het eiland zal huisvesten. En dat wordt gevierd. Vol lof zijn de sprekers over de samenwerking van Nederlandse bedrijven met het Belgische energiebedrijf – en over de kroketten.

Op het eerste gezicht is de bouw van het Prinses Elisabeth-Eiland al net zo’n paradepaardje voor het herstelfonds als de bouwplaatsen van Santorini en Porto. Het eiland, twaalf voetbalvelden groot, zal uiteindelijk de energievoorziening van heel Europa gaan vergroenen. En als bonus wordt door Nederlandse bedrijven volop meegeprofiteerd van dit project van de Belgische regering. In Nederland vielen maar weinig opdrachten binnen te halen. Het kabinet koos veelal projecten die al (bijna) voltooid waren. Weinig ambitieus, maar zo kon men wat gaten op de begroting vullen.

Het Prinses Elisabeth-Eiland wordt gefinancierd vanuit het coronaherstelfonds. Nederlandse bedrijven profiteren volop mee van het project.

Foto Jonas Roosens/Belga Photo

Dat de Nederlandse economie alsnog zal groeien door het fonds, is te danken aan bedrijven die de aanbestedingen voor buitenlandse projecten hebben gewonnen. Deze indirecte impact van het herstelfonds is voor Nederland twee keer zo groot als het hele bedrag dat de Nederlandse overheid zelf kan ontvangen.

Maar intussen bezorgt het eiland de Belgische regering de nodige kopzorgen, en dat heeft niets te maken met de werf in Schiedam. De Europese Commissie was bereid 100 miljoen euro bij te dragen uit het herstelfonds, maar trapte vorig jaar op de rem. Een door België beloofde pensioenhervorming was nog niet naar wens voltooid, waardoor het land een deel van de subsidies uit het fonds misliep. Inmiddels dreigt elders bij de bouw ook nog eens vertraging op te treden, waardoor de strenge deadline van het fonds in 2026 gevaar loopt en onduidelijk is of de subsidie wel komt.

De komende maanden onderhandelen Belgische ambtenaren opnieuw met de Commissie om te zien of de subsidie toch kan worden veiliggesteld. Het illustreert hoe de koppeling van projecten en beloften, gecombineerd met strakke deadlines, tot problemen kan leiden. „Die einddatum komt voor veel investeringen te vroeg”, zegt onderzoeker Cornago.

Het Belgische energie-eiland staat daarin allesbehalve alleen. In Italië bijvoorbeeld, dat met 200 miljard euro aan subsidies en leningen de grootste afnemer van het fonds is, lopen meer dan 280.000 projecten. Een berekening van Openpolis, een stichting die toeziet op publieke aanbestedingen, stelde vast dat slechts een derde van het geld inmiddels is uitgegeven, met nog maar een jaar te gaan.

De Europese Rekenkamer, de Brusselse toezichthouder, ziet een fundamenteler probleem. Het herstelfonds, zo schreven de accountants van de Rekenkamer de afgelopen jaren in rapport na rapport, maakt zijn belofte om geld alleen over te maken als er resultaten zijn geboekt maar half waar. Als een land duizenden ic-bedden financiert met behulp van het fonds, kijkt Brussel wel of de bedden zijn gerealiseerd, maar niet of de volksgezondheid ook evenredig is verbeterd. Dat kun je geen écht oordeel over de resultaten noemen.

„De Rekenkamer heeft gelijk dat de evaluatie van de projecten en de doelen beter kan”, zegt Bokhorst. „Maar ik zou ze wel willen vragen: wil je dan terug naar de oude situatie, met tal van versnipperde projecten en verschillende fondsen? Of zeg je: er kan nog veel beter, maar dit is een stap vooruit?”

Wie krijgt de rekening?

Met het einde van het fonds in zicht beginnen de losse eindjes te wringen. Hoe moet het met die deadlines? De Europese Commissie benadrukte vorige maand nog dat het fonds volgend jaar echt afloopt, maar nu al wordt er in Brussel rekening mee gehouden dat landen toch de kans krijgen hun onvoltooide projecten af te ronden, desnoods met geld uit andere potjes.

En er is nog een cruciale vraag die onbeantwoord is. Wie krijgt de rekening van 650 miljard euro? Voor de goedkope leningen, bijna de helft, ligt het simpel: die moeten worden terugbetaald door de landen die ze afnemen. De subsidies, die feitelijk door de Commissie zijn voorgeschoten door het geld op de kapitaalmarkt te lenen, zullen door alle landen gezamenlijk worden terugbetaald. Maar hoe? DeCommissie heeft daar nooit een oplossing voor bedacht, en heeft de rente flink onderschat.

Het bedrag zal, inclusief rente, neerkomen op een jaarlijkse kostenpost van 24 tot 30 miljard euro die nog zeker dertig jaar op de begroting van de EU drukt. Vergroot de begroting dan maar, zegt een aantal landen, maar daar verzet onder meer Nederland zich fel tegen. Als compromis zou de Commissie kunnen voorstellen om het fonds buiten de begroting te houden en te financieren via andere inkomstenbronnen, zoals de reeds aangekondigde klimaatbelasting voor bedrijven.

Toch zijn het niet alleen de kosten die nagalmen in Brussel. De keuzes uit 2020 hebben een belangrijke rol gespeeld in het denken van de Europese Commissie, die komende week haar openingsbod presenteert voor de nieuwe EU-begroting. Over de begroting, die in één keer voor zeven jaar (2028-2034) wordt vastgesteld, zal nog zeker twee jaar onderhandeld worden. Maar nu al is duidelijk dat het herstelfonds als een inspiratiebron zal gelden. Oude subsidiepotjes worden gebundeld. En de uitruil van subsidies tegen hervormingen wordt de norm.

