De Fryske Nasjonale Partij (FNP) zag haar kans schoon, toen Geert Wilders (PVV) in juni de stekker uit het kabinet trok en de weg vrijmaakte voor Tweede Kamerverkiezingen. Dit moest hét moment worden om de Haagse droom te verwezenlijken – al moest de gedroomde partijleider nog worden binnengehaald.
Die is inmiddels overstag. Donderdag maakte de FNP bekend dat ze Aant Jelle Soepboer, nu nog Tweede Kamerlid voor NSC, voordraagt als lijsttrekker. Daarmee hoopt de partij voor het eerst in haar bestaan een plek te bemachtigen in Den Haag. Het is, zo schrijft de partij, een „kwestie van nu ofte nimmer”.
In juni liet Soepboer weten niet nog een keer op de lijst te willen voor NSC. „Een weloverwogen besluit waar ik lang over heb nagedacht”, zei hij, zonder toelichting van beweegredenen. De peilingen voorspellen een electorale vrije val voor de partij, waardoor veel NSC-Kamerleden hun kansen somber inschatten.
Het Kamerlid laat aan persbureau ANP weten dat hij „van intentie” is om zijn zetel na het zomerreces terug te geven aan NSC, wat hij naar eigen zeggen „in goed overleg” met de fractie heeft besloten.
Voor de partijtop van NSC kwam de overstap van Soepboer onverwachts, zo bleek vrijdag tijdens de inloop van de ministerraad. NSC-minister en beoogd lijsttrekker Eddy van Hijum zei dat hij „ervan opkeek”. Het leek hem „logisch” dat Soepboer zelf zou opstappen, waarna het Kamerlid bekendmaakte zijn zetel terug te geven.
Folkband
In Friesland is Soepboer een bekende naam. De markante Fries, met rossig haar en lange baard, is drummer in de Friese folkmetalband Baldrs Draumar en sinds 2018 actief in de lokale politiek voor de FNP – waarvan hij lid bleef tijdens het Kamerlidmaatschap voor NSC.
De FNP werd in 1962 opgericht en is een stabiele factor geweest in gemeenteraden en de Provinciale Staten van Friesland. Voor het eerst heeft ze nu landelijke ambities, geïnspireerd door de Duitse regionale partij Südschleswigscher Wählerverband, dat een plek in de Bondsdag wist te bemachtigen.
Voor het eerst heeft ze de FNP landelijke ambities, geïnspireerd door de Duitse regionale partij Südschleswigscher Wählerverban
In 2018 kwam Soepboer in de gemeenteraad van Noardeast-Fryslân, na campagne gevoerd te hebben over een optocht met praalwagens die dreigde te verdwijnen. Bij de volgende verkiezingen werd de fractie onder zijn aanvoering de grootste. Een van Soepboers verdiensten: bij plaatsnamen in de gemeente wordt weer de Friese spelling gehanteerd.
Soepboer werd wethouder en bleef dat tot hij voor Pieter Omtzigt toetrad tot de Tweede Kamer. Daar voerde hij afgelopen anderhalf jaar voornamelijk het woord over onderwijs. Binnen NSC gold hij als een van de prominentere Kamerleden. Zijn naam zong afgelopen weken zelfs nog even rond als mogelijke lijsttrekker.
Duit
Als voorman van de FNP wil Soepboer campagne voeren voor meer aandacht voor de regio. Hij denkt er twee zetels mee binnen te kunnen halen. „Laat die andere 148 zetels maar samen brainstormen en zich druk maken om alles wat ver weg gebeurt. Ik wil me inzetten voor dichtbij, voor ons, voor u”, aldus Soepboer.
„Soms roepen mensen dat er veel belangrijkere dingen zijn dan het Fries, de regio of het onderwijs”, zei hij in 2024 in een interview met Trouw. „Ik snap dat mensen dat zeggen, maar het betekent niet dat we moeten stoppen met er aandacht voor vragen. Het zou mij een lieve duit waard zijn dat de regio’s zich straks meer gezien voelen.”
De FNP-leden beslissen op 30 augustus tijdens een algemene ledenvergadering over de definitieve deelname aan de verkiezingen en over Soepboer als lijsttrekker – al lijkt dat een formaliteit. Partijvoorzitter Jan Arendz denkt dat Soepboer de partij „een unieke kans op succes” brengt, zei hij donderdag.
Toen een verslaggever van Nieuwsuur Soepboer eerder vroeg om zichzelf in drie woorden te omschrijven, was de beoogd lijsttrekker bescheidener: „Aant Jelle Soepboer.”
Lees ook
Door bezuinigingen werd de tentoonstelling een wandeling door Leeuwarden
Honderdvijfentwintig miljoen levende algen zijn verwerkt in de stof van deze jurk. Die geven het kledingstuk een spectaculair glow-in-the-dark-effect wanneer het model beweegt. Wat begon als een fundamenteel wetenschappelijk project waarin biofysici onderzochten hoe bioluminescentie ontstaat in mariene algen, is nu geculmineerd in een topstuk van de Nederlandse mode-ontwerper Iris van Herpen. Die schitterde deze week met een levende jurk op de Paris Haute Couture Week.
Bioluminescentie van mariene algen is bekend als het fenomeen zeevonk, wanneer de branding tijdens de nacht fel oplicht of wanneer het zeewater door zwemmen of varen in beroering komt. Tijdens warme zomernachten met een rustige zee, is het fenomeen ook aan de Nederlandse kust te zien. Biologen denken dat de lichtproductie een defensiemechanisme van de algen is, het schrikt rovers zoals roeipootkreeftjes af. Het uitzenden van blauwe lichtflitsen komt door een chemisch proces (de oxidatie van het eiwit luciferine door het enzym luciferase) dat wordt opgeroepen door mechanische stimulatie. Hoe dat precies werkte was tot voor kort een raadsel.
Twee biofysici van de Universiteit van Amsterdam, Mazijar Jaalal en Nico Schramma, deden in het lab experimenten met losse eencellige algen om te zien welke krachten er nodig zijn om een lichtflits op te wekken. Ze gebruikten daarvoor de dinoflagellaat Pyrocystis lunula. Dit is een vrij robuuste alg die een halvemaanvormige harde schil (celwand) van cellulose om zich heen heeft. De proeven van Jaalal en Schramma lieten zien hoe druk of vervorming een reactie in de cel teweegbrengt, waardoor een lichtflits ontstaat.
Foto via Iris van Herpen
Het onderzoek ging verder in samenwerking met Amerikaanse wetenschappers. Daarbij verwerkten ze de algen in een gelmatrix, om een flexibel materiaal te maken dat licht geeft bij vervorming en de cellen buiten het water in leven kan houden. Daartoe werd een algenoplossing gemixt met alginaat en laponiet om een gel te maken die werd uitgehard met calciumchloride. In het materiaal behouden de algen hun vermogen tot bioluminescentie tot wel vijf maanden.
Net als in de natuur werkt de bioluminescentie alleen ’s nachts, omdat de activiteit van het luciferase-gen onder controle staat van een biologische klok. Overdag laden de algen op door middel van fotosynthese. Daarbij vormen ze zuurstof in hun afgesloten bolletjes, dat ze de volgende nacht weer verbruiken en omzetten in koolstofdioxide.
Het nieuwe glow-in-the-dark-materiaal trok de aandacht van de Britse bio-ontwerper Chris Bellamy die er kunstprojecten van maakte in Frans-Polynesië en vervolgens ook de samenwerking zocht met modeontwerper Iris van Herpen. In het Amsterdamse lab verfijnden de biofysici het materiaal verder om er een levende jurk van te kunnen maken.
Bij een galblaasverwijdering zijn 17 kleine stapjes nodig om de galblaas los te knippen. Voor het eerst heeft een robot al die stapjes uitgevoerd en zelfstandig een galblaas van een varken verwijderd. De robot, ontwikkeld door onderzoekers van Johns Hopkins University in de VS, leerde vaardigheden van video’s, bijgestuurd door tekstuele instructies. Hun onderzoek verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Science Robotics.
