Na drie succesvolle kookboeken, Made in India, Puur India, Azië en een veganistische receptenrubriek in de Britse krant The Guardian verloor Meera Sodha het plezier in koken. Ze schrijft openhartig over die donkere periode in haar nieuwste boek Bij Meera aan tafel. „Ik heb heel lang in bed gelegen en maanden en maanden niet gekookt”, vertelt ze tijdens een videogesprek vanuit haar huis in Londen. De oorzaak noemt ze complex, maar de vele deadlines, een jonge baby en de coronapandemie hielpen niet. „Het was een opeenstapeling van alles in mijn leven waardoor ik mijn hoofd niet meer boven water kon houden en mijn weerstand volledig verdween.”
Het omslagpunt kwam toen ze zag dat haar man, die naast zijn baan alle zorg voor hun dochters en het huishouden op zich had genomen, brak. „Ik was zo met mezelf bezig dat ik me niet had afgevraagd hoe het met hem ging.”
Ze ging naar de keuken, pakte intuïtief wat ingrediënten, linzen, curryblad, citroengras en chilipepers, en maakte dahl. „Ik voelde een nieuwe energie in mijn vingertoppen, kon mijn longen voelen en weer ademhalen. Voor het eerst in lange tijd voelde koken anders, niet als een opgave.”
Ik was zo met mezelf bezig dat ik me niet had afgevraagd hoe het met hem ging
Sodha besefte toen dat dit was hoe ze wilde koken, eenvoudige gerechten voor haar man, dochters en zichzelf. En ze realiseerde zich hoe belangrijk ze de avondmaaltijd vindt. „Niet het ontbijt, niet de lunch, ik wilde alleen nog maar het avondeten maken.”
Het vermogen om een lekkere avondmaaltijd – de Engelse titel van haar boek is Dinner – op tafel te zetten noemt ze een ‘superkracht’. Ze kreeg weer plezier in koken; het voelde als een prestatie om iedere dag een maaltijd voor te bereiden en ’s avonds met haar gezin aan tafel te zitten. „Ik weet niet of dit voor iedereen geldt die mentaal door een diep dal is gegaan, maar ik was verdoofd, ik voelde niks meer. Door het klaarmaken van het avondeten voelde ik me geaard, ik had weer een doel.”
Bij moeder nog vlees
De recepten die ze in deze periode maakte vormden de basis van Bij Meera aan tafel. Ze noemt het haar meest persoonlijke boek. „Ik kookte altijd, maar het was nooit echt het soort eten waar ik van houd.” En dan aarzelt ze even. „Ik twijfel of ik dit woord moet gebruiken, maar het ging erom andere mensen te imponeren. Heel veel in deze wereld draait om indruk maken, waarom zou je anders nieuwe recepten verzinnen? Maar ik hou juist van eenvoudig eten. Als je bij mij thuis komt eten, krijg je de gerechten in dit boek.”
Door het avondeten voelde ik me geaard, ik had weer een doel
Die zijn allemaal vegetarisch. Alleen als ze bij haar moeder eet, eet ze nog weleens vlees. „Eten is niet alleen brandstof, maar ook nostalgie, plezier, geschiedenis en traditie, dus ik hou wat ruimte vrij voor mijn moeders kip curry of kip pilav, waar ik dol op ben.”
Sodha is de dochter van Indiase ouders uit Oeganda, die in 1972 het land moesten ontvluchten, omdat dictator Idi Amin de bevolking tegen de Indiase minderheid ophitste. „Ik heb geen plek om naar terug te gaan, ik kan niet naar het huis waar mijn ouders geboren zijn, de gemeenschap van toen is er niet meer. Daarom hou ik me vast aan de verhalen en de spullen die me verbinden met dat verleden.”
Ze staat op en komt terug met een houten lepel die haar dierbaar is, die ze van haar moeder kreeg en waar ze in haar boek over schrijft, net over als het koperen pannetje van haar oma en de beelden van de Hindoegoden Ganesha, Lakshmi en Annapurna in haar keuken. Ze staat weer op, pakt haar telefoon en laat ze zien. Ze is niet religieus, schrijft ze in haar boek, maar ‘door verbinding, traditie of rituelen’, geven ze haar ‘troost en het geluk dat ze nooit in haar eentje staat te koken’.
Haar ouders kwamen op het Engelse platteland van Lincolnshire terecht. „Wat mijn moeder aan mij heeft doorgegeven is dat koken je verbindt met tradities en in mijn geval was dat de Indiase Gujarati-keuken.” Gujarat is een deelstaat van India die aan Pakistan grenst.
De Indiase en Aziatische keuken zijn belangrijk voor Sodha, maar in Bij Meera aan tafel is de stijl veel uiteenlopender met invloeden uit bijvoorbeeld de Italiaanse en Egyptische keuken. De 120 recepten ademen de Londense diversiteit waar ze deel van uitmaakt. „Eten verandert met de omgeving en de mensen mee en dat omarm ik. Als ik iets van een andere cultuur gebruik, doe ik dat met respect en begrip voor de oorsprong, maar eten is ook een geweldig creatief medium.”
En eten is leuk, benadrukt ze. „Het moet leuk zijn. Hoewel de aanleiding voor dit boek verdrietig was, is het boek vrolijk geworden. Ik hou nu van mijn leven en als ik niet was ingestort, was ik zonder nadenken op oude voet door blijven gaan. Nu leef ik bewust en weet ik wat me gelukkig maakt.”
Dat zijn kleine dingen als zonlicht op haar gezicht, yogalessen, om drie uur klaar zijn met werken – en eenvoudige gerechten. „Ik heb aan dit boek echt met mijn hart en buik gewerkt. Wat ik er zo fijn aan vind is dat het me weer bij mezelf heeft gebracht.”