„Oké, het is niet in alles een onverdeeld succes gebleken”, glimlacht een van de bij het fonds betrokken ambtenaren van de Europese Commissie in een restaurant tussen de kantoortorens van Brussel. „Maar we hebben toch iets moois neergezet.”


Met de verkiezingen op komst: hervorm! Anders gaat Nederland eraan

De verkiezingen zijn nog drie maanden weg. De partijen moeten hun verkiezingsprogramma’s deze zomer nog schrijven. Maar nu al is duidelijk wat er moet gebeuren de komende vier jaar: Hervorm! Anders gaat Nederland eraan.

De afgelopen dagen werden de financieel-economische kaders duidelijk waarbinnen de politiek zich de komende jaren zal kunnen begeven. De eerste ramingen van het Centraal Planbureau voor de middellange termijn voor de groei, de overheidsfinanciën en de werkgelegenheid verschenen. Die vormen de basis voor een nieuwe regeerakkoord. Het CPB maakte deze week ook bekend hoe ze de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen (die dat willen) gaan doorrekenen op weg naar 29 oktober, verkiezingsdag.

En vrijdag was het de beurt aan de Studiegroep Begrotingsruimte én aan de Centraal Economische Commissie, twee topzware adviescomités van de overheid met daarin topambtenaren, vertegenwoordigers van de planbureaus en De Nederlandsche Bank, om de begrotingskaders en de economische uitdagingen voor de komende jaren op een rij te zetten.

Het beeld dat verrijst uit deze stapel rapporten en adviezen, is op z’n minst ambivalent te noemen. Toevallig publiceerden ook economen van de OESO, de club van rijke industrielanden, een landenrapport over de stand van de Nederlandse economie. Die staat er op het oog prima voor, maar in de nabije toekomst doemen problemen op op het gebied van de vergrijzing, het complexe fiscale stelsel, personeelskrapte, het volle stroomnet en op de huizenmarkt. En precies dat ziet ook de voorzitter van de 18de Studiegroep Begrotingsruimte, secretaris-generaal van het ministerie van Financiën Bas van den Dungen, zo zei hij bij de presentatie van het rapport De toekomst begint nu.

Het goede nieuws is: de economische uitgangspunten voor het komende kabinet zien er nu nog goed uit. De staatsschuld is met 43,7 procent van het bruto binnenlands product in 2024 historisch laag. Het begrotingstekort zit met 2,5 procent in 2030 ook de komende jaren nog aan de goede kant van de Europese streep. Hoeveel huishoudens te besteden hebben, groeit. En de economie groeit naar verwachting dit jaar met 1,7 procent en volgend jaar met 1,3 procent. Al is het wel ongelooflijk onzeker hoe lang dit blijft, gezien de geopolitieke onrust.

We zijn ons ervan bewust, dit raakt altijd mensen en bedrijven

Bas van den Dungen
secretaris-generaal

Tegelijkertijd, zei Van den Dungen, kunnen we „feitelijk constateren” dat het nu demissionaire kabinet geen grote hervormingen heeft doorgevoerd. En daarmee zijn problemen blijven liggen, die Nederland op termijn doen vastlopen. Klimaat vraagt om keuzes om de afgesproken doelen te behalen. Het onopgeloste stikstofprobleem zorgt er nog altijd voor dat er weinig gebouwd kan worden. Het ingewikkelde belastingstelsel is aan een grondige hervorming toe. Defensie vraagt om veel geld, nu een nieuwe NAVO-norm is overeengekomen. En door vergrijzing lopen de kosten voor zorg en sociale zekerheid de komende jaren enorm op.

‘Dit raakt mensen en bedrijven’

En ja, harde keuzes hierin zal als gevolg hebben dat de politieke partijen voor ingewikkelde opgaven staan. „We zijn ons ervan bewust”, zegt Van den Dungen, „dit raakt altijd mensen en bedrijven.”

Eerste opgave: op dit moment geeft de overheid te veel geld uit ten opzichte van wat er binnenkomt, berekende de studiegroep. Om de staatsschuld in de komende jaren niet te hard te laten oplopen, moet het komende kabinet hoe dan ook 7 miljard euro besparen. Op die manier houdt een nieuw kabinet het tekort op de begroting rond de 2 procent. Dat is volgens de studiegroep genoeg afstand tot de Europese norm van 3 procent.

De bezuinigingsopdracht van 7 miljard is kleiner dan de opgave die de studiegroep berekende voor het vorige kabinet. Die lag twee jaar geleden op 17 miljard euro. Dat komt volgens Van den Dungen gedeeltelijk doordat het beter gaat met de economie dan verwacht, waardoor de staatsschuld als percentage van de economie automatisch krimpt. Voor een ander deel komt dat doordat het huidige demissionaire kabinet-Schoof vorig jaar de eerste stappen heeft gezet om het gat tussen de uitgaven en de inkomsten te verkleinen.

Belangrijke kanttekening voor de politieke partijen die met plannen moeten komen: de studiegroep gaat er wel vanuit dat kabinetsplannen die in de boeken staan voor de komende jaren (en die naar verwachting geld opleveren) doorgaan. Denk aan de forse bezuinigingen op onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Willen politieke partijen of het nieuwe kabinet die voorgenomen plannen terugdraaien, dan kost dat geld, dat op andere plekken moet worden gevonden.

