De misotruffels heb ik sinds het recept op 9 juni 2012 (!) in de krant stond vaker gemaakt. Leuk om te doen, niet moeilijk en in de eerste jaren nog tamelijk exotisch, dat scoort goed bij mij. Ik heb ze nogal eens als bijzondere traktatie meegenomen naar bezoekjes. Op de foto verpakt in een oud kinderbroodtrommeltje. De familieleden, collega’s en vrienden aan wie ik ze geef zijn eigenlijk altijd positief verrast. Ik geef er wel een introductie bij omdat de zilte ‘touch’ van de miso ongewoon is. Zeker in 2012, toen de schappen in supermarkten nog niet vol lagen met chocolade met zeezout, chilipeper et cetera. Jannekes recepttekst eindigt terecht met ‘Voor wie durft’. De combinatie van miso en mascarpone maakt het recept een blijvertje; een diepe chocoladesmaak, iets ziltigs en super smeltend in de mond. De truffels doe ik altijd in mini papieren cakevormpjes of zoals hier in vormpjes om een kaars in te zetten. Dat scheelt cacaovlekken. Het recept klopt gewoon helemaal en is lekker. Dat vind ik meestal van Jannekes recepten, ik ben al jaren fan.
De neiging van mensen om bomen in bloempotten te willen zetten is niet eenduidig te verklaren. Enerzijds speelt de drang tot welstandigheid een rol. Een boom in een pot wordt gezien als strak en netjes. De kijker ervaart dit als een verzorgde omgeving waar de natuur geen rommeltje van kan maken. In de winkelstraten van keurige gemeenten als Nijverdal, Amstelveen en Haren staan de mooiste exemplaren.
Bijkomend voordeel: je kan de bomen altijd verplaatsten en de wortels kunnen niet onder de tegels door woekeren – waardoor ze vaak schade aanbrengen aan het zorgvuldig versteende oppervlak. Dat is ook de reden waarom mensen met een voorliefde voor een betegelde voortuin kiezen voor de bloempotboom.
Daarnaast is er het decoratieve aspect. Een boom in een gekleurde bloempot heeft natuurlijk een bovengemiddelde gezelligheidsfactor. Capelle aan den IJssel is de gemeente met de hoogste bloempotbomendichtheid. Daar gebruiken ze een truc die we ook in Groningen bij de woningboulevard zagen. Er wordt een potomhulsel om de boom geplaatst, maar zonder onderkant. Zo kan de boom zijn wortels in de volle grond lustig laten groeien. Deze exemplaren bereiken een indrukwekkende omvang.
En dan is er nog de kunstuiting. Wie in Rotterdam Schiebroek in rijdt ziet vijftien gekleurde bloempotten van twee meter hoog met krentenbomen erin. Het is een kunstwerk van Yvon Koopman uit 2008 met de naam Vensterbank van Schiebroek. Het is vrolijk, het is netjes, het is gecultiveerde natuurbeleving.
Met Maybach liet Mercedes 28 jaar geleden een vooroorlogs Duits elitemerk herrijzen. De twaalfcilinder Maybachs moesten de beste limousines ter wereld worden. Het was een psychologisch domme zet. Mercedes-Benz moest zelf de top zijn. Door daar iets bovenuit te laten steken wurgde het zijn eigen mythe.
Het werd ook geen succes. In 2012 was het over en uit. Mercedes gebruikt de naam Maybach sindsdien alleen voor exclusieve varianten van de eigen topmodellen. Die dragen dan het Maybach-label, zoals een budgetsupermarkt LUXE zet op een blik chic bedoelde kalfsragout. Indruk maken is er niet eenvoudiger op geworden sinds de middenklasse óók met verwarmbaar stuur en stoelmassage rondrijdt. Wilde je Versailles zijn in Emmeloord, wordt Emmeloord net zelf Versailles, hoe ironisch kan het worden. Maar Mercedes was die weg nu eenmaal ingeslagen en de meest stijlvolle uitgang voor een merk dat zich geen nederlagen kan veroorloven is de geleidelijke terugtrekking.
Zoom in voor alle details van de Mercedes-Maybach EQSKlik op de punten voor uitleg over de details.Foto Merlijn Doomernik
Ik reed de eerste elektrische Maybach, de als een Gucci-tas met logogarnituur versierde Mercedes-Maybach EQS SUV 680. Voor exhibitionistische vermogenden is hij dankzij zijn A-milieulabel de eerste foute Duitser met een schoon geweten. ‘680’ staat om en nabij voor de hoeveelheid paardenkrachten, al zijn het er 22 minder, het ‘Maybach’ voor een weelde die je drie ton armer maakt na het aanvinken van opties als het MANUFAKTUR lederpakket, tweekleurige Maybach-lak (21.175 euro) en het Night Series-pakket (halve ton). Night Series staat voor ‘sublieme sportiviteit en mysterieuze elegantie’, gecommuniceerd met ‘geselecteerde details in donker chroom en zwart, bijzondere bekledingskleuren en sierdelen, alsmede unieke contrasten en briljante velgen’. Hij moet de Prins der Duisternis voorstellen, staat er eigenlijk, want intimideren is het handelsmerk van de bestuurder. Ik, Heer der Heerscharen.
Maybach rijden doe je zo, dacht ik naïef. Strak 130 over de linkerbaan met Wagners Götterdämmerung op de fenomenale Burmester-stereo en de stoelmassage in het programma Hot Relaxing Rug. Gloeihitte van de stoelverwarming als Midalgan op je huid, denkend aan grote Duitse dingen. Mis. In de EQS van de praktijk klinkt gangstarap, en uitsluitend buiten kantooruren. Night Series is de perfecte naam voor een auto die alleen ’s nachts actief is om te moorden, te flaneren en te fuiven. Wie in een Maybach EQS rijdt regeert de onderwereld. Die had principiële bezwaren uitgesproken tegen auto’s zonder cilinders en geluid, boeven zijn petrolheads, maar niet tegen deze. De EQS is de droom van inbrekers en premiejagers. Je hoort hem niet komen, je ziet hem niet gaan.
Voor het stukje duisternis van het Night Series-programma mag je een halve ton bijbetalen.In een auto van drie ton mogen de lijnen op de middentunnel beter op elkaar aansluiten.Een lichtrand in de kleur van de sfeerverlichting rond de Burmester-speakers. Ze zitten als het traliewerk voor oude liften zelfs in de wielen.Naast je tablet heb je achterin natuurlijk ook nog de gewone schermen. Echte luxe is nooit genoeg.De printstructuren met het Maybachlogo doen aan bonbons en Gucci-tassen denken.
Foto’s Merlijn Doomernik
Moet hij zelf wel boven de wet staan. Hij moet het anderen moeilijk maken, niet zijn kopers. Doet deze wel. Een storing kan niet in een Maybach. Beeldscherm: „Momenteel geen vrij zicht van camera op de bestuurder. Betrokken functies; zie handleiding.” Je hoort in Maybachs geen slecht nieuws te krijgen. Geen zorgen mensen. Terwijl de foutmelding verschijnt wordt op de achterbank toch net een stille vennoot afgemaakt en de chauffeur kan niet lezen. De geur van het kwaad wordt verdreven met het air balance-pakket vanuit het dashboardkastje, waar een geurflaconnetje terstond begint te parfumeren als het dood en verderf ruikt, bij wijze van spreken.