Een halve eeuw geleden geleden verdween de verzuiling stilletjes uit Nederland. Maar in Slotermeer, de oudste van de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam, zijn de restanten ervan nog zichtbaar. Daar staan in de Dobbebuurt ‘katholieke’ woningblokken van vijf verdiepingen tegenover ‘algemene’. De bewoners van de algemene, rechttoe-rechtaan-blokken moeten een trappetje op naar de entree van hun woningen. De katholieke blokken hebben daarentegen op de begane grond een soort kerkportalen als ingangen, met gemetselde bogen en eenvoudige tympanen. Boven de bogen zitten veelkleurige, half abstracte mozaïeken van de kunstenaar Theo Forrer. Met enige moeite vallen hierin onder meer ploegende boeren, zwoegende werklui en de hand van god te herkennen.
De door Nielsen Spruit en Van der Kuilen ontworpen algemene blokken zijn begin jaren vijftig gebouwd voor de algemene woningbouwvereniging Rochdale. De blokken die een katholieke woningbouwvereniging liet neerzetten zijn van Aat Evers en Geert Sarlemijn, twee traditionalistische architecten die omstreeks 1950 de cursus kerkelijke architectuur van pater-architect Dom Hans van der Laan volgden. Evers en Sarlemijn gaven hun bakstenen woondozen, waarvan enkele in de jaren tachtig helaas vaal wit zijn gestuct, niet alleen stichtelijke entrees maar ook natuurstenen lateien en vier dikke, bakstenen zuilen op de kopse kanten. Een naburig, ook door hen ontworpen blok met winkels en woningen heeft zelfs rijen witte zuilen met rare ionische kapitelen aan weerszijden van een boogvormige poort.
De stedenbouwkundige Cornelis van Eesteren, hoofd stadsontwikkeling in Amsterdam, zag de architectonische gevolgen van de verzuiling in Slotermeer met lede ogen aan. De hoofdontwerper van de Westelijke Tuinsteden hield niet van diversiteit. Het liefst had hij de enorme Amsterdamse uitbreidingswijken helemaal volgezet met radicaal modernistische architectuur. Van Eesteren en Sarlemijn en andere architecten die in Slotermeer hadden gebouwd vond Van Eesteren „kwalitatief op een laag peil” staan, schrijft Ineke Teijmant in het boekje De Dobbebuurt. Ze hadden er gezorgd voor een weerzinwekkende „kakofonie”, meende hij. De bewoners dachten hier anders over: zij vonden Slotermeer juist „gezellig gevarieerd”.
Goede smaak
Om de kloof tussen de smaak van Van Eesteren en die van de toekomstige bewoners van de Westelijke Tuinsteden te dichten, was in 1946 de stichting Goed Wonen opgericht. Uitgangspunt van Goed Wonen was dat smaak een kwestie van opvoeding is en de meeste Amsterdammers onopgevoed waren. „Slechts zelden treft men een interieur aan, waarin zuivere vormgeving, innerlijk evenwicht en harmonische kleurencombinatie ons het gevoel geven van werkelijke sfeer”, schreef de voorzitter van Goed Wonen (en Amsterdamse PvdA-wethouder van Volkshuisvesting) Jan Bommer in 1948 in het eerste nummer van het gelijknamige tijdschrift.
Om de lezers bij te brengen hoe ze hun interieurs konden zuiveren van zware balpootmeubelen en andere foute huisraad, schreef Goed Wonen niet alleen over „doelmatige” woninginrichting maar ook over kitsch en de vraag of massaproductie „een gevaar was voor onze persoonlijkheid”. Ook deed het tijdschrift de lezers een proefje aan de hand om vast te stellen of hun interieur ‘zuiver’ genoeg was: de melkflestest. De dikke, onelegante melkfles was „typerend voor onze tijd en voor de stand van onze natuur- en scheikunde” en past in elk „modern” interieur, zo legde de bedenker van de melkflestest uit. „Als u het beslist nodig vindt om de melk eerst over te gieten in een ‘mooi’ kannetje, dan is er ergens iets fout òf bij u òf bij uw interieur, want de fles is goed.”
In de jaren vijftig en zestig liet Goed Wonen twaalf modelwoningen inrichten in de Westelijke Tuinsteden. Wat de toekomstige tuinstedelingen daar toen zoal aantroffen, is te zien in de Van Eesteren Museumwoning, gevestigd in een woning in een algemeen blok in de Dobbebuurt. Hier staan de woon-, eet- en slaapkamer vol met huisraad die Goed Wonen had goedgekeurd, zoals de nog altijd populaire slaapbank van Mart Visser en een fauteuil van gebogen rotan. Aan de knalrode wand van de woonkamer hangen metalen wandrekken van het merk Pilastro, de keuken heeft een modulaire Bruynzeelkeuken van Piet Zwart en in de slaapkamer staan bedden van Auping met ‘hygiënische’ metalen spiraalbodems. Boven de eettafel hangt de beroemde en nog altijd geproduceerde PH 5-lamp van de Deense ontwerper Poul Henningsen.
De eerste modelwoning van de Westelijke Tuinsteden stond in Slotermeer en was in 1955 ingericht door Johan Niegeman, die in de jaren dertig in Stalins Sovjet-Unie had gewerkt. Daar werkte hij onder meer aan ‘sotsgorods’ als Magnitogorsk, nieuwe socialistische steden waar de Nieuwe Mens gestalte moest krijgen. De sotsgorods werden een faliekante mislukking en Niegeman moest in 1937, net als eerder de communistische architect Mart Stam, de Sovjet-Unie verlaten.