Elke patiënt is anders, en tijdens een operatie kan onder meer door bloed, condensvorming of rook die van instrumenten komt het zicht via camera’s opeens verminderen. Omgaan met zulke uiteenlopende omstandigheden is complex, dit is een belangrijke reden dat chirurgische robots nog steeds door een mens bediend worden in plaats van dat ze zelfstandig ingrepen uitvoeren.
Sommige deeltaken kunnen robots in een operatiesetting al wel uitvoeren. Vooral in navigatietaken zoals het besturen van naalden zijn robots al bedreven. Manipulatietaken, zoals weefsel opzij trekken, clips plaatsen en knippen, zijn lastiger gebleken en modelmatige leerstrategieën bleken tot nu toe niet afdoende om alle complexiteit te ondervangen.
De operatierobot voert een galblaasoperatie uit.
Foto Juo-Tung Chen/Johns Hopkins University
Een ervaren collega
In het galblaasonderzoek hebben de onderzoekers een nieuwe leerstrategie uitgeprobeerd. Hun robot leerde van videobeelden van eerdere operaties, en is tijdens proefoperaties met mondelinge aanwijzingen bijgestuurd door een ervaren chirurg. Zoals ook een chirurg in opleiding leert van een ervaren collega. Hierbij werden twee soorten instructies onderscheiden: taakinstructies (zoals: snijd de linker slagader door) en corrigerende instructies (zoals: houd linkerarm hoger).
De keuze voor een galblaasoperatie als testcase is niet toevallig. Deze ingreep wordt vaak uitgevoerd, in de VS zo’n 700.000 keer per jaar, in Nederland jaarlijks 19.000 keer. Als dit veilig door een robot kan worden uitgevoerd is de impact groot. Ook was het decennia geleden een van de eerste operaties die laproscopisch konden worden uitgevoerd, dat wil zeggen: via enkele kleine sneetjes in de buik, zonder de buik helemaal open te snijden. Hierdoor zijn veel videobeelden voorhanden die als trainingsdata kunnen dienen.
De robot corrigeert zichzelf, zoals te zien in dit fragment uit een video van de onderzoekers.
Video Johns Hopkins University
Na het trainen op basis van videobeelden heeft de robot geoefend op 34 varkensgalbalzen terwijl hij talige bijsturing kreeg. Daarna wist hij acht nieuwe galblazen zonder fouten op eigen houtje te verwijderen. De robot corrigeerde zichzelf daarbij regelmatig, als hij bijvoorbeeld misgreep of twee af te knippen delen tegelijk vastpakte. De robot kan dus goed omgaan met verschillen in anatomie, concluderen de onderzoekers. De robot werkt wel iets langzamer dan een menselijke chirurg.
De galblazen in dit onderzoek waren ‘ex vivo’, de organen waren al uit het varken gehaald. ‘In vivo’ is de volgende stap, en dan zal de robot moeten leren omgaan met onverwachte dingen zoals bloed dat ineens gaat stromen. Ook is het camerazicht in vivo minder uitgebreid. Om de robot uiteindelijk ook mensen te kunnen laten opereren is het bovendien nodig om na te denken over veiligheidsaspecten zoals interventierichtlijnen.
Klaas Dijkhoff wil met het initiatief Voor Ons Nederland (VON) polarisatie achter zich laten, stelde hij begin juni in NRC. Hij en zijn mede-oprichters roepen op tot redelijkheid, VON wil aanvoerder zijn van het milde midden. Een verademing, dacht ik even, en velen met mij gezien alle media-aandacht. Maar dat midden, dat is in werkelijkheid allesbehalve mild. Het is een ruimte vol frictie, twijfel en botsende waarden. Als we die frictie en twijfel negeren, zal de teleurstelling mensen juist naar de flanken duwen. Daarom moeten we het hebben over het moeilijke midden.
Neem bijvoorbeeld ons voedselsysteem. Of je je nu zorgen maakt over het klimaat, het landschap, de dieren of de boeren: er móet iets veranderen. De uitersten, zoals de Farmers Defence Force en de aaibare-lokale-donkergroene-biologische-boer, krijgen alle aandacht en domineren daarmee het debat, maar daartussen bevindt zich een grote groep mensen die zich niet in uitersten laat vangen, en elke dag zoekt naar hoe het anders kan. De afgelopen maanden sprak ik met boeren en kunstenaars die ervoor kiezen om juist vanuit dat midden verandering te bewerkstelligen. Ze willen op verschillende manieren verduurzamen en werken aan oplossingen voor de problemen van de sector en de samenleving. Maar ze zitten aan alle kanten klem: tussen markt en overheid, tussen regelgeving en publieke opinie.
Hun plannen worden zelden gesteund. Banken financieren óf groei en technologie óf expliciet groene trajecten, maar bieden nauwelijks ruimte voor wie ertussenin beweegt. Beleidsinstrumenten komen en gaan in hoog tempo. En ondertussen worden deze boeren steeds opnieuw ter verantwoording geroepen. Niet groen genoeg voor de één, niet gangbaar genoeg voor de ander. Niet helder genoeg, niet hard genoeg, niet uitgesproken genoeg.
Dat is niet het midden dat optimistisch werkt aan slimme en haalbare plannen waar VON het over heeft. Het is het midden van permanente onderhandeling, van zoeken en niet zeker weten, van botsen en uitblijvende beloning.
Uithoudingsvermogen
Ook als het gaat om de inrichting van ons landschap, wie mag wat waar doen, raken boeren, bewoners, recreanten en natuurbeschermers verstrikt in uiteenlopende waarden en ideeën over wat ‘goed’ is. Geen extremen, geen karikaturen, maar redelijke mensen die vastlopen en dan stil worden. Of hun toevlucht zoeken tot de flanken, omdat daar tenminste nog duidelijkheid lijkt te bestaan.
Toch zijn er mensen die ervoor kiezen om in het midden te blijven. Blijven geloven in die ongemakkelijke ruimte is niet alleen dapper, maar ook radicaal. Want het midden vraagt iets. Het vraagt uithoudingsvermogen. Het vraagt dat je de ander blijft zien, ook als je het fundamenteel oneens bent. Het vraagt dat je verschil verdraagt, zonder het glad te strijken. De mensen die ik sprak, geloven dat juist in dat spanningsveld echte verandering kan ontstaan. Niet als uitruil tussen uitersten, maar als broedplaats voor iets nieuws.
Kunstenaars als Denise Harleman (Collectief Kapitaal) en Hanna van Mourik Broekman (Stormkamer) werken precies in dat actieve midden. Ze creëren plekken waar de frictie tussen verschillende gewoontes en wereldbeelden zichtbaar mag worden. Geen schijnbare consensus, maar echt contact. Geen gladde poldervariant, maar ruimte voor conflict. Hun werk is een oefenterrein om te luisteren naar de ander en het andere, om jezelf te laten zien, om ruimte te geven én te nemen.
Machtsverhoudingen herzien
En misschien nog belangrijker: ze maken duidelijk dat werkelijk samen in het midden zijn alleen kan als we bereid zijn machtsverhoudingen te herzien. En als we erkennen dat het midden geen neutrale grond is, maar een plek waar ongelijkheid en onrechtvaardigheid zichtbaar worden en om actie vragen. Een plek we het ongemakkelijke gesprek aandurven.
Daarom wringt het wanneer VON het midden presenteert als het ‘redelijke alternatief’ voor de flanken. Alsof het conflict bij de extremen zit. Maar juist in het midden draait het om ruimte geven aan fundamenteel uiteenlopende visies en werkelijkheden.
En de enige plek waar die samen kunnen komen is het midden. Niet vanuit loopgraven of opgelegde compromissen, maar in de relatie tussen mensen die bereid zijn te blijven, ook als het schuurt. Het midden is geen plek van vanzelfsprekendheid. Het is een plek van ongemak. Van verantwoordelijkheid, van traagheid, rouw, conflict, van verbinding en verbeelding. Niet stil. Niet mild. Maar moeilijk. En dat is precies waarom het werkt.