Het nieuwe normaal
Meesterlijke auto. Tweehonderdveertig luchtgeveerde kilometers ongehoord ontspannen kunnen snelwegblazen en dan ruim een halve acculading over hebben is een zegen. Wereldkampioen snelladen is hij met 200 kW niet, maar een 22 kW boordlader schiet bij AC-laadpalen lekker op. Toch denk ik, kijkend naar dat scheepsdekhout met witte strepen die niet overal perfect op elkaar aansluiten, in deze Maybach vaak aan vroeger, toen exclusiviteit nog indruk maakte. Nu kopen alleen nieuwe rijken in opkomende markten nog zo’n wagen. Hier is dit gesnoef passé. Chinezen bieden EV’s met dito comfort aan voor tweeënhalve ton minder en voor 25 mille een stadsauto met gadgets waar je vroeger voor moest moorden. Zelfs Mercedes verkoopt je voor de prijs van een Night Series-pakket inmiddels een geruisloze elektro-suv met een bevredigend bereik. De logogeilheid is bedwongen. Deze Maybach is de laatste stuiptrekking van de grote statuswedstrijd, een in memoriam voor een tijdperk en een wereldbeeld, gemaakt door mensen in de ban van een verwaaide Maybach-droom. Het nieuwe normaal is koele handel, waar voor je geld. Een Chinees zegt bij de aanblik van een Maybach: zoiets bouw ik voor een ton. Dat is het drama van de nieuwe wind, want het lukt hem ook nog. Hij plakt LUXE op zijn budgetblik en kassa.
‘Mijn Ierse moeder vertrok rond haar 19de in haar eentje van het platteland van Ierland naar Dublin. Het was 1953, ze was de op één na jongste uit een gezin van tien kinderen. En ze had geen zin om te trouwen met een man uit een van de omringende dorpen: ze zocht avontuur.
In Dublin sprokkelde ze met een paar baantjes geld bij elkaar om naar Engeland te gaan, waar ze in Liverpool ging werken bij de firma Pilkington. Toen ze op een dag over straat liep, zag ze in een raam een affiche van een prachtige vrouw in uniform. Ze vond de foto zo glamourous dat ze naar binnen liep. Toen ze naar buiten kwam, was ze in dienst bij de Royal Air Force. Al gauw werd ze uitgezonden naar Duitsland.
Mijn vader, afkomstig uit Hellevoetsluis, sloot zich op negentienjarige leeftijd aan bij de luchtmacht. Ook hij werd uitgezonden naar Duitsland. Daar, in Gütersloh, ontmoetten ze elkaar. Ze werden verliefd.
Het waren roerige tijden. In 1956 viel Rusland Hongarije binnen. Militairen wisten niet waar zij gestationeerd zouden worden. Mijn ouders zijn in 1957 getrouwd, zodat ze in elk geval niet gescheiden zouden worden. Deze foto is twee jaar later genomen in Hardegarijp. Mijn vader was toen als beroepsmilitair werkzaam op de luchtmachtbasis in Leeuwarden.
De familie in Ierland was er niet blij mee dat mijn moeder naar Engeland vertrok, voor de RAF ging werken en ver van huis ging wonen, waar ze ook nog eens trouwde met een buitenlander die niet katholiek was. De familie in Hellevoetsluis was evenmin blij met de vreemdelinge met wie mijn vader thuiskwam en die voor hen niet te verstaan was.
Maar ze hebben volgehouden en met de familiebanden kwam het later helemaal goed. Zij hebben 67 jaar een goed huwelijk gehad in Nederland, gezegend met drie kinderen.”
‘Mijn Kop Mijn Keus’, schreef LINDA Magazine deze maand op de cover van een special over ouder worden en plastische chirurgie. ‘Mijn Kop Mijn Keus’, het klinkt zo militant en vrijgevochten. Alles wat we als moderne mensen belangrijk vinden zit in die zin. Het idee dat ‘vrijheid’ synoniem is aan ‘een keuze maken’, welke keuze dat dan ook is.
Alleen is dat, in het geval van plastische chirurgie, natuurlijk een joekel van een leugen.
Naar mijn idee zijn vrouwen helemaal niet bang om écht oud en gerimpeld te worden. Sterker nog: we dromen van die laatste fase. Hoe werkelijk bevrijdend zal het zijn om als een Yoda op een stoel te zitten, met mensen om je heen die verlangen naar je levenswijsheiden en je brille? Het eindstadium in een vrouwenleven: misschien nog wel waardevoller dan de jaren dat je een jonge, gewilde meid was.
Maar het is ons helemaal niet gegund om langzaam maar zichtbaar in te teren tot we in die fase terechtkomen. Of ja, het mág natuurlijk wel. Alles mag. Maar wat is ‘mogen’ als het verval op z’n beloop laten gepaard gaat met een evenredig verlies aan sociaal en seksueel kapitaal? Geld, liefde, vrienden: het is allemaal steeds meer een kwestie van zichtbaar duur onderhoud aan lijf en leden.
Er is helemaal geen sprake van een vrije keuze, maar van een perverse dwang om onze kostbare tijd en geld te verbruiken aan het vervagen van onze trekken, zodra er diepte, reliëf in komt. Want hoe je het ook wendt of keert: plastische chirurgie legt onze spieren lam en tast ons uitdrukkingsvermogen aan. Woede, grote tranen en grommend verlangen: net wat minder zichtbaar. ‘Hou het leven maar lekker binnen, vrouwen!’ is een boodschap die al eeuwen tot ons komt, in steeds een andere variant. Botox en fillers gebruiken is dus niets anders dan het wederom tonen van je aanpassingsvermogen aan een verrotte wereld, door jezelf als een braaf meisje te onderwerpen aan de spuit en het mes. Tot in de jaren 60 spoten we vrouwen plat om ze van hun hysterie af te helpen. Nu zoeken we de spuit zelf op.
Onderbreek ieder compliment met een strak: ‘Ik doe dit om te overleven.’
En uit angst anti-feministisch uit de hoek te komen, mogen we niet meer zeggen dat we van die spuit en vulsels áf moeten. Dat het gif is, dat we onszelf weer eens gruwelijk in het pak genaaid hebben door ons over te geven aan het eindeloze ‘klein onderhoud’, dat het verschrikkelijk en verdrietig is dat onze maatschappelijk positie niet sterk genoeg is om een middelvinger op te steken naar die troep. Want daarmee zouden we de vrouwen die het wél gebruiken afvallen. En dat kan en mag echt niet. Dus zo houden we elkaar in het gareel, en komen we niet verder dan warrige en inconsequente statements over plastische chirurgie, culminerend in een opluchtende dooddoener als ‘Mijn Kop Mijn Keus’.
En inderdaad, we zijn ook te laat. Het tij valt niet meer te keren. We gaan er allemaal aan. Want in je eentje als politiek statement met een rimpelkop over de straten gaan, heeft geen enkele zin.
Het enige wat we wél kunnen doen is eerlijk zijn. Dus strijk dat fantastische landschap glad, ga de mensen tegemoet, en onderbreek ieder compliment dat je krijgt met een strak: „Ik doe dit om te overleven.”
Tot we eindelijk, op een mooie dag in de lente, een Yoda mogen zijn.