Betere mensen
Ook de Westelijke Tuinsteden waren bedoeld als een soort sotsgorods. Ontwerpers als Niegeman geloofden dat ‘zuiver’ ingerichte woningen betere mensen zouden maken van de bewoners. Mensen die zich omringen met melkflessen en andere ‘neutrale’ industrieel vervaardigde voorwerpen en meubels getuigen van een sterke persoonlijkheid, schreef Goed Wonen: „Zij hebben geen opvallende meubelen nodig in hun interieur om zichzelf tot recht te laten komen. Hoe eenvoudiger de meubelen, hoe beter de mens uitkomt.” Ook zouden functioneel ingerichte en hygiënische woningen leiden tot „een gelukkiger gezinsleven, een harmonieuze opvoeding van de kinderen en een vitale samenleving”.
De modelwoningen vielen lang niet bij alle bezoekers in de smaak. Velen vonden ze ‘kaal’ en ‘ongezellig’. En de degenen die er wel in iets zagen, konden de eenvoudige, maar desondanks dure huisraad meestal niet aanschaffen. Zo bleef het zuiver vormgegeven interieur alleen weggelegd voor een elite die ermee kon getuigen van hun goede smaak.
Museumwoning Van Eesteren. Freek Oxstraat 27, Amsterdam. Info: www.vaneesterenmuseum.nl/museumwoning
Mijn vriend Jan kwam bij ons eten. Van tevoren zei Willem: „Ik heb echt zin in vanavond. Jan gaat in ieder geval niet zo verschrikkelijk lopen jeremiëren over de toestanden in de wereld.” Daar verheugde ik me ook op, want ik kan er alleen tegen als ik zelf jeremieer.
Jan kwam bij het vallen van de avond binnen, een en al benen en glanzend kaal hoofd. Kaas klom als een kapucijnaapje tegen hem op, nestelde zich op zijn schoot en lispelde dat hij spaghetti carbonara wilde. Die kreeg hij, in een handomdraai door Jan bereid, maar vol en vet en bevredigend. De kaarsen brandden, er werd gegeten, buiten was het zacht novemberweer.
Jan woont in Leeuwarden, maar past in Amsterdam op een kat van achttien jaar oud, die allerlei medicijnen nodig heeft om door de dag te komen. Ik had weinig begrip voor de hele situatie. Een bejaarde kat in het licht van deze tijd vraagt te veel van iedereen, zeker op een avond als deze, die eindeloos moest duren. Ook heb ik mijn vader weleens een ongelukkig kuikentje, wiens hoofd verkeerd om aan zijn lijf zat, bij geboorte de nek om zien draaien. Toen zat het hoofd weer goed, maar daar was dan ook alles mee gezegd.
De kinderen gingen slapen. Willem bracht ze naar boven, aan tafel werd het even stil. Ik begon maar weer eens over het lot van vrouwen over de hele wereld. „Het is de alsof de wapens in je handen van suiker zijn, in een heel stroperige zich eeuwig herhalende droom”, fluisterde Jan en daarna, schel: „We kunnen er helemaal niks aan doen, vergeet die linkse lente.” We deden de gordijnen dicht. Willem kwam naar beneden, we moesten het er toch nog iets langer over hebben, je komt er niet onderuit. Dus vroegen we ons af waarom er zoveel stemmen zich laven aan de steeds grotere chaos, hoe die stemmen iedereen nog verder opdrijven, de waanzin willen laten heersen, de hoofdstad vol geweld en zij, juichend achter hun schermpjes verontwaardiging fingerend. „Het is nu wachten op Gavrilo Princip, en ondertussen verdringen ze elkaar om hem te mogen zijn”, zei ik en was geheel niet ontevreden met mezelf.
Toen begon Jan nonchalant The Waste Land te citeren en daarmee keerden we terug naar onze eigen, voor velen onuitstaanbare, veiligheid van oude teksten, liedjes, luisterend, in stille bewondering. Drie sukkels aan een keukentafel, met een stapel boeken, Medea en Cavalleria Rusticana. Een grote troost, maar één die moeilijk te vinden is, en daarom in het dagelijkse leven steeds verder uit zicht leek te verdwijnen.
De kat moest haar pillen, Jan vertrok even plots als hij gekomen was. Wij zaten nog even. Ik dacht aan Antigone die haar broer wilde begraven tegen de wens van de staat in. Daarna dacht ik aan mijn vader, die weigerde onze dode hond aan de dierenarts af te geven en hem achter in de tuin onder een appelboom begroef.
De volgende dag fietste ik met Kaas en Cléo katerig door onze straat. Op de hoek stond een verwarde man naar duiven te trappen. „Rot op, tyfusbeesten” schreeuwde hij. Toen kreeg hij er eentje onder zijn laars en stond met zijn volle gewicht op het beestje. Ik fietste met kloppend hart door en dacht aan de oppaskat van Jan. Moge het lieve dier voor eeuwig leven.
Spanning opbouwen, waarom zou je? In coöperatief bordspel Cthulhu: Death May Die breekt de hel los vanaf beurt één. De plot is elk potje hetzelfde: jij en je medespelers hebben net de deur ingetrapt van een catacombe (of museum, landhuis, laboratorium). Binnen probeert een snode sekte een duister opperwezen op te roepen. Dáár is de occulte hogepriester zijn ritueel aan het voorbereiden, dáár ligt een monster op de loer en hier zijn je dobbelstenen. Succes!
Cthulhu: Death May Die speelt zich af in het occulte universum dat de Amerikaanse horrorschrijver H.P. Lovecraft in de jaren 20 van de vorige eeuw heeft geschapen. In Lovecrafts esoterische (en racistische) horrorverhalen wemelt het van de onbeschrijfelijke oergoden met onuitspreekbare namen als Cthulhu, Yog-Sothoth en Nyarlathotep. Een terugkerend thema is hoe onbeduidend miezerig mensen zijn tegenover de immensiteit van de kosmos. Lovecrafts personages draaien vaak door omdat ze het ondoorgrondelijke toch proberen te doorgronden.