Lees ook
Vraag als huisarts eens aan de boer hoe het écht gaat
Wat is de waarde van een boom? Als we de boom louter instrumenteel beschouwen, is de waarde van een boom afhankelijk van de soort boom en de leeftijd of de dikte van de boom. De waarde van de boom is namelijk het geldbedrag aan hout dat ontstaat door het omzagen van de boom. We kunnen de waarde van de boom ook verder oprekken. Behalve houtwaarde vertegenwoordigt de boom namelijk allerlei andere vormen van waarde, zoals de waarde van schaduw in de zomer, de waarde van luchtzuivering en de waarde van CO2 opslag. Met integratie van deze vormen van waarde, krijgt de boom een veel hogere waarde dan louter de houtwaarde.
De vraag is nu wat de werkelijke waarde is van de boom? Is dat de smalle houtwaarde of de brede boomwaarde? Of is er misschien nog een andere manier om de boom te waarderen? Want op welke gronden bepaalt de mens per definitie wat de waarde van de boom is? Waarom wordt de waarde niet bepaald door de vogels en insecten die in de boom wonen of de schimmels die met de boom samenleven? Waarom heeft de boom geen intrinsieke waarde, en mag de boom diens waarde dus zelf bepalen?
Ecoloog en filosoof Matthijs Schouten leerde mij dat er vier natuur-wereldbeelden zijn; vier verschillende grondhoudingen wat de mens-natuur-relatie betreft. Het eerste wereldbeeld is te duiden als ‘de mens als heerser’. Hierbij is de natuur ondergeschikt aan de mens, en beheerst de mens de natuur. In dit antropocentrische wereldbeeld heeft natuur slechts instrumentele waarde; de natuur is een hulpbron om de menselijke samenleving te dienen.
Rentmeesterschap
Bij het tweede wereldbeeld is de mens ‘rentmeester’. De mens is hierin nog steeds de kroon op de schepping, maar heeft daarmee ook de verantwoordelijkheid om goed voor de natuur te zorgen. Natuur is er voor de mens om te gebruiken, maar niet om te misbruiken. Het rentmeesterschap draait daarmee om goed voor de natuur te zorgen.
Bij de derde grondhouding is de mens ‘partner’ van de natuur. Er treedt hier een significante perspectiefverandering op; de mens ziet zichzelf niet langer gescheiden van de natuur. Het is post-dualistisch oftewel ecocentrisch. Andere levensvormen worden erkend als gelijkwaardig. De instrumentele natuurbenadering van de mens als ‘heerser’ heeft hier plaatsgemaakt voor een intrinsieke natuurbenadering; alle levensvormen op aarde hebben een gelijkwaardig bestaansrecht.
Tenslotte is er ook nog een vierde wereldbeeld: ‘de mens als participant’. Hierbij wordt de aarde benaderd als een levend geheel. De mens leeft niet langer naast of met natuur, maar als natuur. De mens is een verweven wezen.
Allesomvattende macht
In onze moderne, westerse samenleving domineren de natuur-wereldbeelden van de mens als heerser of – in het beste geval – van de mens als rentmeester. In beide gevallen beslist de mens over het lot van de natuur. Nu we geconfronteerd worden met klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en milieuvervuiling leren we op pijnlijke wijze dat wij helemaal niet over het lot van de natuur beslissen, maar dat de natuur over ons lot beschikt.
De natuur toont haar allesomvattende macht en kracht. De menselijke samenleving wordt ernstig ontwricht door de natuurlijke destructie. De economische prognoses zijn door klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en milieuvervuiling inktzwart. The Guardian kopte in januari dat de wereldeconomie een verlies van maar liefst 50 procent aan bbp kan oplopen voor 2100, zo bleek uit onderzoek door internationale actuarissen. Dit verlies aan internationaal inkomen is desastreus voor het economische systeem. We verkeren in een bizarre situatie waarin de toekomstige economie dus door de huidige economie wordt bedreigd.
De biologische wetenschap is in een aantal decennia getransformeerd in ecologische wetenschap. Biologen erkennen dat het leven op aarde bestaat bij gratie van wederzijds afhankelijke relaties. Alle levensvormen op aarde zijn op talloze manieren innig met elkaar verbonden. Er bestaan geen autonome levensvormen. Alles wat leeft bestaat bij gratie van allerlei andere levensvormen. Elke levensvorm is een samenspel van leven.
Daarmee kunnen we dus ook de conclusie trekken dat de natuur-wereldbeelden ‘de mens als heerser’ en ‘de mens als rentmeester’ niet langer houdbaar omdat ze feitelijk onjuist zijn. De mens leeft niet naast, boven of zelfs met natuur; de mens ís natuur. De mens leeft verweven met alle andere levensvormen op aarde, en is voor haar levensbestaan afhankelijk van die andere levensvormen, net zo goed als andere levensvormen afhankelijk zijn van ons levensbestaan.
Alle levensvormen op aarde zijn op talloze manieren innig met elkaar verbonden
Denk bijvoorbeeld aan de bij. Wij hebben de bij nodig voor onze voedselproductie. De bij heeft bloemen nodig voor diens energievoorziening. We kunnen de bij helpen om te floreren door bloemrijke leefomgevingen te creëren, waarmee de bij ons kan helpen met voedselproductie. In de biologie/ecologie wordt dit symbiose genoemd. We zouden symbiose kunnen vertalen als samenlevingskunst. In vitale, florerende natuurlijke ecosystemen heerst samenlevingskunst.
De ontwrichtende ecologische crises die wij mensen veroorzaken zijn een bewijs dat wij deze levenskunst niet beheersen. Ik wil daarom een betoog houden voor ecoliberalisme.
‘Wij zijn vrij’
Ecoliberalisme is een herziening van het neoliberalisme dat momenteel heerst of een uitbreiding van het sociaalliberalisme. Voor het schrijven van mijn recent verschenen boek Ecoliberalisme ben ik in de oude teksten van oer-liberalen als Hume, Locke en de Tocqueville en Mill gedoken. Zij zouden zich omdraaien in hun graven als ze zouden worden geconfronteerd met de huidige, neoliberale versie van liberalisme. Hun liberalisme is geëvolueerd tot een extreem egocentrische en materialistische versie van individualisme met een negatieve versie van vrijheid. Vrijheid wordt momenteel vooral geassocieerd met de afwezigheid van belemmeringen en beperkingen en staat vandaag de dag vooral voor ‘ik ben vrij’. Maar het oer-liberale gedachtegoed stond expliciet in het teken van ‘wij zijn vrij’ en positieve vrijheid: de vrijheid om jezelf te kunnen ontplooien. Deze sociale en positieve versie van vrijheid is onder de bezielende leiding van Jan Terlouw de basis van het sociaalliberalisme geworden, wat tot op de dag van vandaag de brede basis voor Nederlandse centrumpolitieke partijen vormt.
Met het ecoliberalisme wil ik de grenzen van het sociaalliberalisme verder oprekken. Ik wil het sociale contract tussen burgers vervangen voor een ecosociaal contract. Wetende dat wij mensen verweven wezens zijn en in wederzijds afhankelijke relaties verkeren met andere levende wezens, moeten we dit gegeven ook formaliseren in de internationale bestuursvorm. De gelijkwaardigheid en vrijheid die de menselijke versie van het liberalisme kenmerkt moet uitgebreid worden naar alle niet-menselijke levensvormen. Wij mensen zijn immers onderdeel van de natuur, en de biologische wetenschap leert ons dat alle levensvormen op aarde evenzeer gericht zijn op floreren.
Er is geen levensvorm op aarde die ervoor kiest om te lijden; elk levend organisme op aarde heeft evenveel actieve levensregie oftewel agency. Elke levensvorm doet evenveel moeite om te floreren. En elke levensvorm op aarde is daarbij gezegend met intelligentie oftewel het vermogen om te leren van omstandigheden en zich gericht aan te passen. Intelligentie is een universeel natuurlijk gegeven. De mens is niet unieker of intelligenter dan andere levende wezens. Waarom zouden wij mensen dan het alleenrecht hebben op wetten die onze gelijkwaardigheid en vrijheid beschermen?