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Later als ik groot ben schrijf ik een boek over alles wat ik nooit op school leerde, maar graag had willen weten. Bijvoorbeeld hoe je laminaat legt en coq au vin bereidt. Of de kunst van het liefdevol ruziën. Of dat een dagpauwoog zichzelf in de winter laat invriezen om in het voorjaar te ontdooien en weg te fladderen.
Voor zulke weetjes en levenswijsheden bestaat natuurlijk geen cursus; daarom school ik mijzelf intussen bij. De afgelopen tijd verdiep ik me in de vraag hoe je geen nazi wordt.
Dat blijkt niet mee te vallen. Je zou zeggen: gewoon niet doen, nazi’s zijn fout, fuck nazi’s! Maar ik ben bang voor een geniepiger fascisme, een fout zijn dat soms zelfs aangeprezen wordt. Er bestaan geen YouTube-tutorials of WikiHow-pagina’s over. In de boekhandel liggen momenteel weliswaar genoeg vurige pamfletten tegen de gevaren van totalitarisme en tirannie, tegen Trump, Musk en Marjolein Faber – die boeken zijn niet wat ik zoek. Daarin is de fascist altijd een vijand aan de poort; ik zoek een antidotum tegen corruptie van binnen.
Want dat leerde ik op school wél: dat er zelfs in m’n eigen schedel zo’n engerd sluimert. En dat mensen in oorlogstijd hun morele overwegingen, al die fraaie, vrome pamfletjes, gauw onder het tapijt vegen. Ik leerde die bekende statistiek dat meer Nederlanders zich in de Tweede Wereldoorlog bij de SS dan bij het verzet aansloten. Maar verreweg de meesten, ruim 99 procent, deden niets. De meeste mensen zijn meelopers.
Je hebt de theorie en de praktijk. Daarom stelt het me niet echt gerust dat boeken tegen fascisme tegenwoordig bestellers zijn. „Er staan negenhonderdnegenennegentig verdedigers van de deugd tegenover één deugdzaam mens”, stelde Henri David Thoreau in zijn essay Burgerlijke ongehoorzaamheid (1849). Die verhouding van 999:1 lijkt me realistisch. Wat telt is wat je doet als het ertoe doet.
„Wees zo moedig mogelijk”, adviseert de Amerikaanse hoogleraar en historicus Timothy Snyder in Over tirannie, met lessen om fascisme tegen te gaan (2017). „Als niemand van ons bereid is om te sterven voor vrijheid, dan zullen we allemaal sterven onder tirannie.” Prachtig en plechtig klinkt het – al te plechtig, verdacht ronkend, want nu ik de goedbedoelde oneliner opschrijf merk ik dat er weinig van klopt. Gaat iedereen dood als niemand zich opoffert? Integendeel: historisch gezien overleef je door je snor te drukken. Van dapper zijn ga je dood.
Geen kwaad woord over die Oekraïense jongemannen die bij ons de oorlog uitzitten, ik zou ook liever laf zijn maar levend dan heroïsch morsdood. Van de paar getypte velletjes die mijn opa achterliet over de oorlog (‘geen heldendaden’) herinner ik me vooral een zin over volwassen mannen die in hun broek pisten van angst. Daarom zijn mensen het liefst een morele dagpauwoog: vleugels dichtklappen, verstoppen in een veilig hoekje, wachten op warmere tijden.
Zelf zou ik vermoedelijk ook zo’n vlindertje zijn, ik zie allerlei risicofactoren. Ik heb weinig hogere doelen of heilige idealen. Ik ben kind van de tijd, zo’n individualistische, tamelijk materialistisch ingestelde, keurig neoliberaal opgevoede ondernemer van BV Ik. Overstappen van WhatsApp naar Signal: dát is een offer dat ik kan opbrengen (als iedereen het doet, hè? Anders is het irritant). Maar doodgaan voor een oubollig idee als ‘vaderland’? Dag hoor.
Kansen pakken
Toch is dit ‘vaderland’ dat ik zo onbelangrijk zeg te vinden, mijn grootste risicofactor: ik ben Nederlander. Nederlanders zijn ondernemers, principes zijn hier verdacht. Nederlanders worden graag gillend rijk – desnoods rijk met boekjes tegen fascisme – maar willen wel dat ze overkomen als deugdzaam. Nederlanders zijn gek op verhalen die bevestigen dat ze held zijn, schreef theatermaker Johan Fretz vorig jaar terecht in deze krant. Miljoenen Nederlanders zagen de musical Soldaat van Oranje, gebaseerd op het waargebeurde verhaal van de Leidse student en verzetsheld Erik Hazelhoff Roelfzema. In werkelijkheid zijn de meeste Nederlanders juist volgzaam, onze lijfspreuk is ‘leuk meedoen’.
In werkelijkheid heb je bijvoorbeeld de beroemde Rotterdamse scheepswerf Wilton Feijenoord. Vijf dagen na het bombardement op de stad op 14 mei 1940, er liggen nog stadsgenoten onder het puin, informeert de directie van dat bedrijf al of ze geen oorlogsmateriaal kunnen produceren voor de Duitse Kriegsmarine. Met succes. Kansen pakken, heet dat. Agile zijn.
Dat verhaal van die scheepswerf leerde ik niet op school. Wel in een recent boek over studenten die in verzet gingen: De Keien – Rotterdamse studenten tussen handel en verzet 1940-1945 van historica en literatuurwetenschapper Merel Leeman, dat in 2023 verscheen. Het boek is nog lang niet zo bekend als Soldaat van Oranje, maar zou dat zeker moeten zijn: De Keien is minstens zo filmisch, en veel representatiever.
We volgen één jaargroep, de Keien genaamd (keien als de dobbelstenen van het lot in een uiterst onzekere tijd). Het zijn kakkers uit ondernemersgezinnen, economiestudenten die leren welke soorten koffie er in de koloniën te verhandelen zijn. Ze zitten middenin het studentenleven, dat tijdens de oorlog gewoon doorgaat. Lallende mannelijke corpsballen tijdens ontgroeningen, terwijl de eerste Joden al worden voorgesorteerd op de vernietiging. („Zie kindertjes van een jaar of zeven als gebrandmerkt vee over straat lopen!”, noteert een geschokte Rotterdamse student in zijn dagboek, 3 mei 1942).
Maar tussen de sigarenrook en de katers door begint er bij hen iets te dagen. Je hebt in die jaarclub het hele spectrum van weifelaars en aanjagers; de meest vurige jaarclubgenoot is economiestudent Frits Ruys. Hij is ouder, heeft in het leger gezeten en al de vuurdoop gehad. Hij komt als eerste in verzet.
Dan volgt de bekende verzetsheroïek, volop actiescènes, ditmaal niet aan kabbelende Leidse grachten, maar rond de kades van een moderne havenstad, „de minst ideologische plek van Nederland”. Een stad waar ondernemers de baas zijn en als oligarchen heersen, een vrije handelszone waar ‘de schepen regeren’. Zoals het bombardement gezien werd als een buitenkans om de binnenstad te herbouwen als zakencentrum, zo slaan veel ondernemers hier een slaatje uit het nazitijdperk. „Sommige bedrijven pasten zich razendsnel aan de nieuwe werkelijkheid aan”, schrijft Leeman.