Cthulhu: Death May Die neemt zichzelf gelukkig niet zo serieus. Het neemt ‘jaren 20’ en ‘monsters’ als thema’s en knalt ze op elkaar als een wild kind dat met auto’s speelt. Neem de personages. Er is een sergeant met één arm (‘pain sharpens his aim’), een non die kan knokken (‘an expert on the occult’) en een Britse lord met een jachtgeweer (‘quite mad’).
Het is raar om te zeggen van een spel, maar Cthulhu: Death May Die is genereus. De hoeveelheid actie in een beurt is immens. In een gemiddelde beurt kun je gerust naar de andere kant van het gebouw rennen, twee sekteleden een pak rammel geven, vuur laten uitbreken doordat je een pyromane neiging hebt en tot slot een magisch diadeem in de hoek van de kamer vinden. Tijd om uit te puffen is er niet: er verschijnt een monster bovenaan de trap! „Jij bent!”
De handenvol dobbelstenen die over tafel rollen voelen al even scheutig. Bij elke worp kunnen er tentakels gerold worden, met elke tentakel kom je een stapje dichter bij waanzin en daarmee bij uitschakeling. Maar! De keerzijde is dat je aan de rand van de mentale afgrond ook sterker wordt, met extra dobbelstenen tot je beschikking en opgewaardeerde vaardigheden. Tot het punt dat er acht dobbelstenen in je knuist kletteren. Genereus!
En dan is er die copieuze hoeveelheid plastic, in de vorm van sekteleden, monsters en vergeten goden. Lovecrafts monsters mogen dan niet te beschrijven zijn, de plasticgieters van uitgever CMON hebben hun best gedaan er wat akeligs van te maken. De tentakels, tanden, vleugels en andere, onaanduidbare uitstulpsels maken de creaturen bíjna huiveringwekkend. Bijna, want zoveel ledematen, dat wordt toch ook weer lachen.
We wonen in Almere Oosterwold, een experimenteel ecologische wijk met liefde voor de natuur. Stadstuinieren is contractueel vastgelegd voor alle bewoners. Nu blijkt er een McDonald’s te komen. De buurt is fel tegen omdat het fastfoodconcept niet strookt met de doelstelling van de wijk. Mijn man dacht aan een win-winsituatie als Oosterwold de basisingrediënten voor het fastfoodrestaurant zou gaan leveren. Daarmee zou de eerste biologische McDonald’s ter wereld op de kaart komen te staan! We probeerden de Big Veg met groenten uit eigen moestuin. Ik gebruikte een vergeten restje gedroogde Puy-linzen. De smaak was vol en kruidig en de burgers kwamen lekker doorbakken en stevig uit de oven. De volgende keer voeg ik de shiitakes pas na het blenderen toe voor een extra bite. Overigens werd het plan door de directie van McDonald’s Nederland op een informatiebijeenkomst deze zomer afgeserveerd met de onvergetelijke woorden: „Wij gaan het niet eens worden.” Een gemiste kans. Het zou me namelijk niets verbazen als deze hamburger een hit blijkt te zijn.
Vader: „Mijn vader zal binnen een paar maanden overlijden als gevolg van euthanasie. Dit is uiteraard zijn eigen wens; hij lijdt al enige jaren aan de ziekte van Alzheimer en wil niet in een verpleeghuis eindigen. Mijn zoon (8) heeft een goede, maar niet hele hechte band met zijn grootvader. Hij is daar wel regelmatig omdat hij wél een hechte band met mijn moeder heeft. Hij weet dat zijn opa ziek is en ook dat hij waarschijnlijk niet lang meer zal leven omdat ik dat al met hem besproken heb. Enerzijds wil ik het bij deze informatie laten en hem pas na het overlijden daarvan op de hoogte brengen, anderzijds denk ik dat ik hem (en ook mijn vader) de kans op een echt afscheid ontneem. Ook wil ik de waarheid niet voor hem achterhouden. Ik kan niet goed voorspellen hoe mijn zoon met de mogelijkheid van een zelfgekozen dood zal omgaan omdat hij soms angstig is, ook in relatie tot het thema ‘dood’. Hoe kan ik hem het beste voorbereiden op deze gebeurtenis?”
Naam is bij de redactie bekend. Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Afscheid nemen
Ruth Van der Hallen: „Wees open over het naderende afscheid. Vertel uw zoon dat opa waarschijnlijk ergens in de komende weken zal overlijden. Geef hem en uw vader de kans om afscheid van elkaar te nemen. Als u dit voorafgaand aan de dag van de euthanasie organiseert, is het afscheid vaak minder beladen en kunt u uw aandacht op uw zoon richten.
„Een tekening maken voor opa, iets bouwen met lego, of samen iets doen wat ze graag samen deden, kan een mooi afscheidsritueel zijn. Voor veel kinderen is de dood niet per se iets zwaars; hoe de omgeving ermee omgaat, zet vaak de toon.
„U hoeft niet meer over de euthanasie te delen dan waar uw zoon zelf naar vraagt. Wees alert op vragen die later kunnen komen.
„Soms zijn kinderen aanwezig bij de euthanasie van een grootouder. Voor de aanwezigen kan dit een welkome afleiding zijn: het is troostend om op zo’n moment jong leven om je heen te hebben. Gezien de angst van uw zoon rondom de dood is voorzichtigheid geboden.”