Ecosociaal contract
Dat kan bijvoorbeeld door de rechten van de natuur te verankeren in ons rechtssysteem. Met de integratie van natuurrechten in de Grondwet evolueert de democratie naar een natuurinclusieve ecocratie. Door de basale samenlevingsspelregels op te rekken, worden wij gedwongen om natuur te erkennen als gelijkwaardig rechtssubject, ons als goede aardbewoners te gedragen en de symbiotische levenskunst te ontwikkelen. Een ecosociaal contract dwingt ons om als mens in dialoog te gaan met andere levensvormen. Alle levensvormen zijn dan immers gelijk voor de wet, in staat hun belangen te behartigen en alle levensvormen worden dan politiek vertegenwoordigd. We zullen dan met-elkaar-voor-elkaar een constructieve samenwerkingsvorm moeten vinden en handelen op een manier die zowel de menselijke als niet-menselijke levensvormen doet floreren.
Wat zou er met een boom gebeuren als we deze niet als verheven mens maar als verweven mens benaderen? Wat zou er gebeuren als we met de boom, de vogels, de insecten en de schimmels in dialoog moeten en samen op zoek moeten naar samenwerkingsvormen?
Caroline Dechamby: „Schilderen is altijd mijn nummer één geweest, daar verdien ik al veertig jaar mijn geld mee, maar ondertussen onderneem ik ook andere dingen binnen de kunst. Zo ben ik momenteel bezig met het inrichten van een luxe jacht van zestig meter. Het is voor een Amerikaans echtpaar dat ik al tien jaar ken en hun grote droom was om een jacht volledig te decoreren met mijn kunst. „Floating Dechamby”, noemden ze het. Vind je het geen giller? Ik heb in mijn atelier met voetstappen staan uitmeten hoe ver het is, zestig meter. Vér, joh! Er gaan vijftien werken van me hangen, plus nog enkele interieuritems van mijn hand. Ik zit in de upperclass – ja pardon, zo is het gewoon. Een groot werk van mij kost zomaar 30.000 euro, voor iets wat je in wezen niet echt nodig hebt. Het is luxe. Dat is mijn segment geworden door de jaren heen.
„Ik kom uit een creatief nest in Bilthoven, echt een happy family met een lieve broer en een creatieve zus. Mijn vader was architect, mijn moeder maakte miniatuurschilderijtjes. Zelf heb ik ook altijd geschilderd. Vanaf mijn achttiende, negentiende maakte ik hyperrealistische werken van appels, peren, tulpen. In eerste instantie om mijn eigen flatje te decoreren, maar uiteindelijk had ik een collectie waarvan ik dacht: wie weet verkoopt het wel. En dat bleek. Een keer kwam een kunstkenner naar mijn werk kijken. Hij zei: leuk hoor, die appels en peren, maar als je echt wil meedraaien op de Art Fairs, moet je iets anders gaan doen. Uit een soort provocatie heb ik toen gedacht: weet je wat, dan zet ik mezélf ervoor. Vanaf dat moment is dat mijn stijl geworden.”
Ondernemersgeest
„Appropriation bleek de stijl te heten; dat hoorde ik achteraf. Ik neem het werk van een bekende schilder – Picasso, Mondriaan, Miró – en zet mezelf ervoor. Letterlijk. Soms als een silhouet in plexiglas vóór het doek, andere keren schilder ik mezelf als figuur in het schilderij. Omdat je mij altijd van de achterkant ziet, en altijd gekleed in een salopette, een tuinbroek, heeft het iets herkenbaars. Grappig en krachtig tegelijk. Dat maakt dat veel vrouwen mijn werk willen kopen. Ik doe alles zelf en ben zomaar twee maanden bezig met een doek. Ik heb ook een ondernemersgeest en vandaaruit dacht ik: ik moet iets bedenken wat sneller dupliceerbaar is. Dus toen ben ik onder eigen naam in een kleine oplage tassen gaan maken, uurwerken; en ik verkoop nu zelfs poefen, strandlakens en bikini’s. Eigenlijk is Caroline Dechamby een brand geworden, een totaalmerk.”
Een avontuurlijk leven
„Al jong ben ik uit Nederland vertrokken. Ik wilde een avontuurlijk leven, dat is denk ik de rode draad. Vanaf mijn veertiende als model gewerkt; daar kon ik al snel mijn kostje mee verdienen. Na mijn middelbare school wilde ik naar Parijs om Frans te leren, maar mijn vader vond dat te eng en stuurde me in plaats daarvan naar Zwitserland, waar mijn ouders een appartement hadden in het plaatsje Chamby.
„Zo ben ik ook uiteindelijk aan mijn ‘artiestennaam’ gekomen. Ik reed daar rond in een oude Porsche 914 die ik zelf had gekocht – helemaal van mijn eigen geld, hè? – waar het dak van open kon en mijn lange haar wapperde in de wind. De mensen zagen dat en zeiden: ááh, daar is madame de Chamby! Nou, dat klonk zo goed, dat ik me vanaf mijn eerste expositie zo ben gaan noemen: Caroline Dechamby. Het helpt ook bij het schakelen tussen werk en privé. Want thuis ben ik gewoon Caroline Rijksen die een eitje bakt en in korte broek het onkruid uit de tuin trekt.
„Ik ben een harde werker, dat zal iedereen om me heen kunnen bevestigen. Ik heb behoorlijk wat tegenslagen gekend in mijn leven. Mijn man die ervandoor ging, juist toen onze dochter ernstig ziek werd bijvoorbeeld. Dat zeg ik niet om te klagen, want het heeft me juist sterker gemaakt. Maar ik heb het wel altijd alleen gedaan en altijd geleefd van mijn kunst. Daar ben ik enorm trots op.
„Ik ga altijd vroeg naar bed en word rond een uur of vier of vijf wakker. Dan pak ik pen en papier en schrijf ik op wat ik die dag wil gaan doen. Het is voor mij haast een meditatief moment, waarin ik heel helder na kan denken. Zalig! Dan is alles onder controle en slaap ik nog heerlijk verder.
„Om half 8 spring ik mijn bed uit en ga ik naar buiten. Minstens anderhalf uur lopen in de bergen – en stevig doorlopen, hè? In de winter ga ik iedere ochtend skiën. Ik ben fanatiek; ik wil per se dat eerste spoor hebben op de piste en ski dan keihard naar beneden. Alleen. Het klinkt heel ongezellig wat ik nu ga zeggen, maar ik heb geen zin om op iemand te wachten. Daarom ben ik misschien momenteel ook vrijgezel. Ik leef mijn eigen ritme en kom zelfs dan nog regelmatig tijd tekort. Ik werk heel hard, zeven dagen in de week, het hele jaar door. Dat houd ik alleen vol omdat thuis rust is. Als ik dat niet heb, word ik overspannen.
„Ik woon nu bijna dertig jaar in Crans Montana en denk dat het een van de mooiste plekken van de wereld is. De natuur, de zuivere lucht. Je kunt hier skiën, wandelen, golfen: het is zá-lig. In Zwitserland heb je twee soorten publiek: de autochtone Zwitsers en de buitenlanders die hier komen voor het land en het fiscale klimaat, zeg maar. Ik ken allebei die groepen heel goed. De jongens die met koeien werken, de guide de montagnes – dat zijn mijn vrienden. Die zijn zo geweldig. Maar ook die andere groep waardeer ik; met hen kan ik dinertjes hebben, golfen. Ze vragen hoe het gaat en gunnen je het succes.
„Ik heb een huis en galerie in Saint-Tropez en samen met mijn zoon een galerie in Miami, maar ik zou er niet kunnen wonen. Tien jaar geleden was er een plan om mijn brand te vestigen in New York. Er waren investeerders aan boord en ik zou twee weken per maand daar gaan zitten. Nou, ik heb me moeten terugtrekken. De stress van die stad, de energieën van mensen, ik vind het een verschrikking. Hier leef ik mijn eigen ritme op mijn berg. Het is echt mijn home geworden.”