Prioriteiten stellen en kiezen

Het eerste en belangrijkste dossier dat aangepakt moet worden is de vergrijzing, stelt de studiegroep. De bevolking wordt steeds ouder, en de verhouding tussen werkenden en gepensioneerden wordt zo in elk geval tot ver na 2040 scheefgetrokken. Het vergrijzingsprobleem is daarmee een potentiële bom onder de overheidsfinanciën. Als er niet wordt ingegrepen, stijgt de staatsschuld van minder dan 50 procent nu naar 126 procent van het bbp in 2040.

De studiegroep ziet voldoende mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. De uitgaven in de zorg en de sociale zekerheid zouden beperkt kunnen worden. Een verschuiving van de lasten op arbeid naar de lasten op consumptie, vermogen en kapitaal kan de economie weerbaarder maken tegen de krimp van de beroepsbevolking. Ook zouden welvarende ouderen meer bij kunnen dragen aan de kosten van de oudedagsvoorzieningen en kan de AOW-leeftijd sneller omhoog. Een nieuw kabinet hoeft niet de hele toenemende kosten voor de vergrijzing op te lossen (begroot op 13 miljard euro), maar moet wel zijn ‘fair share’ nemen, vindt de studiegroep.

Bovenop de oplopende kosten voor de vergrijzing komen ook de hogere defensieuitgaven, zoals afgesproken op de recente NAVO-top. Die zijn in het rapport van de studiegroep nog niet gedekt. Om in 2035 op de afgesproken 3,5 procent bbp uit te komen voor defensie, moet er nu begonnen worden met extra uitgaven. Dat zal realistisch moeten, want de afgelopen jaren is al gebleken dat geld reserveren in de begroting niet hetzelfde is als dat geld ook daadwerkelijk uit kunnen geven. Personeelskrapte, stikstofbelemmeringen en materieeltekorten staan een al te snelle groei van het krijgsmacht in de weg. De studiegroep denkt dat in 2030 ongeveer 0,75 procent bbp extra aan defensie uitgegeven zal moeten worden om het doel in 2035 te halen. Die ongeveer 9 miljard euro moet ergens vandaan komen: bezuinigingen elders of hogere lasten.

Ter inspiratie ligt er een berg aan eerdere ambtelijke rapporten waar vooralsnog weinig mee is gedaan

En dan is er nog het dossier klimaat en energie. Als gevolg van de stikstofwetgeving kan er nauwelijks gebouwd worden in Nederland. Het stroomnet zit zo vol dat nieuwe bedrijven in de rij moeten voor een aansluiting. De wettelijke doelen die de overheid zich gesteld heeft om klimaatverandering tegen te gaan, zijn nog niet in beeld, ziet de studiegroep. Ook hier zijn dus forse investeringen nodig. Een betere mix van beprijzen, normeren en subsidiëren om de samenleving in de richting van een klimaatbestendige toekomst te dirigeren is dringend gewenst.

CPB stimuleert hervormingen

Welke concrete maatregelen politieke partijen willen nemen om de genoemde problemen op te lossen, daar gaan alle planbureaus en ambtenaren niet over. Wel wijzen ze ter inspiratie op de berg aan eerdere ambtelijke rapporten (zoals hervormingsvoorstellen voor een beter belastingstelsel) waar vooralsnog weinig mee is gedaan. En op de eveneens vrijdag gepubliceerde ‘Ombuigingslijst’ van het ministerie van Financiën. Die biedt een staalkaart aan keuzes om te bezuinigen om zo geld vrij te maken voor nieuwe doelen (bijvoorbeeld: afschaffen Koninklijk Huis levert 61 miljoen euro op). Dergelijke keuzemenu’s zijn er ook op fiscaal terrein.

En ook het CPB heeft de regels voor de doorrekeningen van de programma’s aangepast waardoor hervormingen ‘beter’ in beeld komen in hun analyse. Voor het eerst kijkt het planbureau naar de gevolgen van beleidskeuzes op langere termijn dan alleen de huidige kabinetsperiode. En het berekent de gevolgen van keuzes die partijen maken voor klimaat, stikstof, het verdienvermogen van Nederland, investeringen in onderwijs en de gevolgen voor de zorg. Tegelijkertijd zal het CPB minder uitvoerige koopkrachtplaatjes publiceren. Uitgebreide koopkrachtanalyses zijn afgelopen jaren een perverse prikkel gebleken om consumptieve uitgaven te doen voor de korte termijn in plaats van investeringen voor de lange termijn.

De boodschap van ambtelijk en adviserend Den Haag is helder: economisch moet er wat gebeuren, anders loopt het echt spaak in Nederland. En economisch kan het ook, een begin maken met aanpakken van problemen. De komende weken moet duidelijk worden of naast de economische mogelijkheden ook de politieke wil er is om Nederland van het slot te krijgen.


Verpleegkundige Vivian Hard: ‘Sinds ik dit werk doe, ben ik niet meer bang voor de dood’

Vivian Hard (61) is sinds veertien jaar verpleegkundige voor dag en nacht, bij mensen thuis. Bij een tosti in restaurant HarborHouse in Almere Duin vertelt ze:

„Cliënten vragen me weleens welke crème ik voor mijn gezicht gebruik – ‘je hebt helemaal geen rimpels’ – en dan zeg ik: gewoon goedkope van de Lidl, hoor, en alleen overdag. Mijn moeder heeft ook zo’n huid en ze is al tachtig. Wil je een foto van haar zien? Kijk, hier staat ze naast de burgemeester van Almere. Dat was vorig jaar met Keti Koti. Zij werkte ook in de zorg, bij mensen thuis, zeven keer vierentwintig uur achter elkaar en dan een week vrij. Ze heeft het tot haar 77ste volgehouden. Toen zeiden mijn broer en ik dat het niet meer kon. Haar ogen gingen achteruit en dan moet je geen medicijnen meer uitdelen. Nu zorgen we voor haar. Ze heeft beginnende alzheimer, waardoor ze de hele dag wil lopen en steeds dunner wordt.