Nederlanders worden graag gillend rijk, maar willen wel als deugdzaam overkomen
Neem de charismatische bankier Karel Pieter van der Mandele, K.P. voor intimi. Hij was een van de invloedrijkste van de Rotterdamse stadsoligarchen. De schaduwburgemeester van de stad, de drijvende kracht achter de bouw van stadion De Kuip, de Van Brienenoordbrug en de huidige Erasmus Universiteit. Ik kende hem alleen als held van de wederopbouw, die de Rotterdammers opzweepte om de mouwen op te stropen.
Wat ik op school niet leerde: tot vlak voor de oorlog bezocht hij nazicollega’s in Duitsland. En toen ze hier aan de macht kwamen, wilde hij het Rotterdamse bedrijfsleven inpassen in de Duitse oorlogseconomie. Dat was zijn lobby. Karel Pieter van der Mandele werd een „ideologisch verlengstuk van de Duitse bezetter”, aldus Leeman. En de Nederlandse Economische Hoogeschool Rotterdam, waarvan hij founding father was – de voorloper van de Erasmus Universiteit – zou het jonge kader leveren voor die nieuwe tijd.
Een half jaar na de bezetting moeten Joodse hoogleraren weg van de Nederlandse universiteiten. Elders, zoals in Leiden, zorgde dat voor ophef, bekend is de protestrede van professor Cleveringa. In Rotterdam gebeurde het omgekeerde. De economische hogeschool was een particuliere instelling, hoefde de Joodse medewerkers niet weg te sturen. Maar wat deden Van der Mandele en de zijnen? Ze stuurden alvast hoogleraar Polak de laan uit, protest hiertegen werd gesmoord. Obey in advance, zou Timothy Snyder dat noemen; maar het bestuur noemde het een „praktisch standpunt”.
Shapeshiften
In de film De Keien zou Van der Mandele een prachtige tegenhanger zijn van de vurige en principiële student Frits. Als tijdens de oorlog de kansen keren, doet hij een financiële donatie aan het verzet. Niet te veel, niet te weinig – precies genoeg om na de oorlog een rol als verzetsheld veilig te kunnen stellen.
Van der Mandele was geen nazi, hij was een opportunist (één van velen, natuurlijk, in de oorlogsjaren had NRC een hoofdredacteur die zelf stalinist was, maar in de krant even makkelijk nationaal-socialistische idealen verkondigde).
Tijdens het lezen van De Keien drong tot me door hoe diep onze bewondering zit voor zulke opportunisten. Nederlanders kennen heus wel principes: we zijn op ideologische wijze pragmatisch en religieus flexibel. Bernhard, ex-nazi, gaven we ruim vierhonderd straatnamen. De man met de meest lenige ruggengraat ooit kozen we tot de langstzittende premier.
Opportunisten zijn het gevaarlijkst: ze maken het kwaad mogelijk, maar dragen geen bruin hemd; ze komen over als wijs, rationeel, neutraal; ze hebben ook heus soms buikpijn, maar ‘laten zich niet door emoties meeslepen’, ze zeggen bedachtzaam dat je ‘wel realistisch moet zijn’ – ze kunnen zelfs shapeshiften tot verzetsheld.
De bewondering voor de pragmaticus, voor de ondernemer, voor de art of the deal, is natuurlijk niet exclusief Nederlands; het is een kenmerk voor elke wereld waar geld regeert. Het meest schokkende beeld van de inauguratie van Donald Trump vond ik niet diens ingevallen en daardoor verbetener tronie (weet dat het hem menens is); het was de slagorde van opportunisten achter hem. Elon Musk, Mark Zuckerberg en Jeff Bezos: ooit steunden ze Barack Obama, de tegenpool. Zuckerberg hield hartstochtelijk pleidooien pro migratie; nu bejubelt hij de manosphere. Mannen met het moreel kompas van daytraders.
Heeft waarschuwen tegen fascisme dan zin? Niemand wil tegenwoordig fascist heten, zelfs de fascisten niet. Laten we de kinderen op school liever leren dat opportunisme fout is. Zonder de opportunist is het kwaad nergens.
Illustratie Ming Ong
Je hoeft mensen ook zelden uit te leggen wat het kwaad is. Het is datgene waar je buikpijn van krijgt. Rechters wisten dat het fout was om burgers vanwege minder dan een toeslagenfoutje tot schuldslaven te maken. Ambtenaren op buitenlandse zaken zien wat Israël doet. Kwaad is datgene wat je voor jezelf probeert weg te redeneren (‘Een beetje nuance is wel op zijn plek’). Toen ik de Hitlergroet van Elon Musk zag, heb ik het filmpje drie, vier, vijf keer opnieuw gezien, vanuit elke hoek, net zo lang tot ik niet meer zag wat ik heel duidelijk had gezien.
Ook in mij zit die opportunist, ik kan me uitstekend verschuilen achter erkende deugden als nuance; de bereidheid om de zaak van alle kanten bezien; wetenschappelijke twijfel; relativering.
Ik ben bedreven in ‘ja, maar’ en ‘waar waren ze toen’ en ‘het loopt niet zo’n vaart’. Opportunisme bestrijden is extreem lastig voor wie zich niet wil beroepen op heilige idealen.
Daarom is dat verhaal van die Keien zo belangrijk: de helden zijn a-politieke studenten, ondernemers in de dop, zouden ze nu leven dan hadden ze bitcoins gehandeld. Ze hadden niks heiligs, behalve dan hun vriendengroep, de gezworen jaarband. ‘Maar zoiets schijnbaar kleins kan juist het allerbelangrijkste blijken.
„Leven we dan zo weinig intens en zo langs elkaar heen?”, vraagt Frits Ruys tijdens een etentje in een Chinees restaurant te Katendrecht. Hij verwijt zijn vrienden „heilige angst” voor „daden en hun consequenties”. Door zijn bezieling komen de jongens één voor één in actie, zelfs de grootste twijfelaar. Niet vanwege „radicale overtuiging”, maar door het „navolgen van de juiste personen”.
Wat dus helpt, denk ik, is je peer pressure op orde brengen. Goede vrienden koesteren, zorg dat er zo’n Frits bij zit, iemand die temidden van de chaos en de twijfel de zaak verheldert tot de kern.
En ja, zorgen dat je iets heiligs kent, wetende dat ook iets kleins heilig zijn. („Je hoeft niet in een god te geloven om te geloven in je eigen ziel”, schreef Jeanette Winterson, „Het is dat deel van je dat zich niet verpacht heeft aan het materiële.”)
Wat ook helpt is om simpeler te leven, met lage vaste lasten: hoe minder te verliezen, hoe makkelijker om principieel te zijn.
Dat zouden ze op school moeten leren, met de waarschuwing dat je voor het volgen van principes zelden beloond wordt.
Frits wordt tijdens de oorlog gefusilleerd door de bezetter. De bankier Van der Mandele manoeuvreerde zich na de oorlog in de commissie die het bedrijfsleven moet zuiveren van ondernemers die innig samenwerkten met de nazi’s – mensen zoals hij. Hij kreeg een witte anjer van Prins Bernhard, een straatnaam, een stichting en een prijs, een buste op de Erasmus Universiteit, een jaarlijkse Van der Mandele-penning, ‘symbool voor verantwoordelijk ondernemerschap’. Die huldeblijken bestaan nog steeds, ondanks de onthullingen in de Keien: de opportunist van het voetstuk takelen is kennelijk nog steeds niet opportuun.