Stel dat we de wereld opdelen in twee groepen: cynici en dromers. Dan heeft het kamp van de dromers afgelopen week een klap gekregen. Vorig weekend bracht The Observer naar buiten dat het alom bejubelde boek Het Zoutpad van Raynor Winn (of eigenlijk: Sally Walker) gebaseerd is op grove onwaarheden en verdraaiing van de feiten.
In dit boek gaat het om een echtpaar dat door financiële problemen hun huis kwijtraakt. De man van het stel wordt ook nog eens ernstig ziek. Waargebeurd, zo verkocht de uitgeverij het boek.
Dat blijkt dus niet zo te zijn. Het gaat daarbij niet om af en toe een verandering van naam, plaats of tijd om de privacy te beschermen of het verhaal lekkerder te laten lopen. Nee, het beeld dat in het boek wordt geschetst van een integer echtpaar dat tegen hun schuld in dakloos raakt, blijkt onjuist.
Raynor en Moth Winn heten in werkelijkheid Sally en Tim Walker, ze zijn al die jaren nooit dakloos geweest want in het bezit van een Frans vakantiehuis, Sally heeft tienduizenden ponden gestolen van haar voormalig werkgever (wat uiteindelijk leidde tot het verlies van hun cottage) en het heeft er alle schijn van dat Tim niet lijdt aan de zeldzame ziekte CBD (al wordt dit intussen tegengesproken door Sally met bewijs). Dit terwijl in de boeken breed wordt uitgemeten hoe de natuur een heilzame werking heeft op zijn symptomen.
Waarom vind ik dit zo erg? Ten eerste, ik voel me genept. Het Zoutpad raadde ik met liefde aan, vanwege het waargebeurde karakter.
Een boek dat zo resoneerde vanwege zijn focus op de schoonheid van de natuur, hoe geluk in het kleine te vinden is en het opneemt voor de kwetsbare mens heeft voor mij op geen enkele manier dezelfde waarde wanneer, zoals nu blijkt, de auteur willens en wetens de boel heeft bedrogen.
Het voelt alsof de sceptische en rationele mens gelijk heeft gekregen. Ik ben de goedgelovige sukkel die al zat te sniffen aan het begin van het boek als hun oude schaap Smotyn doodgaat vlak voor de onteigening van de woning van Sally en Tim, alsof ze aanvoelde dat er voor haar geen plek meer was. Hartverscheurend, vond ik die passage.
Heb ik misschien teveel inlevingsvermogen? Moet ik me meer wapenen tegen de boze buitenwereld? Of blijf ik de wereld zien door de lens dat de meeste mensen deugen en wonderen bestaan?
Het raakt ook aan mijn angst dat waarheid en authenticiteit meer en meer ondergesneeuwd raken. Want wat zijn waarheden en feiten nog waard in onze huidige maatschappij waar mening en manipulatie regeren, en de technologie het steeds moeilijker maakt fictie van non-fictie te onderscheiden?
Voor mij is het niet maar een voorbeeld van een schrijver die een loopje neemt met de waarheid. Het laat mij zien hoe belangrijk goede onafhankelijke onderzoeksjournalistiek is en de onschatbare waarde van een moreel kompas, betrouwbaarheid en authenticiteit.
Anne-Marie Slaavia Linkedin
Lees ook
Is het erg dat bestseller ‘Het zoutpad’ van Raynor Winn niet ‘waargebeurd’ is?
Het zoutpadEen boek is kunst, meer niet
Zoals NRC bericht is het boek Het zoutpad niet waargebeurd maar verzonnen. Wie het looppatroon van de mannelijke hoofdpersoon in de film analyseerde, had al twijfels kunnen hebben over zijn mogelijkheden deze marathon volledig uit te lopen. Thans blijken ook ander zaken behoorlijk geromantiseerd, aangedikt of ronduit onjuist te zijn weergegeven.
De commotie is echter niet op zijn plaats. Beschouw het boek als kunstproduct. De fantasie van de schrijfster heeft dan de overhand, ‘waargebeurd’ is een marketingtruc voor hoge verkoopcijfers.
Dit doet niets af aan de waarde van boek en film. Wat mij betreft geeft de schrijfster overtuigend aan dat niemand bij de pakkem neer dient te gaan zitten. Onheilsprofeten zijn er al genoeg. Door met een ondernemende en onbevangen blik in het leven te staan is veel mogelijk.
Maarten RáczEnschede
Het zoutpadHet verhaal was hoe dan ook ongeloofwaardig
Ik ben een filmliefhebber, dat betekent honderd films per jaar. Een ‘waargebeurd verhaal’ is een filmscript waarbij wordt uitgegaan van de basis. Fantasie is onlosmakelijk verbonden aan kunst, het mag zoals je dat wenst.
Wie het boek of de film The Salt Path heeft gelezen of gezien zal toch niet geloofd hebben dat deze twee vijftigers die door de natuur wandelen hun leven nu pas echt waarderen in regen en wind? Dat is al ongeloofwaardig voor situaties als geen geld, in een tentje leven en nog terminaal ziek zijn voor de oudere medemens. Dat ze er het beste maar van maken is prijzenswaardig.
Waarom wordt een film beter of slechter als het een waargebeurd verhaal is? Het doek gaat open, het licht gaat uit, kom maar binnen in de film. De uren die volgen nemen je mee in een wereld die bedacht is. Een lichte drug die onschadelijk is voor de kijker maar zo nodig om juist die realiteit even te ontlopen.
Het uitzoeken of de hoofdfiguur nu echt wel dezelfde ziekte had is al tijdverspilling. De Britse kust is misschien ook wat minder mooi dan in de film. Gun de fantasie waar hij voor bedoeld is, dromen hoe het leven zou kunnen zijn.
Cora DuinAmsterdam
DuurzaamheidLaat die jongeren lekker vliegen
Het ikje van 5 juli (Duurzaam) suggereert dat een jonge sollicitant haar geloofwaardigheid verliest omdat ze – ondanks haar inzet voor duurzaamheid in de zorg – eerst een maand naar Bali reist. Dat is niet kritisch, maar cynisch.
Alsof één vliegreis alle inzet voor een betere wereld onderuit zou halen. Hypocrisie roepen is makkelijker dan zelf veranderen. Het is bovendien een oneerlijke meetlat. Jongeren zitten opgescheept met de gevolgen van decennialange klimaatverwaarlozing – door generaties die massaal hebben gevlogen, vervuild en verspild. Nu proberen zij het wél anders te doen.
Niet perfect, wel bewust. En ja, soms kiezen ze óók voor leven, reizen, vrijheid. Is een idealistisch verhaal pas geloofwaardig als je een foutloos moreel rapport kunt overleggen? De boodschap lijkt: als je niet perfect bent, moet je maar zwijgen. Maar echte verandering komt juist van mensen die ondanks het systeem blijven proberen. Laat jonge mensen duurzaam zijn – ook als ze een keer vliegen. We hebben hun inzet keihard nodig.
Hanneke Schoenmaker-TiemsVeendam
DarfurIedereen vergeet dit lijden
Miljoenen mensen lijden onder de oorlog in Darfur, maar er is nauwelijks aandacht voor. Terecht dat Artsen zonder Grenzen scherpe kritiek uit op de wereldwijde diplomatieke onverschilligheid. Triest genoeg heeft die onverschilligheid zich blijkbaar uitgebreid als een olievlek. Ook de gevestigde media hullen zich veelal in een oorverdovend stilzwijgen. Een te eenzijdige focus op het gebeuren in en rondom Gaza doet geen recht aan onrecht wereldwijd.
