In het Vaticaan kunnen ze snel en efficiënt vergaderen – nu wij nog

Ik moet eerlijk zeggen dat ik vooraf wat sceptisch was. 133 (ouwe) mannen die samen hun nieuwe opvolger moeten benoemen. Ik had er een hard hoofd in. Maar kijk eens. Amper twee daaggies vergaderd en er is al witte rook. Als ik dat gepruts in Nederland zie, waar in al meer dan 14 jaar nog geen enkel dossier is opgelost – stikstofcrisis, asielcrisis, toeslagenschandaal, woningcrisis, Gordon, het Groningse compensatieschandaal, Willem II in of uit de eredivisie – dan doen die knarren in het Vaticaan het toch een stuk beter. Ik kijk daar met grote bewondering naar.

Dat zouden we hier in Den Haag ook eens moeten proberen. Dan zetten we ze met z’n allen in een hok met een mooi plafond , en moet je eens opletten hoe snel de witte rook dan ook hier zal kringelen.

Vroeger werden tijdens het conclaaf zelfs de toiletten niet geleegd tot er een besluit was, en stond de kist met het lichaam van de vorige paus pontificaal naast de vergadertafel, zo las ik in m’n eigen krant – nóg beter!

Doen we hier in plaats van een kist met een lichaam een portret van Pieter Omtzigt aan de muur, en dan halen we het toiletpapier, de mobieltjes en de Smintjes weg. Ik durf te wedden dat al onze problemen binnen een week zullen zijn opgelost.

Tuurlijk, er ging in het verleden ook weleens een conclaafje wat minder soepel. Zo duurde de langste drie jaar – een soort bedrijfsuitje from hell – werd er soms gevochten en vielen er zelfs weleens doden.

Maar zelfs dat heeft toch nog wel iets? Dat je moet vechten, of nog mooier: dat je stérft tijdens de besluitvorming. Dat stukje commitment mis ik toch wel een beetje bij het huidige kabinet.

Ik vind het ook mooi dat alleen mannen mogen beslissen in het Vaticaan. Dat scheelt zo een paar weken geneuzel over kinderopvang en work-life balance. En dan ook nog eens mannen tussen de 70 en de 80 jaar, zodat je er ook weer niet te lang aan vast zit mochten de besluiten en de benoemingen tegenvallen. Zou het eigenlijk sowieso niet veel beter zijn als hier in Nederland ook één oude (witte) man de baas zou zijn? Gewoon één oude witte man die álles regelt. Scheelt ook een hoop andere oude witte mannen.

Maar het grootste voordeel van het Vaticaanse model is toch wel: al die besluiten kunnen nemen zonder inspraakavonden, zonder dialoogtafels en zonder Raad van State die weer iets moet zeggen over de verstoring van het paringsgedrag van de blauw-wit gestreepte mestkever. Dat er niet eerst een beleidsnota of aantekeningen wie een functie elders moet krijgen, hoeven te worden geformuleerd, geen kardinalen die in talkshows alvast hun standpunt gaan toelichten, en geen moties en amendementen. En niks remote werken op Bali, maar gewoon allemaal wonen op kantoor. Dat zou hier toch ook een verademing zijn?

Die poppenkast ook – prachtig. De rook, de gewaden, de koorzang – iedereen kijkt ademloos naar die schoorsteen, en niemand weet wat er gebeurt. In Nederland proberen we nog altijd uit te leggen hoe een stikstofkaart werkt of hoe je je nieuwe pensioen moet invaren – stop daar toch mee.

Organiseer gewoon een jaarlijkse processie voor de woningmarkt of het nieuwe pensioenstelsel. Laat Mona Keijzer en Dick Schoof door een straat lopen met een maquette van een Vinexwijk, een spaarvarken en een rijtje stemmige mannen erachteraan, en het volk zal geloven dat er iets zal gaan gebeuren.