„Ik ben geboren in Paramaribo en tot mijn tiende ben ik opgevoed door mijn grootouders. In Suriname was dat heel normaal. Er waren geen crèches en mijn moeder was toen ook al een hardwerkende vrouw. ’s Avonds haalde ze me op, maar ik wilde nooit mee. Het was fijn bij mijn grootouders. Mijn opa was douanier en we woonden buiten de stad aan de rivier, in een huis op dikke stenen palen – er waren daar veel slangen. Mijn tante woonde er ook, met vier kinderen, we waren altijd aan het spelen. De school was een uur lopen, maar dat hadden we helemaal niet door, want onderweg speelden we ook altijd. We kregen les van de nonnen. Alle schoolkinderen in Suriname droegen toen nog een uniform: dan zag je geen onderscheid tussen rijk en arm. Ik droeg een donkergroen geruite rok tot over de knieën, een lichtgroen bloesje en een strik in het haar. Op maandagochtend werden we gecontroleerd. Schoenen gepoetst? Bloesje gestreken? Oren? Nagels? Achteraf ben ik er blij om. Goed voor een ander zorgen begint met goed voor jezelf zorgen. Schoon en netjes zijn.

Foto Merlijn Doomernik

„Toen ik tien was, kwam mijn oma te overlijden. Ze had een hoge bloeddruk en diabetes, zoals veel Surinaamse mensen. In datzelfde jaar ging mijn moeder naar Nederland. Ze wilde een nieuw leven opbouwen, zonder mijn vader, en na anderhalf jaar zou ze mijn broertje en mij laten overkomen. Wij bleven zolang bij een tante, maar toen bleek dat we ongelukkig waren en we haar misten, heeft ze ons eerder naar Nederland gehaald.

„Ik weet nog dat we in het vliegtuig chocoladetaart kregen. Ik was niet gewend aan chocoladetaart. We woonden op Gliphoeve, in de Bijlmer, waar alle Surinamers woonden. Het was daar klein Suriname. Overal kinderen, altijd buitenspelen. We stookten vuurtjes en dan kookten we eten in zo’n blik waar bruine bonen in gezeten hadden. Op een dag zei mijn moeder dat we naar Groningen gingen verhuizen. Daar was vuurtje stoken verboden. Je mocht niet zomaar een peer plukken als je een boom met peren zag. Er waren bijna geen donkere mensen. Blanke mensen dachten dat donkere mensen altijd wilden vechten. Ik wilde nooit vechten. Ik heb van mijn leven nog nooit gevochten. Ik was lief, braaf. Ik ging naar school en spaarde bij de Walra voor mijn uitzet. Ik zorgde voor mijn zusje en de twee broertjes die er bij waren gekomen toen mijn moeder was hertrouwd. Ik zorg altijd voor iedereen, ik denk dat het in mijn genen zit. Als we nu bij mij thuis zouden zitten, zou ik ook voor jou zorgen. Heb je genoeg te eten? Heb je genoeg te drinken? Het is maar goed dat we hier zitten. Ik zou aan praten niet toegekomen zijn.

Nooit meer afhankelijk van iemand

„Ik heb mavo gedaan, daarna de modevakschool, de meao en de opleiding tot medisch secretaresse. Ik heb bij een bank gewerkt en in het VU-ziekenhuis, achter de balie bij neurologie, bij cardiologie en bij oogheelkunde. Mijn moeder zei altijd: je diploma is je man. Ze had gelijk. Ik trouwde op mijn vijfentwintigste en na drie maanden dacht ik al: dit huwelijk voelt niet goed. Ik werd beperkt. Ik mocht geen rokken aan, geen vriendinnen ontvangen, geen lippenstift op, geen los haar. Je trouwt voor je leven, vind ik, en toch heb ik een scheiding aangevraagd. Hij wou de helft van de spullen hebben en het huis, een huurhuis toen nog. Maar ik had ervoor gespaard. Ik had er hard voor gewerkt. Dus dat is niet doorgegaan en ik heb mezelf toen bezworen dat ik me nooit meer van iemand afhankelijk zou maken.

„Mijn grootste verdriet was dat ik geen kinderen kreeg. Ik werd onderzocht in het VU-ziekenhuis, maar een oorzaak werd niet gevonden. Ik kon het niet verwerken. Een vriendin zei dat ik erover moest gaan praten met een psycholoog. De dokter zei dat ook. Ik moest in therapie om me te leren uiten, want dat kon ik niet. Ik droeg mijn verdriet alleen. De therapeut vroeg waarom dat was en ik zei: als ik over mijn verdriet praat, heeft de ander ook verdriet. Jaja, zei ze, wie ben jij om voor een ander te bepalen wat die voelt? Ze was hard hoor, die therapeut. Ze vond ook dat ik moest leren om mijn grenzen aan te geven. Ze zei: je moet nee zeggen als je iets niet wilt. En als iemand toch doorgaat, vraag je: welk deel van het woord ‘nee’ begrijp je niet?