Hans Klein WolterinkTiel
Lees ook
Miljoenen lijden door oorlog, ontheemding, honger, gebrek aan zorg – maar ‘Soedan krijgt nauwelijks aandacht’
PianoIneens was hij daar, anoniem op Utrecht Centraal
Dinsdagavond kocht ik in een overvol Centraal Station van Utrecht een broodje en liep ermee naar de stationspiano om het daar op te eten. Aan de piano zat een man in haveloze kleding en omlaaghangend haar op een schitterende wijze een sonate van Haydn te spelen.
Ik herkende de muziek, want ik speel zelf de sonate ook. Maar wat ik daar te horen kreeg was zover verheven boven mijn eigen pianogestuntel. Wat een schitterend lichte aanslag en een prachtige timing.
Ik liep naar hem toe. Ik zag lange handen die met een mooi toucher de half kapotte toetsen van de stationspiano beroerden en er een werkelijk schitterende concertklank op tevoorschijn brachten. Ik liep naar de dichtstbij zijnde bank en ging door met eten en luisterde, luisterde.
Helaas kwam de muziek al snel ten einde. Ik bracht mijn handen hoog boven me in de lucht en applaudisseerde. De man liep naar me toe en ik stamelde in het Engels: „Ongelooflijk hoe u uit zo’n slechte piano zo prachtige muziek weet te toveren”. Hij bleef nog even naast me staan, maar ik was zo van mijn stuk dat ik geen woord verder wist uit te brengen.
Even later in de overvolle trein naar Culemborg was ik verbijsterd. Verbijsterd over de korte concertuitvoering maar vooral ook over het feit dat niemand van de voorbijgangers aandacht aan de hemelse pianomuziek had gegeven. De afstand tussen een verlopen uiterlijk en een prachtige pianovertolking leek niet te combineren.
Langzaam drong het tot me door dat ik daar Ronald Brautigam had gezien, spelend incognito.
Ik kon mij niet aan de gedachte onttrekken dat hier een test werd beproefd, of prachtig gespeelde muziek ook werd gehoord en gewaardeerd als die gespeeld wordt door een totaal verlopen ogende musicus. Ieder liep onverschillig door. Maar was dat nu omdat de man er niet uitzag of omdat hij klassieke muziek ten gehore bracht? Beide veronderstellingen lijken me even onaantrekkelijk. Ik moest terugdenken aan de opmerking van een filosofieprofessor in mijn studententijd: „Een goed pianist weet zelfs aan een slecht instrument prachtige muziek te ontlokken”.
‘Hij niet, hij is oké.” Ik was vijftien toen ik in een fuik-van-gevaarlijke-jongens fietste. Het was al donker en natuurlijk stonden ze precies achter dat tunneltje, daar onder de Leigraaf in Beuningen. Zij zagen mij wel aankomen, maar ik zag hen niet staan. Wat ze precies van plan waren weet ik niet, maar het zal ergens tussen mijn band lek prikken en me knock-out slaan in hebben gezeten.
Gelukkig hoorde Melvin uit mijn voetbalteam ook bij het knokploegje. Hij hield zijn capuchon op en keek me niet aan, maar ik kreeg wel vrije doortocht – waarschijnlijk ten koste van de stakker na mij, want ‘hij niet’ betekende toch vooral ‘de volgende wel’. Melvin en ik voetbalden nog het hele jaar in hetzelfde team, maar we hebben er nooit meer over gesproken.
Als ik het nieuws lees, denk ik soms terug aan dat hachelijke moment daar bij dat tunneltje. Wacht even, zeiden de christelijke partijen bijvoorbeeld nadat ze al hadden ingestemd met strafbaarstelling van illegaliteit én van hulp aan illegalen. Eigenlijk doen wij dat met de kerk ook; illegalen helpen. Wij willen wel een kommetje soep kunnen schenken. De SGP stelde dat „barmhartigheid nooit strafbaar mag worden”, het meest voor de hand liggend zou het dan zijn om, tsja, tegen de strafbaarstelling van barmhartigheid te stemmen. Ook al omdat het gewoon niet zo’n goed idee is. Politie, gemeenten, artsen; eigenlijk iedereen die in de praktijk te maken krijgt met de wet, is ook tegen. Maar de christenen stemden dus niet tegen. In plaats daarvan moeten er ‘nuances’ en ‘uitzonderingsbepalingen’ komen om te voorkomen dat – en ik citeer hier even het commentaar van het Reformatisch Dagblad, „de verkeerde mensen geraakt worden”. Wij niet, bedoelen ze maar te zeggen; wij zijn oké.
Ik dacht ook terug aan het tunneltje toen Mamoudou Gassama in 2018 razendsnel een flatgebouw in Parijs op klom om een peuter te redden. De Malinees verbleef illegaal in Frankrijk, maar mocht nu op de koffie komen bij president Emmanuel Macron. Die beloonde hem voor zijn heldendaad met een verblijfsvergunning. Zelfs het extreemrechtse Front National steunde het toekennen van de Franse nationaliteit: „Er zijn niet veel [migranten] die het verdienen, dus als iemand het wel verdient moet je hem die geven”, zei parlementslid Gilbert Collard. Met andere woorden: deze is oké.
Dat xenofobe politici zo redeneren, is natuurlijk goed te begrijpen. Pas als je transformeert in een soort Spiderman, mag je blijven; veel hoger kun je de lat voor migranten niet leggen. Pijnlijker is het hoe vaak dit soort voorbeelden haast triomfantelijk worden gebruikt als argument tégen xenofobie.
Alsof Wilders dan ineens beseft wat de zegeningen van migratie zijn
Vorig jaar dacht Mirjam Bikker van de ChristenUnie nog het vuur na aan de schenen van Geert Wilders te leggen, door een rijtje ‘goede migranten’ op te lepelen: „een Cody Gakpo, een Don Ceder, een Gidi Markuszower, een Sifan Hassan”. Wat denkt ze daar nou mee te bereiken? Dat Wilders opeens beseft wat een zegen migratie eigenlijk is? Het is een logische reflex: in een politiek klimaat waarin migranten voortdurend worden geproblematiseerd en gecriminaliseerd, wil je daar graag een positief verhaal tegenover zetten. Maar het enige wat Bikker doet, ongetwijfeld onbedoeld, is suggereren dat je als migrant iets uitzonderlijks moet presteren om erbij te horen. Je moet de Champions League winnen, Kamerlid worden, spion van de Israëlische geheime dienst, of zelfs meervoudig Olympisch kampioen. Dat zijn forse toelatingseisen.
Ik was Melvin destijds dankbaar, maar hij maakte de uitzondering niet voor mij. De strategie was gewoon: we pakken ‘m, tenzij iemand hem kent. Omdat het gedoe zou kunnen opleveren omdat ik een van hun namen kende, maar ook omdat het confronterend is als het slachtoffer opeens niet meer anoniem is. Begrijp me niet verkeerd, het is altijd – en dit mag best een keer in de krant – een goed idee om mij niet in elkaar te slaan. Maar het was toch mooier geweest als ze mij niet als positieve uitzondering hadden behandeld. Als mijn angstige, bekende gezicht ze had doen beseffen dat ze sowieso niet goed bezig waren. Maar het bleef bij ‘hij niet, hij is oké’: een uitzondering die de regel helaas alleen maar bevestigt.
‘Momenteel ben ik zo dicht bij de hemel als ik zonder te sterven kan komen”, schreef een Reddit-gebruiker na het luisteren van Beethovens Missa Solemnis. Hij zal niet de enige zijn die zich na het horen van een mis even boven het aardse waant. Het zou zomaar kunnen dat dit genre, dat ooit als een oerrivier door het klassiekemuzieklandschap stroomde, de grootste dichtheid aan kippenvelwaardige klassieke muziek herbergt. Voor de mis doopten componisten hun pen in gewichtloosheid en ontwierpen ze klankkathedralen waarin elke noot de zwaartekracht tart. Het is muziek van kolkende extase tot glinsterende sereniteit, die vaak zelfs aan wie niets met het geloof heeft onverwacht spirituele gevoelens weet te ontlokken.
Hoe ontstond de mis?