Resumerend. Nederland blijft maar prutsen met coalities, oppositie, en fractiediscipline. En ondertussen bewijst het Vaticaan dat je met één ouwe man en een tweeduizend jaar oud verhaal prima een miljoenenorganisatie kunt aansturen met wereldwijde invloed. Zonder tegenmacht, zonder sorry te zeggen voor misbruikschandalen, zonder debat, en geen gezeik over inclusie. En als het écht misgaat? Gewoon wierook branden en alles ruikt weer lekker fris.

Eigenlijk het enige minpuntje dat ik heb: de bedrijfskleding. Misschien wordt het eens tijd voor een andere outfit? Maar dat heeft geen haast, hoor. Kan ook prima als het over twee-, drieduizend jaar per ongeluk tóch een keer, God verhoede, een vrouw wordt, die nieuwe paus. Gewoon in een broek, in plaats van zo’n jurk?

Jullie?

Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]


Wijn drinken doe je met open vizier

‘Danoontje perzik”, zei mijn collega. We schrijven een jaar of zes geleden, in het Utrechtse restaurant waar ik destijds in de bediening werkte. Hij was verantwoordelijk voor de wijnkaart en organiseerde een proeverij voor het personeel, eigenlijk allemaal mensen die net als ik weinig tot niets van wijn wisten. Wel zo handig om een beetje te weten wat je verkoopt aan tafel.

Als student dronk ik liever bier. Dat is goedkoper. Consistenter ook. Het moet wel heel raar lopen wil een koud pilsje uit de tap niet lekker smaken. Dat is met wijn wel anders. Ik had wijn nog nooit heel lekker gevonden. Ook niet heel vies trouwens. Het smaakte vaak gewoon een beetje gemiddeld. Naar wijn.

Tot dat moment. Want verrek. Het smaakte inderdaad naar Danone. Naar perzik. Vol. Romig. Ik twijfel nu ik eraan terugdenk of het echt zo was. Misschien lag het niet zozeer aan de wijn als wel aan het feit dat ik het met zoveel aandacht dronk. Maar allemachtig, wat was het lekker.

Inmiddels besteed ik meer geld aan flessen dan bij mijn inkomen past. Het is iedere zomervakantie weer puzzelen hoeveel wijn ik tussen de kampeerspullen in de achterbak mee naar huis kan nemen. Desnoods vanuit Zuid-Frankrijk met een losse doos met flessen tussen de benen op de bijrijdersstoel, als ik weer eens te gulzig ben geweest. De auto zwaar op zijn assen. Ik bezit inmiddels meer wijn dan zinnig is in de beperkte ruimte van een stadsappartement. En misschien nog wel het belangrijkst: andere mensen krijgen de indruk dat ik er daadwerkelijk verstand van heb.

Ben ik nu een snob? Waar verandert liefhebberij in snobisme? En is er nog een weg terug?

Verfijnde smaak

Het woord snob heeft altijd een negatieve connotatie gehad. Het woord komt van het Latijnse ‘sine nobilitate’, dat op negentiende-eeuwse Engelse scholen werd gebruikt om leerlingen aan te duiden die geen adellijke titel bezaten. Destijds was de term dus vooral een middel van de hogere klassen om hun eigen positie te bestendigen. Tegenwoordig wordt het woord gebruikt om iemand aan te duiden die pretendeert een verfijnde (culinaire) smaak te hebben om zich te onderscheiden en superieur te lijken. De snob is een sociale stijger, wil doordringen tot hogere kringen.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Daarvoor is het relatief onbelangrijk hoe veel of weinig je over een onderwerp weet. Waar het om gaat, is hoe je met die kennis omspringt. Een snob is niet zozeer iets wat je bent, het is meer iets wat je uitstraalt.

Wijn is daarom een perfect snobistisch thema. Wijn consumeren hangt immers aan elkaar van gebruiken en gebaren. Vooral het restaurant, het liefst met uitgebreide wijnkaart en stijve klassieke bediening, vormt een uitstekend theater om de snob uit te hangen.