Begin dit jaar was ik met een muziekvriend in Leipzig. Ze brouwen daar heel goed zilt-zuur Gose-bier, maar verder is het geen grootse culinaire bestemming. Om ons een teleurstelling te besparen zijn we maar gewoon met voorbedachten rade in de grootste toeristenfuik getrapt: de kelder waar Goethe zelf vaak een biertje zou hebben gedronken – in een enorme vreetschuur aten wij tussen de Faustiaanse merchandise onze schnitzel en Schweinshaxe met knödel. Ik denk nog steeds dat we de juiste beslissing genomen hebben. We waren in ieder geval op tijd voor de opera.
We hadden nog even overwogen om in ons hotel te eten. Ze hadden daar een koddig concept met projecties, waarbij zich een animatie-verhaaltje afspeelt met een klein chefje dat op je bord je eten bereidt. Duitse gekkigheid, dachten we, en besteedden er weinig aandacht aan.
Terug in Nederland kwam ik er bij toeval achter dat dit niet op zichzelf stond. ‘Le Petit Chef’ is big news! Het concept draait werkelijk over de hele wereld. In 88 steden! Van Dubai en Sydney tot Jakarta en van Baku en Kuala Lumpur tot Toronto en de Seychellen. En dus Leipzig. Tagline: Immersive theatre and Dining combined. Sinds vorig jaar draait dit concept ook bij Brasserie de Roode Leeuw in Amsterdam.
Boven ingedekte tafels voor vier hangen beamers met vier lenzen die op en rond ieder bord dezelfde animatie projecteren. In de nieuwste editie – ‘Le Petit Chef: and friends’ – nemen chefjes uit vier verschillende landen het tegen elkaar op. De cliché-figuurtjes stellen zich in brabbel-accentjes voor – een rondborstig dametje met een pittig karakter en 28 namen (Spanje), een dikke besnorde chef die operette zingt (Italië), Le Petit Chef (Frankrijk) en een kale spillepoot met samurai-bandana (Japan). Eén voor één gaan ze aan de slag. Ze raspen, kneden, mengen, grillen druk op en naast je bord – allemaal nét uit focus. Uiteindelijk ligt er een gerecht, dan gaat de projector uit en zet de ober een bord neer, dat er in grove lijnen wel op lijkt.
Video Giel Bonte
Dat klinkt allemaal als een leuke kinderattractie. En dat is het ook. Moos Broekaert (5 jaar) had een geweldige avond. Hij moest lachen om het stierengevecht op z’n bord, waarbij de stier steeds tegen de rand botst (dat de Spaanse chef vervolgens Italiaanse pesto staat te maken, dat zag hij door de vingers). Om het varkentje dat een truffel opgraaft (overigens was zijn ravioli niet gevuld met truffeltapenade, maar met het varkentje zelf). En vooral om Le Petit Chef zelf, die in de saus valt.
Zijn nét niet koude tomatensoep beviel goed („het smaakt echt naar tomaat!”) en hij was vooral enorm ingenomen met de cuisson van zijn ossenhaasje. Ik citeer: „Behalve de groenten… wow wow wow! Hoe hebben ze dit kunnen maken?” Hij was erg onder de indruk van de ‘rook’ die van het droogijs rolde waarop het dessert werd geserveerd. En wat hem betreft heeft de Japanse chef dubbel en dwars gewonnen – want die maakte het toetje.
Eerlijk is eerlijk, de soep smaakt inderdaad naar tomaat
Houd in gedachte: hier spreekt een overexcited kind van vijf, dat voor de eerst mee mocht naar ‘papa z’n werk’ en nog om z’n mening wordt gevraagd ook. Maar, eerlijk is eerlijk, de soep smaakt inderdaad naar tomaat, de pasta zelf is niet eens zó slecht, de frieten zijn rustiek en krokant en de tournedos kun je door een rietje eten. In zoverre kan ik hem goed volgen (#prouddaddy).
Eén ding heb ik echter niet verteld: het is helemaal niet bedoeld voor kinderen! Het is een tourist trap pur sang die voornamelijk op volwassenen mikt. Zelfs tijdens de shift van 17 uur zitten er drie stelletjes die er gewoon keihard zijn ingestonken. En het allerergste is: voor dit geintje betaal je – zit u? – maar liefst 120 euro per persoon.
HONDERDTWINTIG EURO. Voor een salade, een bordje ravioli, steak frites en een toetje. Het is geen grap! Iedereen krijgt exact hetzelfde, op hetzelfde moment. Vegetarisch kan – dan krijg je biet in plaats van steak. Maar het chefje bereidt nog steeds vlees voor je, want de animatie blijft hetzelfde. En dan heb je letterlijk nog geen druppel gedronken. Dat is niets meer of minder dan schaamteloze, culinaire oplichterij.
Natuurlijk telde ik van tevoren dezelfde 36 rode vlaggen als u. Natuurlijk kon ik uittellen dat dit het geld niet waard zou zijn. Maar als je me willens en wetens het geld uit m’n zak gaat kloppen, heb dan het fatsoen om net te doen alsof je in ieder geval een béétje je best hebt gedaan.
Hier heeft iemand onaangemaakte, voorgesneden slamelange rechtstreeks uit de zak op een bord staan schudden. Een scheut olijfolie en een kneep citroen is dan toch het minste wat je kan verwachten. Opgewarmde ‘truffel’-ravioli onder een geschifte kaassaus. Kiloknaller-steak met waterige bechamel onder een lobbig vel. De puntpaprika heeft even naar de warmtelamp mogen zwaaien. En dan die biet: rubberig, rul, smakeloos, als het vel van een ontdooide ijsmummie (zo stel ik me voor). Werkelijk: hoe hebben ze dit kunnen maken? Het is zo duidelijk dat het hier alleen maar om de marge te doen is. Ronduit beschamend.
De enige manier om een bezoek aan Le Petit Chef enigszins het geld waard te maken is: je kind meenemen en nóg meer geld uitgeven (70 euro voor een kindermenu). Iedere minuut, iedere seconde intens genieten van dat onbetaalbare, stralende blije kinderkopje. Herinneringen maken en koesteren. Je billen samenknijpen bij het afrekenen. En daarna nooit meer terugkomen.
In Aourir, een dorp langs de Marokkanse kust, vlak boven de stad Agadir, tuft een gebutste Britse camperbus langzaam de stoffige buitenplaats op van garage Izikki Chez Ali. Het terrein is bezaaid met schroot; overal autobanden en hopen staal. Verfdampen maken de lucht zwaar.
Niet voor het eerst rolt er vandaag een Europeaan binnen. Het erf is een soort duiventil voor campers – ze komen en gaan, bestuurd door toeristen die hun huis op wielen willen laten oplappen.
Garage-eigenaar Ali Elmouden schudt de Brit breed lachend de hand. Samen lopen ze een rondje om de gehavende bus. „Ik wil het graag laten spuiten in een beige Sahara-kleur”, zegt de Brit. Elmouden kijkt bedenkelijk maar antwoordt toch: „No problem.” Even later staat de camper in een wachtrij tussen een dozijn andere voertuigen met Europese nummerplaten.
Een van die campers is van mij. Mijn bus, een Mercedes Benz 609D uit 1988, staat al dagen in de rij. Want ik ben niet alleen naar Marokko gekomen voor de surfspots, zoals Taghazour en Imsouane, maar ook om mijn bus een tweede leven te geven. Er zijn tientallen garages in Marokko die gespecialiseerd zijn in het repareren van campers. Veel daarvan zitten langs de kust in Aourir, Tamraght en Mirleft, maar ook in het binnenland, zoals in Tafraout.