Eerlijk zijn
Miep Burger: „Wees eerlijk. Juist als kinderen te weing informatie krijgen, kan angst ontstaan. Vertel dat sommige mensen ziek zijn in het lichaam en andere in het hoofd, zoals mensen met alzheimer. Dat het bij opa steeds erger wordt, dat de dokters er alles aan gedaan hebben, maar dat opa niet meer beter wordt. Dat de dokter na zorgvuldig overleg met opa een medicijn gaat geven waardoor zijn hart stopt. Geen ‘drankje’ of ‘spuitje’, dan kan een kind angstig worden voor drinken en prikken.
„Het zou jammer zijn om uw zoon en vader een afscheid te onthouden. Plan dit moment van tevoren in overleg met opa en oma. Dan kan de focus op uw zoon liggen. Bereid het afscheid met uw zoon voor: wat kan hij meenemen, wat kan hij tegen opa zeggen? Benoem dat het spannend is, en dat huilen heel normaal is.
„Als het om de euthanasie gaat bij een ouder van kinderen, willen deze ze er vaak graag bij hebben. Bij grootouders hangt dat van veel factoren af: de band met het kleinkind, de wens van kind en grootouders, hoe emotioneel vader of moeder zelf is. Of één van de ouders erbij aanwezig is, die vooral voor het kind kan zorgen op dat moment.
„Blijf regelmatig bij uw zoon checken of hij alles begrepen heeft, en hoe het met hem gaat.”
Ruth Van der Hallen is psycholoog en universitair hoofddocent klinische psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Miep Burger begeleidt als rouwtherapeut jeugd en volwassenen.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
De hond van Petra Quaedvlieg stierf plotseling, drie jaar geleden. ’s Ochtends werd ze ziek, ’s avonds was ze dood. De hond had grote, spitse oren en heette Xiaohei, Chinees voor ‘Zwartje’. Quaedvlieg had haar meegenomen uit Shanghai, waar ze negen jaar heeft gewerkt als freelance journalist, terwijl haar man er correspondent was voor de Volkskrant.
Na de dood van de hond ging Quaedvlieg (61), die nu in Maastricht woont, tot haar eigen verbazing wierook aansteken en kaarsjes branden. „Terwijl: ik ben helemaal niet religieus.” Xiaohei kreeg een graf achter in de tuin, ze werd gewikkeld in de oude paardendeken uit China waar ze vaak op lag in de winter.
In de weken daarna bleef Quaedvlieg dezelfde dagelijkse rondjes doen die ze met de hond liep. Ze merkte dat ze in gedachten tegen de hond praatte. „‘Wat denk jij Xiaohei, zal ik dit doen of zal ik dat doen.’” Het zette haar aan het denken over haar relatie met de hond, en met dieren in het algemeen. „Ik dacht: deze hond was in China waarschijnlijk bestemd voor de hotpot, en voor mij was ze zo belangrijk dat ik haar begraaf met rituelen. Maar andere dieren eet ik wel gewoon op. Hoe komt dat toch?” Uiteindelijk schreef ze een boek over de relatie tussen mensen en dieren, het eerder dit jaar verschenen Je hond eet je niet op. Het heeft de vorm van dertien brieven, gericht aan de dode hond uit China.
U bent vleeseter?
„De afgelopen jaren ben ik veel minder vlees gaan eten, en door de dood van mijn hond ben ik er nog meer over na gaan denken. Maar nee, ik ben niet helemaal vegetarisch. Af en toe eet ik vlees van koeien uit de streek of andere waarvan ik weet waar ze vandaan komen.”
Heeft u weleens ‘hond’ gegeten in China?
„Ik niet, mijn man wel, toen hij daar een verhaal over schreef. Erna belde hij me op vanuit de taxi: ik heb een doggybag voor je, haha. Nee, geen haar op mijn hoofd dacht eraan dat te gaan eten. Maar je kan je natuurlijk afvragen waarom niet. Want een varken is net zo intelligent en sociaal als een hond, misschien nog wel meer, en die eten we massaal.”
Honden én varkens maakten deel uit van haar kindertijd, in een dorpje bij Heerlen. „Wij speelden weleens in een varkenswei, dan jaagden we de varkens op. Ze konden ontzettend hard rennen.” Thuis hadden ze een Viszla, een Hongaarse jachthond, die los mocht lopen in de grote achtertuin. Rond haar zestiende vond ze op straat een puppy. „Ik was uit geweest en hoorde gepiep aan de overkant. Bij de voordeur van de slager lag een heel wollig klein hondje, dat uitgroeide tot een enorme zwarte bouvier.”
Nu ze weer in Limburg woont, merkt ze dat de varkens uit het landschap zijn verdwenen. „Die zitten nu in megastallen. Honden zien we elke dag, varkens zien we niet.” Het verklaart deels, denkt ze, waarom mensen in Nederland varkens eten en geen honden. „Varkensvlees ligt verpakt in de supermarkt, het is een product. Met het dier heeft het niets meer te maken.”
Toen haar dochter van tien in Shanghai een hond wilde, stond ze niet te springen. „In deze miljoenenstad gaan we echt geen hond nemen, dachten mijn man en ik. We waren ook veel op reis, waar moesten we die hond laten? Maar een Nederlandse vriendin daar zei: doe het nou gewoon, als je weg moet, kan die hond bij ons.” Ze kregen Xiaohei via een organisatie die straathonden opving. „Ze was door twee Chinese zakenvrouwen gevonden in Hunan, een provincie waar hond eten toen normaal was. Ze zat met ijzerdraad vastgebonden aan een paal en had een grote halswond. De vrouwen namen haar mee. Maar toen zaten zij met die hond. Ze woonden op veertien-hoog in Shanghai en hadden er helemaal geen tijd voor. Ze hoopten dat ze bij een gezin zou komen dat met haar zou gaan wandelen.”