Verder nog opvallend, maar helaas moeilijk wetenschappelijk te staven: het lijkt erop dat vooral mannen snobs zijn. Het zijn de in lycra gestoken vaders met bierbuik die per se een carbon fietsframe willen omdat dat een paar honderd gram lichter is. Het zijn de amateurgitaristen die vier ruggen voor een gitaar neerleggen omdat B.B. King ook op zo’n model speelde, maar er nauwelijks een noot op kunnen spelen. Ik zal in de rest van dit artikel naar de snob verwijzen als een ‘hij’.

ABC’ers

Er zijn wijnliefhebbers die zweren bij wijn uit één bepaalde streek of druif. Of bij het juist vermijden van een type druif of streek (in mijn tijd in de horeca trof ik veel ABC’ers: anything but chardonnay). De types die neerkijken op flessen met een schroefdop. De types die álle natuurwijn vies vinden, of juist uitsluitend natuurwijn drinken.

Wijnplatform Wine Folly vroeg lezers ooit om hun meest irritante ervaringen met wijnsnobs te delen. De reacties waren even hilarisch als tenenkrommend. Mensen die tijdens een proeverij stennis trappen omdat er iemand aftershave draagt. Een stel dat zijn eigen fles wijn meeneemt naar een bruiloft en die met niemand deelt. Of, naar mijn mening het ergste voorbeeld: een groep mannen die een fles Krug-champagne van een paar honderd euro bestelt om die vervolgens als asbak te gebruiken.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Zoals de auteur van het artikel concludeert: snobisme komt vaak voort uit onwetendheid. De snob dénkt te weten hoe het zit. Maar hij beantwoordt liever dan dat hij doorvraagt. De Amerikaanse psychologen David Dunning en Justin Kruger onderzochten eind jaren negentig die discrepantie tussen zelfverzekerdheid en expertise. Hun bevinding: het zijn vaak de mensen met relatief weinig kennis over een onderwerp die zichzelf overschatten. Ook snobs zijn perfect in hun model (zie hieronder) te vangen. De grote paradox: wie écht veel weet, weet ook hoeveel hij nog niet weet.

Let wel: dat betekent niet dat er geen expertise mogelijk is. Er zijn ook over wijn heus wel zinnige uitspraken te doen, ballonnen die over het algemeen opgaan. Die bevatten alleen zelden de woorden ‘alle’, ‘geen’, ‘altijd’ of ‘nooit’.

Bewerking NRC/Sara-Noor ten Cate

Enthousiasme als wapen

Goed, en ik dan? Ik rol in rap tempo naar beneden van de piek in de grafiek. De afgelopen maanden verdiepte ik me nog intensiever in wijn voor de NRC Masterclass Wijn drinken voor beginners, waarin ik de poeha rond wijn ontleed en je een weerwoord aan de wijnsnobs leer geven. Gaandeweg leerde ik mijn eigen snobistische trekjes kennen, maar besefte ik vooral hoe weinig ik uiteindelijk weet. Ik ben, kortom, nog niet verloren.

De ultieme wapens tegen snobisme bleken enthousiasme en nieuwsgierigheid. Wie écht ergens enthousiast over is, kan eigenlijk per definitie geen snob meer zijn. Een snob is te cool voor enthousiasme. Te hooghartig. Weet daar zogenaamd te veel voor. Nieuwsgierig is hij al helemaal niet, dat zou zijn act van alwetendheid ondermijnen.

Snobisme is een doodlopende steeg. Uiteindelijk botst de snob altijd op de eigen vastgeroeste overtuigingen. Wie zichzelf eenmaal heeft overtuigd dat in Zuid-Italië alleen maar bocht wordt gemaakt, zal niet snel geneigd zijn zichzelf van het tegendeel te overtuigen. Voor een snob hangt zijn imago zelfs aan zulke uitspraken.