Ieder jaar trekken duizenden camperaars uit Europa naar Marokko om te overwinteren; de grote rederijen DFDS en GNV vervoerden er vorig jaar zo’n 5.400. Onder hen veel (gepensioneerde) Fransen – Frans is de tweede taal in het land – maar ook veel avonturiers die op doorreis zijn naar zuidelijk Afrika en (kite)surfers. Ze rijden in expeditievoertuigen, luxe campers, oldtimers en omgebouwde bestelbussen.
De meeste toeristen komen voor roestreparaties en een frisse nieuwe kleur. Ook mijn bus wil ik zo’n behandeling geven; de vele roestplekken zorgen voor lekkages.
Ali Elmouden bestiert zijn garage in Aourir al 28 jaar. Hij is het hele jaar open, in de winter is hij vooral druk met Europese klanten. Deze winter kregen zo’n veertig campers een „Marokkaanse make-over”. Iets minder dan vorig jaar, „vanwege de overstromingen in Spanje”, denkt Elmouden. Hij heeft twaalf mensen in dienst, zeven dagen per week, ook nu tijdens de ramadan.
Garage-eigenaar Ali Elmouden praat met een klant.Foto Abdellah Azizi
Lekkende voorruit
„Waarom Europeanen hier komen? Wij doen reparaties die ze in Europa niet willen doen. Als bijvoorbeeld een bumper of een portier stuk is, repareren wij het. Neem jouw portier”, wijst hij naar mijn bus. „In Nederland is het, vanwege het hoge uurloon, goedkoper om dat te vervangen. Wij vinden dat zonde van het materiaal.”
De Amerikaanse straatmuzikant Cory Blackslee (38) – halflang haar, vlassig baardje – leunt tegen een marineblauwe Mercedes Sprinter uit 2006 zonder voorruit. Een monteur in een blauwe overall peutert met een keukenmesje het achtergebleven rubber uit het frame. In de bus staat een akoestische piano. In de zomer trekt hij als een hedendaagse troubadour Europa door, in de winter verblijft hij in Marokko, nu voor het vijfde jaar op rij.
„Boven het raam zit roest en een kleine lekkage”, zegt Blackslee. „Ik hoorde van andere reizigers dat het supergoedkoop was om zoiets hier te laten repareren.” Een nieuw raam, nieuwe remschijven en een nieuwe schokdemper kosten hem 460 euro. „In Europa zou dit misschien wel het drievoudige zijn.”
Voor de bus van Blackslee strompelt een puppy met te korte voorpoten. „Mo, mo, mo”, roept Sebastian Schuster (33) – tatoeages, muts – terwijl hij zijn hand uitsteekt. De Duitser heeft een sabbatical, en adopteerde het hondje in Marokko. Terwijl hij moet wachten op de papieren om de puppy mee te kunnen nemen over de grens, staat zijn Mazda 626 uit 1991 op kratjes. „Nieuwe remschijven, een verflaag over de gehele bus en een nieuw rek op het dak”, somt hij op. Hij is ongeveer 1.600 euro kwijt. „Het gaat alleen een beetje traag. Het werktempo en de werkstructuur zijn anders – ik ben hier nu al vijftien dagen.”
Foto Abdellah Azizi
Oordoppen
Schuster kampeert, net als de meeste andere toeristen, gewoon in zijn bus in de garage. „Ik moet er bovenop zitten, anders kan het werk dagenlang stil liggen. Dat is de cultuur denk ik. Mijn geduld wordt echt op de proef gesteld”, lacht hij. Ook Blackslee kampeert al tien dagen in de garage. „Het is zeker de minst mooie plek waar ik ben geweest in Marokko. Oordoppen zijn een must. Maar het leuke is dat ik hier allerlei reizigers heb ontmoet.”
De Nederlandse Laura Visser (39) – petje, rugzak – is het garageterrein opgesloft. Ze komt een vriend bezoeken die in de garage verblijft. Visser werkt online als juriste voor Nederlandse softwarebedrijven en woont in haar Ford Transit bus uit 2011. Eerder heeft ze onderhoud laten uitvoeren bij garage Dorf, op loopafstand van de Elmoudens garage. „Ik heb wat roest en wat krassen, ontstaan door boomtakken, laten wegwerken. En ze brachten een nieuwe ondercoating aan. In totaal was ik 180 euro kwijt. In Nederland had ik al eens zo’n reparatie laten doen voor 650 euro – toen waren ze de helft vergeten.”
Na een plensbui blijkt dat de nieuwe voorruit toch niet waterdicht is
Elmoudens garage blijkt een plek waar mensen van verschillende nationaliteiten en achtergronden elkaar ontmoeten, een tijdje samenleven en vrienden worden. Overdag drinken ze samen koffie, helpen ze de monteurs, roken ze en delen ze verhalen.
„Sommigen verblijven liever in een hotel of gaan terug naar Europa”, zegt Elmouden, „om een paar weken later terug te keren als hun voertuig gereed is. Maar iedereen is welkom. Ze kunnen kosteloos in de garage verblijven. Ik zie het als mijn plicht om gastvrij te zijn. Ze zijn als broeders, ongeacht hun ras of geloof.”
Even later wordt het donker; er valt een bui . Na een korte plensbui blijkt dat de nieuwe voorruit van Blackslee niet waterdicht is. De Amerikaan loopt met gebogen hoofd rond. „Het ziet ernaar uit dat ik nog even moet blijven”, zegt hij teleurgesteld. „De monteur zegt dat de lijm nog een paar dagen moet drogen.” Blackslee is blij dat hij er nu achterkomt. „Als ik al weg zou zijn, zou ik een probleem hebben.”
Foto’s Abdellah Azizi
Onderhoudsgarantie
Volgens Bianca Pouw, woordvoerster van de Nederlandse Kampeerauto Club, is de garantie bij het doen van onderhoud in het buitenland iets om op te letten. „Van onze leden horen wij ook dat de reis naar Marokko gecombineerd wordt met onderhoud aan voertuigen. Als er schade ontstaat door een ondeugdelijke reparatie, kan dat van invloed zijn op de verzekering.”
Paul de Waal, directeur communicatie bij brancheorganisatie BOVAG, beaamt dit. „In Nederland heb je reparatiegarantie bij garages die aangesloten zijn bij BOVAG. Dat is lastig als je in Marokko verhaal wil halen. Als het gaat om fabrieksgarantie, dan geldt daarvoor meestal de voorwaarde dat reparatie en onderhoud volgens fabrieksvoorschriften is gedaan. En dat moet je kunnen aantonen. Het lijkt me goed om zo’n klus in Marokko in elk geval goed te documenteren.”
Sebastian Schuster hoort dat het nog vijf dagen duurt voor de nieuwe remschijven arriveren. „Een kleine week langer dan gepland. Maar de papieren voor Mo zijn er ook nog niet.”