Met de Chinese hond ontwikkelde ze een andere relatie dan met de honden uit haar jeugd. „Dat waren dieren om mee te spelen, hun aanwezigheid was voor mij vanzelfsprekend. Xiaohei hadden we geadopteerd, we wisten wat er met haar gebeurd was. Ik dacht: die hond heeft vreselijke dingen meegemaakt, daar moeten we extra goed voor zorgen.”
Varkensvlees ligt verpakt in de supermarkt, het is een product , met het dier heeft het niets meer te maken
Gaan mensen in China wezenlijk anders met honden om?
„Het leven in China is harder, voor iedereen en ook voor dieren. Er is een oude uitdrukking dat Chinezen, zeker mensen in Zuid-China, alles eten wat loopt, kruipt en vliegt. Als er honger is, moet je natuurlijk ook alles kunnen eten om te overleven. Tegelijkertijd is de hond, zeker de rashond, een statussymbool geworden. In de buurt waar wij woonden in Shanghai hadden mensen soms een heel dure hond met een dekje, slofjes, die allemaal lekkere hapjes kreeg. In de dierentuin van Shanghai, waar wij tegenover woonden, werden rashonden getoond achter glas. Die zaten in hun eentje in een soort huiskamer, met een gordijntje en een bed en een schilderijtje.”
Dat is voor ons vreemd, maar ú ging brieven schrijven aan uw hond. Waarom?
„Via de hond spreek ik tegen de lezer. Door tegen de hond te praten probeer ik erachter te komen hoe mensen zijn, de hond wordt een soort spiegel. Ik ben gaan beseffen hoe geconditioneerd wij mensen eigenlijk zijn, terwijl wij juist van dieren zeggen dat ze geconditioneerd zijn. De hond van Pavlov, weet je wel, die al gaat kwijlen als hij een belletje hoort.”
In welke zin zijn mensen geconditioneerd?
„Mensen lopen door de supermarkt, of een winkelcentrum, en kopen dingen die ze helemaal niet nodig hebben, de zogenaamde impulsaankopen. We denken dat we zo vrij en autonoom zijn, maar de hond is in zijn beperktheid eigenlijk vrijer. Want die hoeft niet na te denken over waar hij mee bezig is. Nietzsche zegt: we voelen ons superieur aan dieren, want wij zijn intelligent, kunnen nadenken, hebben ons leven onder controle. Tegelijkertijd benijden we het dier omdat hij in het moment is. Wij zouden dat ook willen zijn, maar wij moeten er heel veel moeite voor doen.”
Descartes zei: een dier heeft geen ziel.
„Klopt, hij zei: wij mensen denken, daarom hebben we een ziel. Dieren denken niet, dus hebben ze geen ziel. En als je geen ziel hebt, dan ben je eigenlijk hetzelfde als een machine. Terwijl Descartes zelf een hondje had, Monsieur Grat – de naam kwam van het Franse werkwoord voor krabben, gratter. Natuurlijk heeft ook hij met zijn hondje gespeeld. Hij heeft dus gewoon gezien dat zijn hond geen machine was, dat hij op je reageert. Een tijdgenoot van Descartes, de Engelse filosoof Cudworth, dacht dat dieren wel degelijk een ziel hadden. Kijk maar, zei hij: als je dieren bestudeert, dan zie je dat ze een heel complexe manier van communiceren hebben. Ze zijn talig op een manier die wij ons niet kunnen voorstellen, omdat wij niet in de huid van een dier kunnen kruipen.”
Boven de brieven aan uw hond staat ‘Dierbare reisgenoot’. Waarom die aanhef?
„Xiaohei was letterlijk onze reisgenoot, ze ging vanuit China mee naar Nederland, van Shanghai naar Maastricht. En: een hond leeft met je mee. Ik ben me pas na haar dood gaan realiseren hoe wederkerig de relatie is. Ik zorg voor de hond, maar de hond reageert ook op mij. Als je je niet goed voelt, of boos bent, zie je de hond kijken. Als iemand in huis kwaad is, trekt ze zich terug.”
Ik ben gaan beseffen hoe geconditioneerd wij mensen eigenlijk zijn, terwijl we dat juist van dieren zeggen
Hoe heeft Xiaohei de overgang naar Nederland doorstaan?
„Heel goed. Wij dachten: die komt getraumatiseerd uit het vliegtuig. Maar ze kwam kwispelend door de deuren op Schiphol, een stewardess hield haar aan de lijn.”
Net als menselijke relaties kent de mens-hondrelatie pieken en dalen. Een keer liet Quaedvlieg Xiaohei per ongeluk te lang alleen thuis. Bij terugkomst bleek ze te hebben gekotst en gepoept. „Die arme hond was tegen de deur op gesprongen, had aan de deur gekrabd. Ik zag dat het een drama was geweest. Je voelt je heel schuldig en dat blijft lang hangen. Zelfs nu, als ik eraan terugdenk, denk ik, hoe heb ik dat kunnen doen? Terwijl de hond alleen maar jankt van blijdschap als je er uiteindelijk weer bent. Er is geen enkele vorm van woede of wrok, een hond draagt je niks na. Bij mensen is dat heel anders.”
De hond heeft haar een keer gebeten tijdens een wandeling door de heuvels. „Ze was los en liep tegen schrikdraad aan. Ik rende naar haar toe en probeerde haar ervanaf te trekken; in een impuls beet ze in mijn hand.” De wond moest bij de huisarts worden gehecht. „Later vond ik het wel mooi, zo’n litteken. Zeker na haar dood was ik er wel blij mee. Dat je een fysiek merkteken hebt.”
Is dat een soort verbinding?
„Ja, ik denk het wel.”
Waaraan is de hond overleden?