Illustratie Sara-Noor ten Cate

Het goede nieuws is dat snobisme geen eenrichtingsweg is. Je kunt er nog uit. Voor wie geen wijnsnob wil worden is mijn advies simpel. Drink met open vizier. Bevraag je eigen voorkeuren. Laat je niet afschrikken door mensen die (doen alsof ze) meer weten dan jij. Wijn drinken is geen quiz, er bestaan geen foute antwoorden. Behalve je wijn met ijsklontjes drinken natuurlijk. Dat kan echt niet.


‘Kan mijn dochter haar grieven over ons met haar eigen kind delen?’

Grootouders: „Toen onze kleinkinderen laatst bij ons logeerden, ontstond er een gesprek over pesten. Mijn kleinzoon van amper 7 vertelde toen dat zijn moeder, onze dochter, vroeger als kind werd gepest. Hij vertelde ook dat zijn moeder toen geen aandacht van haar eigen ouders, wij dus, had gekregen. Dat haar moeder daar geen oog voor had, en haar vader er nooit was vanwege zijn werk. Wij wisten tot voor kort niet dat onze dochter vroeger gepest werd. Onze andere kinderen herkennen zich niet in dit beeld van de opvoeding. We zijn verbaasd en behoorlijk geschrokken over de communicatie van onze dochter naar ons kleinkind. Is het verstandig dat je dit soort grieven over je ouders deelt met je jonge kinderen (5 en 7)? We legden het aan haar voor, zij vond van wel. Hoe we daarmee omgingen was onze eigen keus, vond ze. Maar wij zijn ongerust dat dit het vertrouwen schaadt dat de kleinkinderen in ons hebben. Hoe gaan we hiermee om?”

Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]

Kleinzoon geruststellen

Liesbeth Groenhuijsen: „Vertel jullie dochter dat het jullie spijt dat zij het kennelijk zo heeft ervaren, maar dat jullie van het pesten echt niet af wisten. Ga niet in discussie over de feiten. Dit is haar ervaring. We passen naarmate we ouder worden onze levensverhalen steeds iets aan. Terugkijkend vinden we soms kleine, soms grotere dingen die een verklaring kunnen geven voor dingen waar we als volwassene tegenaan lopen. Het is aan moeder zelf om in het heden iets te doen met de pijn van toen.

„Praat met jullie kleinzoon. Hij heeft vast gemerkt dat jullie schrokken toen hij dat zei. Zeg dat jullie hierover met zijn moeder hebben gesproken, en dat voor jullie alles in orde is. Leg hem uit: ‘Als mensen ouder worden, denken ze vaak terug aan vroeger, en hoe het in hun eigen gezin was. Alle ouders doen wel dingen waarvan de kinderen later denken dat ze dat graag anders hadden gewild. Dat is heel normaal.’

„Laat blijken, en vertel hem, dat hij aan jullie en zijn ouders altijd alles mag blijven vertellen.”

Begin opnieuw

Stijn Sieckelinck: „Als we ons aangevallen voelen, vragen we ons al snel af: is het wel waar wat de ander zegt? Dat is niet de goede manier om hiermee om te gaan. Dit is hoe jullie dochter het beleefd heeft, en of die interpretatie door de andere kinderen gedeeld wordt, is niet aan de orde. In een gezin kan de relatie met de ouders afzonderlijk per kind heel verschillend zijn.

„Jullie kunnen je afvragen of er signalen zijn geweest die jullie gemist hebben. Verder hoeven jullie het niet persoonlijk op te vatten. Opvoeden betekent het beste maken van de omstandigheden die er destijds waren. Ouders doen het nooit helemaal goed voor iedereen, dat maakt jullie nog niet tot slechte mensen.

„Ik snap dat uw dochter dit met haar kinderen gedeeld heeft. Zij wil thuis blijkbaar nadrukkelijk ruimte maken om over pesten te praten. Hoewel haar kinderen jong zijn, voelen ze toch wel aan dat dit ooit voor mamma moeilijk is geweest. Ook op de basisschool wordt hier tegenwoordig al vroeg over gesproken omdat kinderen door social media al jong met pesten te maken krijgen.