De werkkleding van verpleegkundige Vivian Hard.

„In 2011 ben ik de basisopleiding voor de zorg gaan doen. Eerder wilde ik nooit de zorg in, want bloed en ontlasting, maar na die therapie wilde ik het wel. Ik wilde doen wat mijn moeder deed, en haar zusje, en mijn zusje. Ik wist nu hoe ik mijn grenzen moest aangeven. Wat je moet doen is dit: beleefd blijven en duidelijk zijn. Ik heb ook mannen als cliënt en die willen soms eh, laat ik het zo zeggen: ze willen soms dat je bij ze in de slaapkamer komt, bij ze in bed. ‘Ik heb nog nooit een donkere minnares gehad.’ Heel brutaal, hoor. Dan zeg ik: nee, meneer, en nu stopt u. Ik wil alles voor u doen, maar dit hoort er niet bij. Voor de veiligheid draag ik in mijn werk geen aanstootgevende kleding. ’s Nachts altijd een lange T-shirtjurk en daaronder een lange broek, bij iedereen, al maak je dit soort dingen bij vrouwen nooit mee.

Goed voor een ander zorgen begint met goed voor jezelf zorgen. Schoon en netjes zijn

„Ik heb oude cliënten en jonge cliënten, te jong om te sterven. Er was een jonge man die zwaar spastisch was. Hij is komen te overlijden. Er was een jonge vrouw met een hersentumor. Zij is komen te overlijden. Haar kinderen, kleine kinderen, heb ik al die tijd verzorgd. Ik heb cliënten die vermogend zijn en de zorg zelf bekostigen. En ik heb cliënten die me betalen uit hun persoonsgebonden budget of via de sociale verzekeringsbank. Ik heb cliënten bij wie ik weken of maanden blijf, of jaren. Soms doe ik diensten van een paar uur, of nachtdiensten waarin je amper aan slapen toekomt. Vaker doe ik diensten van vierentwintig of achtenveertig uur achter elkaar. Nooit langer, zoals mijn moeder. Dat wil ik niet.

„Bij mijn eerste dode, veertien jaar geleden, wist ik niet wat ik moest doen. Ik zat bij zijn bed en hij ging steeds zwaarder ademen. En opeens ademde hij niet meer. Ik belde mijn moeder, het was vier uur in de nacht. Mama, volgens mij is mijn cliënt dood, wat nu? Je mag de dienstdoende huisarts niet bellen als je het niet zeker weet. Voel dan, zei mijn moeder, voel dan. Nee, mama, dat durf ik niet! Toen heb ik zijn vrouw geroepen, ze lag in de andere kamer te slapen. Zij durfde wel te voelen. Mijn moeder leerde me toen dat ik altijd een spiegeltje bij me moest hebben. Bij twijfel houd je het onder de neus van de cliënt en als het spiegeltje niet beslaat, is de cliënt overleden.

Allemaal in dezelfde grond

„In de coronatijd heb ik voor het eerst een dode helpen afleggen. Het was een man en de uitvaartondernemer kwam alleen, met z’n tweeën werken mocht toen niet. De kinderen durfden hem niet te helpen en toen heb ik het gedaan. Een horrorfilm! De harde lenzen die in de ogen gaan. Het vastnaaien van de mond, zo met een grote naald door de neus heen. Het tillen van het lichaam om het in de kist te leggen – zo zwaar, zo stijf, zo koud. Ik heb er weken van moeten bijkomen. Maar de kinderen waren me dankbaar en dat was het me waard. Ik maak mee dat kinderen bij het sterfbed van hun ouders ruziemaken. Of ze gaan al in alle kasten kijken voordat hun vader of moeder is overleden. Ik maak mee dat cliënten tegen hun kinderen zeggen dat je hun sieraden steelt. Er was een man, een baron, die de politie wou bellen toen hij mij zag. ‘Ik heb een huis vol zwarten hier.’ En: ‘Weet je wel wie ik ben?’ Ja, meneer, dat weet ik, maar u bent niet meer dan ik. We gaan allemaal in dezelfde grond. Na drie dagen waren we de grootste vrienden.

„Dat geeft me de meeste voldoening: vertrouwen winnen en iets voor iemand kunnen betekenen. Ik ben nu bij mensen die zeer vermogend zijn, een echtpaar dat ik dag en nacht met alles help. Hij valt overdag weleens in slaap en dan ga ik met haar series kijken, of films. Dat is ook een deel van mijn werk: gezelschapsdame zijn, mee naar het theater, naar vrienden. Deze mensen gaan ’s avonds vaak uit eten in dure restaurants en dan ben ik erbij. In die restaurants zie je nooit getinte mensen en toch – ik zei het dit weekend nog tegen mijn vriend, hij is blank – merk ik daar nooit iets van racisme. Iedereen praat tegen me, is aardig en zegt me gedag.

„De meeste mensen zijn bang om te sterven, totdat ze zich eraan overgeven. Daar help ik ze bij. Ze wachten op iemand van wie ze nog afscheid willen nemen, op iemand met wie ze het nog goed willen maken. Zelfs als die persoon niet komt, zien ze hem of haar soms toch aan hun bed verschijnen. Dat zijn natuurlijk wanen en ik weet dan: nu gaat het niet lang meer duren. De neus wordt spits, de onderkaak gaat hangen, de ogen worden waterig. Stervende mensen grijpen in de lucht, je ziet het leven letterlijk uit ze trekken. Vaak hebben ze dan al morfine. Er zijn ook cliënten die euthanasie laten plegen. Die zijn net zo bang, maar ze zien er nooit van af. Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand op het laatste moment zei: toch maar niet. Soms vragen ze me om erbij te zijn en eerlijk, dat vind ik een eer.