„Orgaanfalen. Er kon niets meer gedaan worden. Maar als de dierenarts had gezegd dat ze met een operatie gered had kunnen worden, had ik dat ook niet gedaan. Ik dacht: er gaat niet geknutseld worden aan deze hond. Zeker niet met zo’n verleden van mishandeling. Dieren mogen bij ons niet meer gewoon doodgaan. Vroeger kregen huisdieren een spuitje als ze iets kregen. Uit barmhartigheid, dan waren ze van hun lijden verlost. Nu is het: misschien kan er nog iets geknutseld worden. Ik denk dat je wel de vraag moet stellen voor wie je dat doet. Doe je het voor het dier of doe je het voor jezelf?”
Wat bleef er achter van de hond?
„Het sterke besef dat zo’n dier niet inwisselbaar is. Dit was zo’n bijzondere hond, ik heb nog nooit zo’n hond gezien. Mijn vader zei: als je dit dier in de ogen kijkt, dan zie je een old soul. Die heeft al allerlei levens achter de rug, zo’n wijsheid straalt die uit. Een heel rustige hond was het. Niet geïnteresseerd in een stok of een balletje, dat vond ze allemaal onzin. Die hond wilde gewoon ‘zijn’. Ze kon ergens gaan zitten en alleen maar om zich heen kijken, met die oren recht omhoog. Kijken: wat gebeurt hier allemaal?”
U hebt in de huiskamer geen foto van Xiaohei.
„Daarmee vermenselijk je de hond. Ik zou de hond de hond willen laten.”
Maar u hield wel een begrafenisritueel.
„Dat ging over mijn afscheid van de hond. Of van de relatie die ik met haar had.”
Ze loopt nog steeds de rondjes die ze ook liep met de hond, naast andere wandelroutes. „Gisteren zag ik een zwerm spreeuwen een choreografie maken in de lucht. Een hele tijd stond ik naar boven te kijken, ik zag ook andere mensen dat doen. Je ervaart iets bijzonders wat niet in woorden uit te drukken is. Het is subliem. Het raakt je. Dat is wat dieren kunnen doen.”
Hoe word je productiever op je werk, een betere huisgenoot, een aardiger medemens of een kalmere ouder? Hoe blijven we de baas over onze agenda’s, die zich als vanzelf lijken te vullen? Kortom: hoe maken we het leven een klein stukje beter, voor onszelf en voor anderen?
Niemand heeft het volledige antwoord, maar iedereen koestert wel een kleine levenswijsheid of een slimme truc voor het dagelijks leven. NRC wil levenstips van mensen met uiteenlopende levenspaden bundelen. Want alleen hebben we niet alle antwoorden, maar samen komen we een stuk verder.
Ze mogen licht zijn („de avond eindigen met een 10-minuten-opruimsessie”) of wat dieper („een ‘sorry’ is geen écht excuus als hij komt met een smoesje”). Persoonlijk („als ik me overweldigd voel, stop ik mijn hoofd een kwartier onder de dekens; als ik eronderuit kom, voel ik me beter”) of praktisch („als ik mijn tanden poets, sta ik op één voet, om mijn balans te trainen”). Een handigheid die altijd voor jou heeft gewerkt, kan een openbaring zijn voor een ander.
‘Net als aardbeien horen rozen in de winter eigenlijk ook niet in Nederland thuis”, zegt natuurschrijver Katja Staring. Zij publiceerde onlangs het boek Slow Flowers, over hoe bloemen milieuvriendelijker geteelt kunnen worden. Rozen worden in de winter veelal per vliegtuig aangevoerd vanuit landen als Kenia. Als ze wel uit Nederland komen, komen ze uit energie-intensieve kassen en worden vaak pesticiden gebruikt. „Maar het kán echt anders,” zegt Staring aan de telefoon. Voor haar boek sprak ze met pioniers, start-ups en andere nieuwkomers die experimenteren met alternatieven, als antwoord op de verschuivende bloemenmoraal.
Sommige gemeenten, zoals Zutphen, Deventer en Amersfoort, geven geen bloemen meer bij festiviteiten, vanwege de milieuschade. Er zijn groeiende protesten van omwonenden van bloemenvelden vanwege zorgen over pesticiden. En het ongemak over het in- en uitvliegen van sierbloemen neemt toe. „Als mensen voor schone alternatieven kiezen, dan krijgen we steeds meer gezonde lucht, bodem, water, en een gezonde leefomgeving voor mens en dier”, zegt Staring.
Wat zijn de alternatieven?
1 Biologische bloemen
Het biologische aanbod is niet meer weg te denken uit de supermarkt, maar het is nog zoeken naar biologische bloemen. Volgens een inventarisatie van Staring teelt nog geen 2 procent van de sierbloemenkwekers biologisch. De onafhankelijke toezichthouder Skal controleert of bloemen die biologisch worden genoemd dat echt zijn. Biologische sierteeltproducten herken je aan een logo van een groen blaadje, met daarin de sterren van de EU-landen. Je weet zo bijvoorbeeld zeker dat er geen synthetische gewasbeschermingsmiddelen tegen onkruid en insecten zijn gespoten.
Online ontstaan samenwerkingsverbanden van bloemisten die meer biologisch aanbod willen, zoals Wilderful. „We zijn nu met een groep van veertien bloemisten en acht biologische kwekers,” zegt oprichter Silke Tijkotte via LinkedIn. Op de website zijn verschillende bossen te bestellen met een biologisch keurmerk. Ook onlinewinkel Bloomon heeft op de site een sectie voor biologische bloemen.
Daar moet je wel meer voor over hebben: een beetje boeket biologische bloemen kost al snel 35 euro. Dat is een derde duurder dan vergelijkbare niet-biologische boeketten.