„Vanaf nu is er veel te winnen. Jullie hoeven de kinderen van uw dochter niet op andere gedachten te brengen. Laat gewoon zien dat jullie nu aandacht hebben voor dit soort zaken. Dat uw kleinkinderen tijdens een logeerpartijtje bij u over pesten kunnen praten, laat dat eigenlijk al zien.”

Liesbeth Groenhuijsen is klinisch pedagoog. Stijn Sieckelinck is opvoedfilosoof en lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.


Schrijver en psychotherapeut Forugh Karimi: ‘Er is een grote rol voor verhalen in traumaverwerking’

Een psychotherapeut luistert, een schrijver vertelt. Forugh Karimi (1971) is het allebei en hoewel we in de praktijkruimte in Den Bosch zitten waar ze als psychiater werkt en therapie geeft – straks na ons gesprek heeft ze weer een afspraak – schakelt ze moeiteloos over naar haar andere rol, die van schrijver.

„Allebei de rollen passen goed bij me, niets is toevallig”, vertelt ze. „Ik werd arts omdat ik goed kon leren – en als je het kon, dan deed je het, zo ging dat – en om mijn ouders trots te maken. En ik heb altijd geleerd om te zorgen, andere mensen troost te bieden en te helpen. Hoop te bieden, eigenlijk. En dát ligt weer helemaal niet ver af van waar mijn passie voor schrijven vandaan komt: ik had als kind al een rijke fantasie, ik was in mijn hoofd altijd bezig verhalen te maken. Ik kon heel slecht tegen onrechtvaardigheid en pijn, en om mij heen in Afghanistan, waar in die tijd altijd spanning en oorlog was, zag ik overal onrechtvaardigheid en pijn. Ik kon ’s nachts uren wakker liggen om die verhalen te verwerken, en dat verwerken deed ik door er een vervolg op te bedenken. Ik gaf wendingen aan de verhalen zodat het onrecht opgelost werd, zodat degene die onderworpen werd er toch in slaagde zich te verzetten. Van onmacht naar macht, van wanhoop naar hoop. Zo troostte ik mezelf.”

Forugh Karimi’s derde boek is net verschenen, In mijn ogen draag ik wolken, een vuistdikke roman over hoofdpersoon Widá en haar herinneringen – aan het Afghanistan van haar jeugd, aan de emigratie van de familie via Rusland, hun aankomst in een asielzoekerscentrum in Nederland. Eerder schreef ze de roman De moeders van Mahipar (2022), dat door enthousiaste lezers bekroond werd met de Hebban Debuutprijs, en de novelle Nargis (2023). Ook dat waren verhalen over Afghanen in Nederland.

Op haar vijfentwintigste kwam Forugh Karimi, geboren in Kabul, naar Nederland. Ze pakte hier de draad op van haar studie geneeskunde, ze specialiseerde zich in de psychiatrie.

Wist je dat al in Afghanistan, dat je je in de psychiatrie verder wilde?

„Nee, in Afghanistan had je geen psychiatrie op dezelfde manier als hier. Daar ben je eerder een zenuwarts, of houd je je bezig met heel ernstige psychiatrische beelden. In de geneeskunde ga je natuurlijk algauw de lichamelijke, medische kant op, maar de psychiatrie behelst meer dan dat – en dat trok me, daarom ben ik me ook op psychotherapie gaan richten. De gevolgen van trauma, bijvoorbeeld, werken door in je relaties, met anderen en met jezelf. Dat is niet alleen maar medisch op te lossen.”

Foto Lars van den Brink

Je hebt veel cliënten met een ‘transculturele problematiek’, las ik.