„Sinds ik dit werk doe, ben ik niet meer bang voor de dood. Je gaat naar een betere wereld en je kunt zo mooi gaan, zo waardig. Mocht ik alzheimer krijgen, zoals mijn moeder, dan zal ik zeker euthanasie laten plegen. Mocht ik pijn lijden, pijn die niet bestreden kan worden, dan wil ik ook euthanasie. Een vriendin, mijn leeftijd, had opeens uitgezaaide longkanker. Nooit gerookt, altijd gesport, gezond gegeten. Zij heeft ook euthanasie laten plegen. Gewoon bij haar thuis op de bank, niet eens in bed. Ik belde haar op een vrijdag: zal ik maandag langskomen? Nee, zei ze, dat kan niet, want dan ben ik er niet meer. Ik vond dat heel erg, maar ik begreep het. Iemand laten gaan is ook liefde.”


AI van eigen bodem begint in Groningen

Je ruikt het nog een beetje als je door de gangen loopt. De Groningse Niemeyer-fabriek stopte weliswaar in 2023, de geur van tweehonderd jaar shag en pijptabak is niet zomaar verdwenen. Hier, uit de as van de voormalige tabaksfabriek, moet de eerste Nederlandse AI-Factory verrijzen.

Dit wordt geen schuur vol computerservers met AI-chips, maar een plek waar softwareontwikkelaars, onderzoekers en start-ups werken aan kunstmatige intelligentie. In de voormalige bedrijfskantine prijkt nog reclame voor Samson, „een leeuw van een shag”. Over twee jaar is dit een broedplaats die algoritmes en AI-modellen oplevert. Ergens in de buurt – waar precies, is nog niet bekend – komen een supercomputer en een datacenter om alle gegevens op te slaan.

Nederland maakt vaart om een eigen AI-industrie te beginnen, een markt die nu wordt gedomineerd door grote Amerikaanse spelers. Terwijl het investeerdersgeld in Silicon Valley tegen de plinten klotst, moet er in Groningen eerst overheidsgeld bij. Voor de AI-Factory trekken meerdere ministeries, vooral Economische Zaken en Defensie, 70 miljoen euro uit. De noordelijke regio betaalt 60 miljoen en de EU draagt 70 miljoen euro bij – het besluit daarover wordt na de zomer verwacht.

Achterstand

Je zou denken dat een AI-centrum in de Randstad of Eindhoven thuishoort, waar al veel technische kennis zit. Maar Groningen heeft iets in te halen. De provincie leverde decennialang aardgas en kreeg er aardbevingen voor terug. Nu de gaskraan eindelijk dicht is, moet Groningen op zoek naar nieuwe economische activiteit.

„Onze achterstand geeft ons een voorsprong”, zegt Anne-Wil Lucas van de regionale ontwikkelingsmaatschappij NOM. Terwijl de rest van Nederland kampt met gebrek aan capaciteit op het stroomnet, is hier nog plek voor nieuwe aansluitingen voor bedrijven. Technische kennis levert de Rijksuniversiteit Groningen, waar ook ingenieurs afstuderen.

Een deel van de subsidiegelden voor de AI-Factory komt uit de herstelfondsen van Nij Begun, bedoeld om de schade van Groningse aardbevingen te compenseren. Best een lastig verhaal, vindt Lucas, dat je die middelen inzet voor „iets abstracts” als algoritmes. Maar nu de onberekenbare Trump in het Witte Huis zit, is het volgens Lucas makkelijker uit te leggen wat het strategische belang is van AI van eigen bodem.

Gezonde mensen

De AI-Factory wil kunstmatige intelligentie ontwikkelen voor de Grote Thema’s: energie, landbouw en zorg. Op de plek waar ongezonde tabak werd geproduceerd, gaan onderzoekers straks medische modellen ontwikkelen. Bijvoorbeeld met het Lifelines-project, dat al meer dan tien jaar data verzamelt van 167.000 mensen in Noord-Nederland. Gegevens van zieke én gezonde mensen, compleet met hun dna en voedingspatronen. Wiro Niessen, decaan van het Universitair Medisch Centrum Groningen: „AI kan uit die data destilleren wanneer en hoe iemand bijvoorbeeld een chronische darmziekte ontwikkelt, en of je dat zou kunnen voorkomen.”

„Patiëntengegevens zijn extreem gevoelig. Die data wil je niet bewaren op Amerikaanse servers”, zegt Ronald Stolk van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is de oprichtingsdirecteur van de AI-Factory en zijn stokpaardje is digitale soevereiniteit. Stolk weet dat Europese data niet immuun zijn voor buitenlandse wetten, ook al staan de datacenters in de EU. Via de CLOUD Act hebben Amerikaanse opsporingsdiensten in theorie toegang tot Europese gegevens. „Nederlandse bedrijven moeten hun intellectuele eigendom beschermen, en je wilt niet dat iemand daar de stekker uit kan trekken”, zegt Stolk. Dat is ook de reden dat Defensie geld steekt in de AI-Factory: met kunstmatige intelligentie kun je militaire drones en satelliettechniek moderniseren; die kennis wil het Nederlandse leger in eigen handen houden.