Rob Wolfs, sterauteur van diverse wandelboeken, heeft een tijdje geleden het licht gezien. Waren zijn wandelingen in voorgaande boeken vaak behoorlijk lang (20 kilometer was geen uitzondering), in zijn vorig jaar verschenen bundel Wandelen rond Arnhem en Nijmegen liep hij rondjes in meer behapbare afstanden: tussen de 7 en 10 kilometer. Dat voorzag duidelijk in een behoefte. Heel fijn dat Wolfs besloot dit concept één op één te kopiëren naar de Veluwe: deze winter verscheen Veluwse rondjes, met twintig rondwandelingen, ook tussen de 7 en 10 kilometer.
De rondjes omvatten vrijwel alle stukken Veluwe: van Epe in het noorden tot Rozendaal in het zuiden, en voeren zowel diep de bossen in als langs de rand met boerenland, zoals de westelijk gelegen Gelderse Vallei.
Wij besluiten een kijkje te gaan nemen bij Radio Kootwijk. Vanuit dit gigantische, uit beton opgetrokken voormalige zendstation (opgeleverd in 1923) werd het eerste rechtstreekse radiocontact met Nederlands-Indië verzorgd. Het hoofdgebouw, in art deco-stijl, lijkt wel een kathedraal, en is op de weidse stuifzandvlaktes al van verre te zien.
De route van 8 kilometer voert min of meer rondom de bijzondere bouwsels, maar de cirkel is wijd genoeg om het grootste deel van de wandeling enkel natuur te zien. De uitzichten zijn prachtig en we zien opmerkelijk veel sporen van wolven en zwijnen op de zandpaden. Voor de natuur is het een zegen dat deze wandeling sinds vorig jaar niet kan worden gelopen tussen 15 maart en 15 juli, het broedseizoen. Daardoor krijgen kwetsbare vogels als de boomleeuwerik, nachtzwaluw en tapuit rust om hun nest met jongen groot te brengen.
Deze vogels zijn op de koude februaridag dat wij hier lopen nog niet in Nederland. Maar op het laatste stukje, als de betonnen kathedraal de omgeving alweer domineert, zien we wel de klapekster, een bijzondere wintergast die zijn prooien spietst aan scherpe takken en doorns. De wandeling kan prima worden gecombineerd met een bezoek aan het Kröller-Müller Museum. Maar wel pas vanaf 15 juli dus.
Hoe veelzijdig de Veluwe is blijkt tijdens de tweede wandeling in Hoog-Soeren, aan de andere kant van de A1 (die de Veluwe horizontaal doormidden snijdt). Rondom dit dorpje liggen gigantische beukenbossen, waardoor dit een totaal andere wandeling is. De route voert door dichte bossen waar we zwarte spechten horen en langs adembenemende uitzichten over vlaktes waar je met wat geluk (en een verrekijker) wild zou kunnen zien. Deze route van 8 kilometer is net als de vorige zeer duidelijk beschreven. Bij twijfel is er ook nog de gps-route op je telefoon die je kunt downloaden.
Aan het eind, in het overgangsgebied van bos naar dorp, worden we vanuit een weelderig begroeide tuin op een appelvink getrakteerd. Tijdens de koffie met appeltaart in de brasserie bij het eindpunt zien we ook nog een geelgors in een boom zitten. Wat een vogelwalhalla.
Tussen 15 september en 25 december is deze route niet te lopen: dan is Kroondomein Het Loo, waar deze wandeling vrijwel geheel doorheen voert, afgesloten zodat de koning hier kan jagen.
Onbekendere stukjes stad
Geelgors
Recent verscheen De compacte stadswandelgids bij de ANWB, een gids met 35 stadswandelingen, met tips voor musea en lunchadressen. Het leuke is dat de bekendste steden rücksichtslos worden overgeslagen en dat de wandelingen door minder bekende Nederlandse stadjes en steden voeren. Domburg, Ootmarsum, Coevorden, Bourtange – wie er niet in de buurt woont of familie heeft, is er misschien nog nooit geweest.
Wij gaan een kijkje nemen in Roermond, dat we voornamelijk kenden vanwege de gigantische outlet die hordes dagjesmensen trekt. Inderdaad zien we na het parkeren een grote stroom mensen naar het net buiten het centrum gelegen fashionparadijs lopen.
Wij richten ons op wat deze Midden-Limburgse stad (bijna 60.000 inwoners) nog meer te bieden heeft. We passeren een fraai stadspark, verborgen achter oude kloostermuren, dat gek genoeg niet genoemd wordt in de beschrijving maar waar je heerlijk kunt zitten. De wandeling gaat verder dwars door het oude centrum, waar de Sint-Christoffelkathedraal staat te pronken aan het grootste plein van de stad.
Op een ander plein staat nog een kerk: de Munsterkerk. De twee karakteristieke torens zijn ontworpen door Pierre Cuypers (1827-1921), die in Roermond ter wereld kwam en overleed. Hij ontwierp veel meer panden in de stad en heeft in Roermond dan ook zijn eigen museum. Een standbeeld van Cuypers, bij het grote publiek bekend van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, staat naast de Munsterkerk. Hij kijkt peinzend omhoog naar zijn creatie, zijn rug gekeerd naar het wanstaltige complex pal achter hem, waar de V&D zat en dat nu al acht jaar leegstaat. In het centrum zien we veel moois en ouds, maar het is jammer dat een straat regelmatig wordt ontsierd door een moderner gebouw, waardoor die historische sfeer een beetje verloren gaat.
Toch is de binnenstad van Roermond zeker een bezoek waard, en ook hier vind je talloze kledingzaken – laat die outlet dus niet je hoofddoel zijn. Dan mis je bovendien het fijne zicht op de rivier de Roer (aftakking van de Maas), vanaf het door het boek aangeraden terras van De Pauw, een van de vele horecagelegenheden aan de Roerkade.
Bij Assen in Drenthe denken veel mensen waarschijnlijk als eerste aan de TT. We lezen dat Assen (70.000 inwoners), in tegenstelling tot de meeste provinciale hoofdsteden, geen middeleeuws stedelijk verleden heeft. Pas in 1809 kreeg het stadsrechten. Sindsdien ontwikkelde de plaats zich tot een hoofdstad met villa’s en herenhuizen – Assens bijnaam luidt ‘Stad der Paleizen’.
De wandeling laat dat duidelijk zien: geen fraai historisch centrum, maar die ‘paleizen’ zijn wel indrukwekkend. Leuk dat de route door een verrassend stadspark voert – we horen een groene specht lachen en zijn verbaasd dat zo’n ‘bos’ zo dicht bij de binnenstad ligt.
Een stukje buitenland
Appelvink
Om de zoveel tijd verschijnt er bij Fontaine Uitgevers een bundeling van wandelingen die eerder in natuurblad Roots gepubliceerd werden. Altijd hebben de boeken een thema, denk aan De mooiste wandelingen langs water of De mooiste vogel- & vlinderwandelingen. Volgende week verschijnt de nieuwste in de reeks: De mooiste woestijn- & bergwandelingen van Nederland, met zeventien routes die je het idee geven even in een ander land te zijn. Dat klinkt als een mooie gelegenheid om de wandelschoenen alvast in te lopen voor de bergvakantie deze zomer, want de meeste wandelingen gaan over heuvelachtig gebied. En nee, lang niet alleen in Zuid-Limburg, dat we bewust overslaan, op zoek naar lekkere klimmetjes elders in het land.