2 Seizoensgebonden boeketten
Biologisch geteelde bloemen zijn meer seizoensgebonden dan bloemen uit de intensieve sierteelt. In de donkere maanden blijven volgens Katja Staring vooral rozenbottels, groenblijvende planten en droogbloemen over. Dat vergt dus ook dat mensen, afhankelijk van het seizoen, hun verwachtingen bijstellen.
Daar tegenover staat dat het lente- en zomeraanbod juist groeit: er is bijvoorbeeld een stijgend aantal biologische pluktuinen in Nederland. Dat zijn veelal biologische bloemenvelden waar mensen tegen betaling hun eigen boeketje kunnen komen plukken. Op de website Biotuinwijzer.nl staat een overzicht van alle locaties in Nederland, het zijn er inmiddels zo’n 500. Dat is echter lang niet genoeg om aan de totale vraag aan boeketten te voldoen en daadwerkelijk te concurreren met de intensieve bloementeelt waar miljarden in omgaan.
3 Plantjes in plaats van bloemen
„Bosjes bloemen blijven wegwerpproducten, hoe milieuvriendelijk je ze ook maakt”, zegt Suzanne van Straaten aan de telefoon, zij is mede-oprichter van Sprinklr.co, een aanbieder van biologische zadenmixen, bloembollen en planten. Daarom biedt haar webshop ook geen boeketten aan, maar wel andere groene cadeauopties. Biologische zadenmixen, zadenpakketjes voor een pluktuintje in eigen tuin of op het balkon, en biologische bloembollen bijvoorbeeld. Al voldoet nog niet alles wat Sprinklr verkoopt aan de eisen van Skal voor het keurmerk biologisch.
Volgens Van Straaten zijn populaire kamerplantjes zoals de pannenkoekplant, de polkadot begonia en de drakenklimop (ook wel bekend als de epipremnum) goed in een biologisch variant te krijgen.
De Vogelbescherming verkoopt op zijn website ook diverse biologische zaden- en bollenmixen voor tuinplanten en -bloemen die goed zijn voor vogels en insecten.
Katja Staring daagt mensen uit om creatiever te zijn: „Je kunt met Valentijnsdag bijvoorbeeld eens geen rozen maar sneeuwklokjes geven.”
4 Kunstbloemen
Volgens Milieu Centraal, een consumentenorganisatie voor verduurzaming, zijn kunstbloemen wat betreft het pesticidengebruik beter dan intensief geteelde sierbloemen. Maar voor de rest is het moeilijk, zo niet onmogelijk, om exact na te gaan of kunstbloemen nou veel beter zijn voor milieu en klimaat dan traditionele bloementeelt.
Bij de start-up Reflower, die zichzelf een ‘duurzame bloemenbieb’ noemt, biedt een abonnement op steeds wisselende kunstboeketten. Tot nu toe alleen in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
Even een dag uit onze geschiedenis: vandaag is de laatste dag dat B. als ongeschonden Eva door het leven gaat, want morgen krijgt ze er een gaatje bij. Suprapub heet het. Een katheter. We kijken er met hoop en vrees naar uit, want het is eng, maar misschien komt er dan eindelijk een einde aan ons gezamenlijk wc-bezoek, zij als gebruiker, ik als looprek, broekriem en bretels.
Wat gaat dat nieuwe gat ons brengen? Nu kijkt het ons nog gapend aan, je wilt je er niet in verliezen. Volgens de arts, een schat, is het een fluitje van een cent, de ingreep: even aanprikken en klaar is Kees. Dat gaatje is ook een oplossing, een opening, zeg maar, een weg vooruit.
Het gekke van elke aanpassing is, kan ik getuigen, dat het een enorme stap terug lijkt, maar goed bezien er vaker een paar voorwaarts zijn. De scootmobiel – suf, traag en onaantrekkelijk – zette een vermoeide tocht om in een optimistische aankomst, de bedbeugel – hard, bejaard en wanhopig – maakte van vallen weer opstaan, en de rolstoel – shocking, heftig en in-your-face, van vage klachten een duidelijk verhaal.
Maar zo’n toilet aan je lijf, afvoer en al, wat gaat dat brengen? Voor haar en voor mij? Kan ik haar nog wel op mijn rug nemen de trap op? Trek ik haar nog wel verantwoord uit het water de boot in? Moet ik haar vanaf morgen alleen nog broekrokken, tentjurken en poncho’s aantrekken? Je moet er toch niet aan denken dat het slangetje onderweg tussen de autostoelen aan de handrem blijft haken. Of dat je een slinger in de woonkamer maakt en per ongeluk de eettafel meetrekt.
De lucht in het leven, zo hopen we, voltrekt zich op het werk van B.
Wat heb ik daar mee te maken, zou je denken, hier spreekt toch de mantelzorger? Nou, dan kun je je lelijk vergissen, want bij gebrek aan dat gaatje, reis ik op mijn vrije dag de werkneemster achterna. Sterker, vandaag vul ik van lieverlee mijn tijd in hetzelfde portiershok van het schoolgebouw waar B. werkt. De alledaagse kwestie: de deuren van en naar dat hokje, van waaruit zij rode en blauwe briefjes verstrekt, of boze ouders telefonische te woord staat, hebben drangers. En die mogen er van de brandweer niet af. Gaan bij haar de alarmbellen af, dan blijft de deur stevig dicht, totdat een lieve collega de weg naar haar verlossing vereffent. Onder het motto: collega’s die lopen te zeiken, die helpen elkaar!
En dus heb ik er voor even een taak bij, als brug tussen dranger en blaas. Morgen, zo is ons beloofd, krijgen we weer wat vrijheid terug. Zij in de eerste plaats. Met een gaatje erbij in een poncho achter het loket. Want het Paradijs is een plek voor iedereen.