Datakolonie

In Groningen weten ze wat het is om een kolonie te zijn: ruim een halve eeuw was dit het wingewest voor Nederlandse welvaart. Nu dreigt Europa te veranderen in een Amerikaanse datakolonie, afhankelijk van hyperscalers als Microsoft, Google en Amazon en leunend op Amerikaanse AI-bedrijven als OpenAI en Anthropic. Die trainen hun AI-modellen op alle gegevens waar ze de hand op kunnen leggen, onder het mom van fair use.

Het Amerikaanse Google runt inmiddels twee grote datacenters, in Eemshaven en Winschoten. Die slaan data op en draaien clouddiensten, het zijn geen AI-datacenters die rekenwerk verrichten voor algoritmes. Google is welkom om mee te doen aan de AI-Factory in het Niemeyer-complex, maar op afstand. Als ‘soeverein’ project is het niet handig al te nauw samen te werken met de bigtechbuurman, vinden de Groningers.

De AI-Factory in Groningen is stap één, maar om echt los te komen van de Amerikaanse techhegemonie, wil de EU ook eigen AI-datacenters bouwen: gigafactories. Dit is het Europese antwoord op Trumps StarGate-project van 500 miljard dollar. De EU trekt 200 miljard euro uit voor AI, waarvan 20 miljard is bestemd voor de aanleg van vijf rekencentra vol snelle, peperdure Nvidia-chips. Het grootste deel van die investering moet van het bedrijfsleven komen.

Deze gigafactories zijn nog werk in uitvoering. Een eerste oproep leverde vorige maand 76 belangstellenden op. Vanuit Nederland doet onder andere serieondernemer Han de Groot samen met energiebedrijf Eneco en internetknooppunt ASM-IX een gooi naar het Europese subsidiegeld, voor een datacenter in Rotterdam. Daar zouden meer dan 100.000 AI-chips hun tanden moeten stukbijten op kunstmatige intelligentie.

Hoe realistisch zijn die plannen? De Groot denkt dat de eerste twee gigafabrieken sowieso in Frankrijk en Duitsland zullen starten – die landen steken nu eenmaal meer geld in hun eigen industrie. Nederland heeft minder diepe zakken, maar wel twee troeven: snelle dataverbindingen via de ASM-IX én een windmolenpark op zee dat makkelijk de 150 megawatt vermogen kan leveren om de hongerige AI-chips aan de praat te houden.

Als de vergunningen meezitten, kan zo’n datacenter binnen drie jaar beginnen. De Groot stelt wel twee eisen: hij wil het AI-datacenter in fases inrichten – afhankelijk van de vraag. En hij zou de deur graag openhouden voor de software van Microsoft, Amazon en Google. Soeverein ben je niet van vandaag op morgen, zegt De Groot. „Het gaat om fysieke controle. Nu gaat elke AI-vraag nog via een glasvezelkabel naar de VS en terug. Het belangrijkste is dat straks de aan-uitknop en de updateknop niet langer in Amerika staan.”


Hoe veilig is het nog om door Iran te fietsen? ‘Iedereen staat er op scherp’

Bij de ideale bestemming voor een fietsvakantie zullen niet veel mensen meteen aan Iran denken. Het land heeft bijna geen fietspaden, een zeer wisselend klimaat en een gevarieerd landschap, met drukke steden, bergen en woestijnen – en dat is nog los van het strenge regime. Toch is Iran een populaire bestemming voor fietsers, zegt de ervaren reiziger Jeroen Kleiberg, die het land twee keer bezocht. „Het landschap, de historie en de cultuur maken Iran een geliefde reisbestemming”, zegt Kleiberg.

Er is ook een praktische reden. „Als je naar de kaart kijkt is Iran eigenlijk de enige optie als je naar Centraal-Azië wil fietsen, of verder naar Japan of Singapore. De noordelijke route door Rusland is al jaren dubieus, de situatie in Afghanistan is instabiel”, zegt Kleiberg.

En dus blijft Iran over, voor wie het aandurft. „Fietsen in Iran is een bijzondere onderneming en vereist een avontuurlijke inzet, een goede conditie en behoorlijk wat flexibiliteit. Het is geen route voor beginners”, staat in het fietsblog Escaper Travels.

Dat er ook veiligheidsrisico’s kleven aan een fietstocht door Iran, werd deze week opnieuw bevestigd. Donderdag gaf de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Abbas Aragchi in een schriftelijk interview met de Franse krant Le Monde toe dat de Frans-Duitse fietser Lennart Monterlos is opgepakt vanwege „het plegen van een misdaad”. Zijn familie had al sinds 16 juni niets meer van de 18-jarige vernomen. Om wat voor misdrijf het zou gaan, lichtte Aragchi niet toe.

‘Willekeurige arrestaties’

Monterlos begon op 13 augustus vorig jaar aan een fietstocht van Frankrijk naar Japan: 35.000 kilometer door 35 landen. Tussendoor keerde hij even terug naar huis, maar eind mei kwam hij aan in Iran. Hoewel zijn Instagrampagina inmiddels offline is, schrijven internationale media dat hij zijn volgers op het platform uitgebreid op de hoogte hield over zijn ervaringen. In zijn laatste bericht, op 15 juni, zou hij hebben verteld over zijn bezoek aan de duinen van Varzaneh, een woestijngebied in de provincie Isfahan waar het 40 graden was. Zodra zijn Iraanse visum zou verlopen, op 25 juni, wilde Monterlos zijn reis in Afghanistan vervolgen.

Maar na de duinen van Varzaneh bleef het stil. Zijn familie vreesde dat hij was omgekomen in de woestijn of dat hij was opgepakt. Nu blijkt hij al bijna een maand vast te zitten.