We beginnen in het zuidelijkste puntje van de Utrechtse Heuvelrug: bij Rhenen start de route ‘Laarsenberg & Grebbeberg’. Vanaf het Militair Ereveld Grebbeberg voert de wandeling van 8,2 kilometer eerst door bosgebied Laarsenberg, waar je inderdaad, lopend naar het hoogste punt met uitzicht, even een Zuid-Limburg-gevoel krijgt. Toch voelt dit bos, waar veel honden worden uitgelaten, iets te klein om het ultieme natuurgevoel te ervaren – de achterkant van Ouwehands Dierenpark helpt ook niet (al zien we wel een bruine beer).
Gelukkig slingert het pad daarna aan de overkant van de weg die andere berg op – honden zijn hier verboden en de heuvel die we beklimmen is van een weelderiger natuurschoon. Uiteindelijk staan we aan de rand van de stuwwal en kijken we uit over de Nederrijn en natuurgebied De Blauwe Kamer, een vogelparadijs.
De tweede bergwandeling vindt plaats in Twente. De route ‘Markelose bulten’ (13,5 kilometer) gaat over de Markelose Berg, de Hulpe en de Herikerberg. Drie Hollandse bergen die, zo belooft het boek, ons prachtige vergezichten gaan bieden. We worden niet teleurgesteld. Kenmerkend aan Twente is de afwisseling van bos en door beuken en eiken omzoomde weitjes – ruilverkaveling heeft hier nooit plaatsgevonden waardoor alles kleinschalig is gebleven. Tijdens deze wandeling kun je het idyllische landschap vanuit de hoogte ervaren. „Het lijkt wel Frankrijk”, zegt mijn metgezel.
De kaartjes zijn, zoals we van de Roots-gidsen gewend zijn, zeer duidelijk – de beste in hun soort. De beschrijving is soms ietwat onduidelijk, maar dankzij het kaartje (maak er thuis een foto van; het kaartje in het boek is beter dan het online kaartje) en de gps die je via de site van Roots gratis kunt downloaden, kun je eigenlijk niet verkeerd lopen.
Leuk en informatief zijn de hoofdstukken met dier- en plantsoorten die je op de ‘bergtoppen’ of in Hollandse ‘woestijnen’ – zoals het Hulshorsterzand en de Soesterduinen – kunt aantreffen. Voor de oehoe of de muurhagedis hoef je allang geen honderden kilometers zuidwaarts meer te rijden.
Lees ook
Op zoek naar een goed boek met wandeltips? NRC recenseerde er drie
„Op een gegeven moment dacht ik: waar bén ik nu eigenlijk? In Albanië, dat wist ik, maar ik was tegelijkertijd gedesoriënteerd. Het had net zo goed Tsjechië kunnen zijn, of Roemenië, of Wallonië. Zelfs ergens in de periferie van een Nederlandse stad. Als je naar heel gewone plekken gaat, ver buiten de stadscentra en de toeristische highlights, dan is er zoveel herkenbaarheid. En waar je ook bent, overal is menselijkheid te vinden, liefde en intimiteit. En, als je het wilt zien, poëzie.”
Fotograaf Chris Keulen (Heerlen, 1959) reisde tussen 2018 en 2024 af en aan door veertien landen, vaak in de Balkan en het oosten van Europa, maar ook in Griekenland, Portugal, België, Duitsland. Hij ging met de auto, de bus, het vliegtuig, en eenmaal ergens aangekomen ging hij vooral eindeloos lopen. Zonder vooropgezet plan foto’s maken, gewoon kijken wat hij tegenkwam: „Onbeduidende plekken kunnen heel verrassend zijn.”
In zijn nieuwe boek Silent Song zien we de foto’s die deze reizen hem opleverden. Verstilde beelden van straten waar de verf al lang geleden van de muren afbladderde, bewoners die in hun ochtendjas een praatje maken in een plantsoen, een treinstation gezien door een besmeurde ruit. Twee mannen zitten zwijgend op een bankje, een bedrijfsloods oogt met zijn verschillende kleurvlakken als een abstract schilderij. Alledaagse situaties en plekken die het nieuws niet halen. Maar die toch, zegt Keulen, „een groot deel van Europa en van onze levens weergeven”. De foto’s hebben geen bijschriften, je weet als kijker dus niet waar ze zijn gemaakt, of wanneer. Keulen: „Door een tekst wordt je blik gestuurd. Dat wilde ik vermijden. Kíjk vooral, dat deed ik ook.”
Foto Chris KeulenFoto Chris KeulenFoto Chris Keulen
Onzekere tijden
Chris Keulen studeerde fotografie en Nederlandse taal- en letterkunde. Naast zijn vrije werk fotografeert hij voor NRC. Hij maakte een aantal boeken met zijn werk en ontving meerdere prijzen. In 2017 won Keulen de Zilveren Camera met Kwetsbare liefde, een indringende reportage over Kim die thuis voor zijn dementerende vrouw Alda zorgt.
Keulen: „Ik had heel intensief gewerkt aan mijn serie over Kim en Alda, die zich vooral in en rond hun boerderij afspeelde. Ik voelde een grote drang om weer naar buiten te gaan, on the road. Normaal gesproken ging ik altijd thematisch te werk; er was een onderwerp, een rode draad. Maar ik begon me bekneld te voelen door die aanpak. We leven in zeer complexe en zorgwekkende tijden; klimaat, oorlog, de politiek die steeds meer naar rechts opschuift. Dat interesseert me, maar ik dacht: als ik dat als thema neem, dan is mijn blik alweer heel specifiek ergens op gericht. En dat wilde ik niet.”
In die onzekere tijden voelde hij zich, zegt Keulen, zelf ook onzeker. Dan kan je naar houvast gaan zoeken, Keulen besloot het tegenovergestelde te doen: „Ik had behoefte om structuur los te laten, om organisch en intuïtief te werk te gaan. En te kijken wat dat opleverde.”
Er waren een paar richtlijnen. Hij wilde, binnen Europa, plekken bezoeken waar hij niet eerder was geweest. Hij vermeed de nieuwsonderwerpen en toeristische plekken. „Als ik op reis ging bereidde ik me altijd goed voor. Ik las me in, bekeek documentaires. Nu besloot ik alleen maar literatuur te lezen. In Oekraïne las ik Tijd van de grote verwachtingen van Konstantin Paustovski, in Albanië de reportages die Joseph Roth in 1927 over het land maakte. Veel meer dan informatie verzamelen wilde ik in een bepaalde sfeer komen.”
Foto Chris KeulenFoto Chris Keulen
Plankgas
Keulen: „Als je voor een krant op pad gaat moet je een situatie gelijk interpreteren. Je moet er betekenis aan geven, duiding. Maar als je je open wilt stellen, dan is het juist goed om die interpretatie uit te stellen. Ik ging fotograferen en deed niets met die foto’s. Als ik thuiskwam, liet ik ze liggen. Soms maanden, soms zelfs jaren. Anders zou ik waarschijnlijk tóch gaan zoeken naar een rode draad. Het resultaat is dat Silent Song zo een fragmentarisch geheel werd. Het is geen lineair of coherent verhaal. Precies zoals ik de onrustige wereld van nu ervaar.
„De foto’s leidden me via zijpaden naar het hedendaagse Europa”, schrijft Keulen in zijn nawoord van Silent Song. „Ik keek ernaar en probeerde het te verbeelden, terwijl de geschiedenis plankgas gaf.”
Foto Chris KeulenFoto Chris KeulenFoto Chris Keulen