In de eerste eeuwen na het jaar nul kwamen christenen thuis of bij martelaarsgraven bij elkaar om met bijbellezingen stil te staan bij het Laatste Avondmaal. Tegen de elfde eeuw was deze samenkomst uitgegroeid tot een vast ritueel van gebeden, lezingen, gezangen en handelingen in de kerk: de mis. Voor elke mis gebruikte men verschillende teksten en gezangen, maar vijf waren altijd hetzelfde: het Kyrie (smeekbede om mededogen), Gloria (lofzang op God), Credo (geloofsbelijdenis), Sanctus (lofzang op Gods heiligheid) en Agnus Dei (aanroeping van het Lam Gods om zonden weg te nemen). Deze vijf teksten gezamenlijk werden door de eeuwen heen door talloze componisten op muziek gezet en die composities noemen we ook ‘mis’.
Hoe ging het verder?
Eeuwenlang klonken er tijdens de mis eenstemmige, gregoriaanse melodieën. Meerstemmige muziek voor de vijf vaste misgezangen ontstond in de late Middeleeuwen. De priester stelde dan een ‘mix-&-match-mis’ samen uit de gezangen die voorhanden waren. De eerste componist die een integrale mis schreef, was Guillaume de Machaut met zijn Messe de Nostre Dame uit circa 1363. Niet veel later werd de mis het pronkstuk waarmee renaissancecomponisten geschiedenis schreven. Het genre vormde het belangrijkste podium voor onderlinge wedijver: componisten probeerden elkaar de loef af te steken met steeds ingenieuzer vocaal vlechtwerk. In de eeuwen erna ging de mis steeds mee met zijn tijd: er kwamen (steeds meer) instrumenten bij, componisten experimenteerden met nieuwe harmonieën en sommige koordelen maakten plaats voor virtuoze solopartijen.
Welke missen mag ik niet missen?
Luister voor een puik staaltje polyfonie naar de Missa Pange lingua van Josquin des Prez (1450-1521): het allerbeste uit de Renaissance. Om je oren even flink te laten klapperen: de kolossale Missa Salisburgensis van barokgeweldenaar Heinrich Ignaz Franz Biber (1644-1704). Met 53 (!) verschillende zang- en instrumentenpartijen zorgt deze monstermis voor een klanklawine die met gemak de geluidsmuren uit de postrock evenaart. Ook de Hohe Messe van Bach (1685-1750) is een voltreffer: bestaat er überhaupt een euforischer begin van het Gloria?
Een geliefde mis voor koor en orkest uit de Romantiek is de Zesde mis van Franz Schubert (1797-1828): zo geladen met pathos vind je ze niet vaak. Wie liever wordt ondergedompeld in een intieme vocale wereld komt uit bij Frank Martin (1890-1974). Alleen al bij de gedachte aan zijn Mis voor dubbelkoor valt menig zanger in katzwijm. Begrijpelijk: muziek voor twee koren die nu eens contrasteren en dan weer in elkaar overvloeien, is een van de beste uitvindingen van de mensheid. Onder de levende componisten schreef James MacMillan (1959) een mis voor koor en orgel die klinkt als een poort naar een andere dimensie: eeuwenoud en hypermodern tegelijkertijd.
Vervreemding. Dat was het overheersende gevoel dat ik had toen het land eind juni volledig in de ban was van de NAVO-top in Den Haag. Het live verslag ervan deed denken aan een lifestylemagazine. In een soort combinatie van uitzendingen van de Olympische Spelen en het Eurovisie Songfestival werd enthousiast gesproken over de vliegtuigen waarmee de staatshoofden aankwamen. De event planner van dienst (de ‘operationeel directeur Taskforce NAVO-top’) had er ondanks alle vliegreizen echt voor gezorgd dat de top, waarop massale bewapening centraal stond, „zo duurzaam mogelijk georganiseerd” was. Er kwamen details over het interieurontwerp van de top, over hoe hoogpolig het tapijt moest zijn, en over de complexiteit van een gelijke lichtintensiteit op iedere tafel.
Het verlangen om Trump te zien was quasireligieus. Bij NAVO-chef Mark Rutte, maar ook bij de NOS-verslaggever die bij de aankomst van de Amerikaanse auto’s teleurgesteld constateerde: „Je ziet, de deuren gaan nu dicht, zodat we inderdaad, hélaas, níet Donald Trump zien aankomen. We hebben alleen The Beast [Trumps auto] gezien, maar niet de Amerikaanse president die uitstapt.”
Het echte beest bleef onzichtbaar, als een heilig object van culturele hegemonie, maar toen het zijn bek opendeed begon het 5 procent van onze economie te eisen, grotendeels als subsidie voor zijn wapenindustrie.
Lobby voor wapens
Er werd dus ook alvast schaamteloos vergaderd – een eufemisme voor gelobbyd – tussen ministers van Defensie en de wapenindustrie. Steden als Den Haag en Rotterdam waren vergeven van de politie, en dat voelde als de omgekeerde wereld, want nu moesten degenen die voor onze vrijheid en veiligheid zorgen zozeer beveiligd worden dat de democratie ingeperkt werd. Demonstreren was verboden op de plek waar het er toe zou doen, en grote delen van Den Haag waren voor bewoners afgesloten.
In een lichtkrant onder de beelden van de live-uitzending kwam staatsmannelijke retoriek voorbij. Rutte: „Als we oorlog willen voorkomen, moeten we meer gaan uitgeven.” Schoof: „Nog nooit heeft de NAVO voor zo’n grote uitdaging gestaan.” Het was, met Kafka, alsof we zeeziek op het vasteland waren.
Misschien is het inmiddels mogelijk met enige afstand naar dit festival te kijken. Mijn vervreemding lijkt me een symptoom van een bredere vredesvervreemding. Dat wil zeggen: we missen een publieke taal van de vrede. Het lijkt onmogelijk om buiten de kaders van militair conflict en bewapening te denken. Dat past bij het idee, verwoord door verschillende westerse regeringsleiders, dat de oorlog in Oekraïne „existentieel”, is. Existentieel „voor de hele beschaafde wereld”, zei Rutte al in 2022. Dergelijke uitlatingen staan niet langer twijfel toe: een existentiële oorlog is niet te vermijden.
Dit begrip van de oorlog als ‘existentieel’ en de ermee gepaard gaande vredesvervreemding duidt op een diepe spirituele crisis: het leven wordt ondergeschikt gemaakt aan een wereld van natiestaten die in een existentiële wapenwedloop verwikkeld zijn. Denken in termen van vrede en de-escalatie wordt nauwelijks nog serieus genomen in de publieke sfeer, laat staan een pacifisme dat zich even existentieel tégen bewapening keert door van niemand te vragen te sterven voor een land.
En dus worden overal de geesten klaargemaakt voor een permanente mobilisatie. Een jonge techneut met een defensie-startup zegt dat pacifisme een „privilege” is. De fractievoorzitter van Volt zegt dat de Europese kernwapens echt wel veel voorstellen „als je die allemaal zou afwerpen”. De Britse premier kondigt af dat het Verenigd Koninkrijk klaar moet zijn voor een oorlog. De Duitse bondskanselier wil het grootste leger in Europa hebben, en terwijl de AfD de tweede partij in Duitsland is vraagt niemand in Europa welke geschiedenis zich hier herhaalt.
Voor zover er kritiek is gaat die over de ‘haalbaarheid’ ervan: kan defensie wel zo snel opschalen? Ondertussen worden Nederlandse burgers zoet gehouden met retoriek over ‘noodpakketten’ die dezelfde ideologische functie heeft als de absurde duck and cover-oefeningen in de Verenigde Staten tijdens de (eerste) Koude Oorlog. Maar wie vraagtekens zet bij de enorme verhoging van de defensie-uitgaven, die de komende jaren naar 5 procent van het bbp moeten groeien, wordt gezien als een Poetinapologeet.
Kritiek op westerse oorlogstaal wordt gezien als naïef, maar er is een blind vertrouwen op een industrie die geld verdient met het uiteenrijten van lichamen.