Lees ook

Iran verdenkt Franse docenten van spionage voor Israël, Frankrijk spreekt van ‘gijzeldiplomatie’

Foto’s van de twee docenten  hangen  bij de Nationale Assemblee in Parijs. Foto Betrand Guay/AFP

Volgens het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken beoefent Teheran ‘gijzeldiplomatie’: door westerlingen op te pakken en van spionage te verdenken, hoopt Iran gevangenen te kunnen ruilen of druk te zetten op het Westen, bijvoorbeeld om de sancties te verlichten of onderhandelingen over Irans nucleaire programma te beïnvloeden.

Frankrijk raadt zijn inwoners al langer af naar Iran te reizen, vanwege „het risico op willekeurige arrestaties” en heeft die oproep na het nieuws van donderdag weer herhaald. Twee andere Franse burgers, de docenten Cécile Kohler en Jacques Paris, zitten al meer dan drie jaar vast in Iran. Vorige week maakte Teheran bekend hen te verdenken van spionage voor de Israëlische geheime dienst Mossad.

Onbegrepen land

Kleiberg noemt de arrestatie van Monterlos „verdrietig”. Tijdens zijn bezoeken aan Iran heeft hij geen bedreigende situaties meegemaakt, hij heeft er ook geen andere fietsers over gehoord. Specifieke voorbereidingen voor zijn veiligheid trof Kleiberg niet. „Natuurlijk weet je dat er een risico is. Maar Iran is in mijn beleving een van de meest onbegrepen landen. Het beeld dat wij hier krijgen is zo anders dan wat je daar ziet: iedereen was aardig, zocht contact, veel mensen wilden op de foto – zelfs politieagenten – en nodigden mij thuis uit.”

Grafisch vormgever Robin Héman, die ook voor NRC werkt, fietste in vierhonderd dagen van Amsterdam naar Australië en maakte tekeningen van zijn reis.Tekening Robin Héman

Robin Héman

Héman kwam terug met vier grote volgetekende hardcover-schetsboeken. Deze tekening maakte hij bij zijn vertrek uit Teheran. Tekening Robin Héman

Robin Héman

Héman tekende iedere dag tijdens zijn reis.Tekening Robin Héman

Robin Héman

Op dag 102 probeert Héman al fietsend een gesprek te voeren in Tabriz, in het noordwesten. <p> Tekening Robin Héman</p>

Robin Héman

Op dag 107 van zijn reis wordt Héman door Rahil en haar familie uitgenodigd in Yazd, een plaats in het midden van het land.Tekening Robin Héman

Robin Héman

„Er is altijd veel ruimte op de Iraanse wegen”, schreef Héman bij deze tekening.Tekening Robin Héman

Robin Héman

Ook grafisch vormgever Robin Héman, die vorig jaar van Nederland naar Australië fietste, zei in een interview in NRC „totaal geen dreiging in de zin van sociale onveiligheid of geweld” te hebben meegemaakt tijdens zijn reis. In Iran werd hij zeer gastvrij ontvangen, vertelde Héman, en uitgenodigd om te komen logeren. Uiteindelijk ging Héman naar een stel met een amandelboomgaard net buiten Teheran, waar hij hielp met de oogst.

Lees ook

Robin Héman fietste van Nederland naar Australië: ‘Tekenen hielp me het ijs te breken’

Robin Héman

Tijdens zijn meest recente reis, in 2018, fietste Kleiberg in een maand vanuit het noordwesten naar de grens met Turkmenistan in het noordoosten, zijn tent achterop, als onderdeel van zijn tocht langs de Zijderoute. „Mijn fietstocht begon in Koerdistan, een regio waar de situatie gespannen is. Maar wat ik zag was helemaal niet gespannen: er waren vooral Iraanse toeristen, veel vrouwen zonder hoofddoek, die dansten en zaten te picknicken.”

Vanwege de vele vooroordelen die in Nederland heersen én de positieve verhalen van andere fietsers, heeft Floor Pekelharing al jaren de wens om naar Iran te fietsen. Een vertrekdatum heeft ze nog niet, maar het plan krijgt steeds meer vorm. Vrijdagochtend stuurden verschillende vrienden het nieuws over de arrestatie van Monterlos naar haar door. Het is lastig, zegt ze: „Iran wordt omschreven als een gevaarlijk land, maar ook geroemd om zijn gastvrijheid en de mooie bergen. Waar vertrouw je op?”

Iran wordt omschreven als een gevaarlijk land, maar ook geroemd om zijn gastvrijheid en de mooie bergen. Waar vertrouw je op?

Floor Pekelharing
wil met de fiets naar Iran

Kleiberg zou op dit moment niet door het land fietsen. „De dreiging hing al een tijd in de lucht, maar de Israëlische en Amerikaanse bombardementen hebben de situatie veranderd. Iedereen in Iran staat op scherp en het wantrouwen naar buitenlanders is toegenomen, want iedereen zou een spion kunnen zijn.” Het zou Kleiberg ook niet verbazen als de gastvrije opstelling van Iraniërs ten opzichte van toeristen veranderd is, omdat veel westerse landen hun steun hebben uitgesproken voor de bombardementen van Israël en de Verenigde Staten.

Pekelharing heeft haar plannen niet afgeschoten door het nieuws. „Ik wil gewoon gaan fietsen en zie wel hoever ik kom, de beste informatie krijg je van de mensen die je onderweg tegenkomt. Dit is voor mij een van de argumenten in een al ingewikkelde risico-afweging.”