In slaap gesust
Het is allemaal normaal geworden. We zijn eraan gewend geraakt, en misschien wel in slaap gesust. Als een geopolitieke wind die alle grashalmen één kant op doet waaien, zo lijkt vrijwel iedereen overtuigd van de heilzame werking van bewapening. De kracht van die wind is niet die van de rationele oordeelsvorming, de twijfel en de kritische distantie, maar die van het pathos van Grote Geopolitieke Noodzakelijkheden.
Maar zoals de Amerikaanse denker W.E.B. Du Bois zei: de oorzaak van oorlog is voorbereiding van oorlog. De geschiedenis leert dat onbetwijfelbare bewapening doorgaans tot oorlog leidt. Wat te doen?
Als we willen dat vrede en de-escalatie een optie zijn en het geloof in bewapening doorbroken wordt, moeten we werken aan twijfel. Dat is enigszins gebeurd ten aanzien van Israël; er gaan nu stemmen op Israëlische misdaden niet langer te voorzien van wapens. Maar in de veel gevaarlijkere escalatie met Rusland is nog nauwelijks ruimte voor twijfel en zelfkritiek.
Twijfel begint bij het verlaten van de kleingeestige gedachte dat alleen de tegenstander aan propaganda doet. Dat wijzen op de rol van uitbreiding van de NAVO, of op het überhaupt blijven bestaan ervan na het ontbinden van het Warschaupact, Kremlinpropaganda is. Wie Rutte of Schoof hoort praten zou bijna denken dat de NAVO, Europa en de Verenigde Staten, als machtigste militaire spelers, eigenlijk geen onderdeel van de geopolitiek zijn en zelf nooit geweld initiëren. Maar, zoals een peiling in opdracht van de Wall Street Journal liet zien, zag in 2022 zelfs 55 procent van de ondervraagde Oekraïners (en daarbij hoorden niet eens de relatief pro-Russische inwoners van de Donbas) de NAVO als medeschuldig aan de oorlog.
De twijfel die nodig is, bevraagt het dominante westerse verhaal over de geschiedenis. Waarom, bijvoorbeeld, kon na 1991 niet een Europese veiligheidsarchitectuur gebouwd worden waar Rusland, als grootste land in Europa, een plek in had? Gorbatsjov stelde een pan-continentale veiligheidssamenwerking voor, en Jeltsin speculeerde over een Russisch NAVO-lidmaatschap. Het was mogelijk om na de Koude Oorlog met Rusland te doen wat in 1818 met Frankrijk gebeurde en in 1945 met Duitsland: inclusie in een Europese orde. Moeten we, terugkijkend, niet constateren dat we kansen op vrede hebben laten liggen, en dat de beste historische parallel die met het Verdrag van Versailles uit 1918 is: uitsluiting, met fatale gevolgen, uit de Europese orde? Het lijkt alsof daarover niet langer een discussie mogelijk is zonder het ad hominem ‘Poetinapologeet’, en dat sluit vreedzame wegen naar conflictbeslechting af.
Twijfel begint bij het verlaten van de kleingeestige gedachte dat alleen de tegenstander aan propaganda doet
Een oriëntatie op vrede die de cirkel van escalatie en bewapening doorbreekt, behelst vanzelfsprekend niet dat Rusland verantwoordelijkheid ontloopt voor de oorlog in Oekraïne, en voor oorlogsmisdaden zoals het vrijwel dagelijks bombarderen van burgers. De-escalatie en een oprechte, niet door wapenindustriële belangen gekleurde gerichtheid op vrede vergen wel een begrip van wat de ander motiveert, en van diens verhaal over de geschiedenis. In geval van Rusland behelst die eeuwen van West-Europese pogingen Rusland te veroveren. Russen die met dat verhaal leven, zullen een andere lezing geven van het richting Rusland kruipen van de NAVO dan Nederlanders. Voor veel Nederlanders lijkt Russische agressie in Oekraïne uit het niets te komen, of hooguit uit een primordiale Russische agressiedrift die zelf weer losstaat van westerse steun voor Russisch autoritair leiderschap én het buiten een uitbreidende NAVO houden van Rusland.
Illustratie Lynne Brouwer
Begrip voor de ander kan voorkomen dat visioenen over Russische tanks op het Scheveningse strand al te veel realiteitswaarde toegedicht krijgen.
Eén manier om afstand tot zulke angstbeelden te krijgen is door te zien hoe de rest van de wereld naar ons kijkt. In grote delen van Afrika, Azië en Latijns-Amerika beziet men de Europese houding jegens Rusland met verbazing. Dat is niet verwonderlijk, want de geschiedenis werkt ook hier door. Al toen Italiaanse fascisten het toenmalige Abessinië binnenvielen, schoot Rusland het land te hulp. En toen het Westen de Zuid-Afrikaanse apartheid steunde, stond de Sovjet-Unie aan de juiste kant van de geschiedenis. Dit werkt door in landen die andermaal zien dat soevereiniteit, nationale zelfbeschikking en mensenrechten selectief gehanteerde waarden zijn.
Levens van Palestijnen, Jemenieten, Soedanezen, Congolezen of Tigrayanen zijn zichtbaar minder waard. Wie herinnert zich de verzuchting van een CBS-verslaggever in Oekraïne die vanuit Kyiv zei: „Dit is niet een plek als, met alle respect, Irak of Afghanistan waar al decennia lang conflict is. Dit is een relatief beschaafde, relatief Europese stad.”
Ondergaand imperium
Een Europa dat vrede werkelijk nastreeft, zal zich internationaal moeten heroriënteren. Aan de leiband van een ondergaand imperium lopen lijkt een fatale optie. De vijfprocentsnorm van de NAVO – in dezen een Amerikaanse wapenlobby – houdt ons gegijzeld in een wapenwedloop. Europa lijkt te leiden aan een geopolitiek Stockholmsyndroom. Juist nu Amerikaanse hegemonie verslapt, klampen we ons eraan vast. Dit tekent de spirituele crisis van Europa: er is een onvermogen een eigen niet-militair vormgegeven rol in de wereld te vinden. Maar zoals de Indiase minister van Buitenlandse Zaken Subrahmanyam Jaishankar scherp zei: „Europa moet zich ontdoen van de mindset dat Europa’s problemen wereldproblemen zijn, maar de problemen van de wereld niet die van Europa zijn.”
En over wereldproblemen gesproken: terwijl we bewapenen warmt de aarde verder op, maar dat thema is begrotingstechnisch geparkeerd. Het laat zien dat een taal van de vrede belast is met het allermoeilijkste: het articuleren van een omvattende visie op het leven, waarin de samenhang tussen Palestina, Oekraïne, Congo, klimaat, kapitalisme en patriarchaat benoemd wordt. Een visie die vrijheid niet door nationale grenzen beperkt ziet. Natiestaten zijn recente historische verbanden die ook weer verdwijnen, ook al zijn veel politici te kleingeestig om dat te zien. Dat het werken aan zo’n visie op velen ridicuul overkomt, ís de spirituele crisis van Europa.
De dekoloniale traditie biedt hier aanknopingspunten. Volgens Frantz Fanon moest dekolonisatie niet uitmonden in het Europese model van de natiestaat. Want zoals tegenwoordig weer vaak te horen is in discussies over de dienstplicht: natiestaten vragen offers. Maar je sterft nooit voor een land; je sterft alleen door een land.
Leren omgaan met neergang, met tanende invloed in de wereld, is ongetwijfeld het moeilijkste voor natiestaten. Krampachtig wordt naar de wapens gegrepen. De dood is big business. Hij draagt het masker van de redelijkheid en de moraal, maar met dollartekens in zijn slechte geweten gebruikt hij onze burgerschapsstatus als chantage en eist hij de inzet van onze kinderen.
Laten we weigeren onze kinderen op te offeren in naam van een natiestaat of een civilisationele zone. Het minimum dat we moeten eisen is de weigering van de oorlog als permanente conditie. Als dat collaboratie is, dan lang leve het ideologisch landverraad.