„Ja, veel kinderen van ontheemde ouders. Een groep die gemakkelijk over het hoofd gezien wordt, niet in de laatste plaats door henzelf trouwens. Hun ouders hebben oorlog meegemaakt, zijn gevlucht, getraumatiseerd, maar hun kinderen, die hier geboren zijn of heel jong hierheen kwamen, hebben het ook moeilijk. Zij komen vaak in de situatie terecht dat ze voor hun ouders moeten zorgen. Ik denk dat ieder kind er recht op heeft om trots te zijn op zijn ouders, maar stel je voor dat je ouders in een asielzoekerscentrum aankomen en daar moeten wachten op een verblijfsvergunning: dan is je vader niemand, niets. Die kan jou niet eens troosten, niet zeggen: het komt goed. Of denk aan een ouder die op zo’n manier Nederlands spreekt dat mensen erover met hun ogen rollen, of hen kleineren – dat is heel pijnlijk voor een kind. Want je hecht je niet alleen aan warme ouders, maar ook aan sterke ouders.”

Wat heeft dat voor gevolgen op latere leeftijd?

„Die kinderen zijn niet opgegroeid met het idee dat ze op hun ouders kunnen terugvallen. Ze durven het dan vaak niet goed aan om zelf kinderen te krijgen, of ze worden onzeker over de opvoeding en over of ze überhaupt goede ouders kunnen zijn.”

Hoe kun je hen helpen?

„Een van de pijlers van gezond opgroeien is autonomie ontwikkelen. Dat is vaak niet weggelegd voor kinderen van vluchtelingen, die voor hun ouders moeten zorgen, of voor hen willen zorgen, omdat zij die kans wél hebben. En dat kan ook iets goeds zijn, dus daar zal ik niet zeggen: ga weg, kies je eigen weg, je ouders moeten zichzelf redden. Ik denk dat ik met mijn achtergrond goed die vertaalslag kan maken.”

Maar ze moeten toch wél hun eigen weg kiezen?

„Jawel, maar die rijping moet van binnenuit komen, daar is vaak langdurige therapie voor nodig. Mijn cliënten kunnen vaak niet boos worden op hun ouders, ze zeggen: mijn vader heeft het al zo moeilijk, waarom moet ik het nog eens moeilijker maken? En: ze hebben alles opgeofferd voor mij. Dan zeg ik: ten eerste is dat de vraag, en ten tweede: dat is hun taak als ouder, dat zou jij ook doen voor je kind.”

Dat onvermogen om boos te zijn op je ouders, had je dat zelf ook?

„Ja, ik vond het ook moeilijk om eerlijk te zijn tegen mijn vader, ook als ik boosheid voelde. En ik wist: mijn vader zal mijn boosheid niet kunnen verdragen, maar dat betekent niet dat ik niet boos mág zijn. Ik was boos, maar kon het niet kwijt.”

Foto Lars van den Brink

En dan nu over het schrijven: zijn de verhalen en herinneringen ook iets wat je ‘kwijt wilde’?

„Ja, zeker. Schrijven is voor mij niet zelfexpressie, het is niet bedoeld om mezelf te laten zien, maar ik vertel de verhalen inderdaad omdat ik ze niet binnen kan houden. Het is alles wat ik heb gehoord en gezien en meegemaakt en het voelt als een rivier die moet stromen. Jaren geleden zag ik de titel van een boek van Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, ik zei: dat is mijn zin! Ik weet al van toen ik jong was: dat is mijn troost, voor al die machteloosheid die ik voelde bij het onrecht en de onderdrukking die ik zag. Ooit ga ik erover vertellen, dat was de zin van mijn leven, wat het leven de moeite waard maakte.”

Maar niet uit zelfexpressie dus?

„Ja, mijn verhalen zijn niet autobiografisch, maar ze staan dicht bij me, het zijn de verhalen van de mensen die ik om me heen zag. Het zijn gebeurtenissen die ik altijd meegedragen heb, als een last, maar die nu toch gezien worden.”

Wat is voor jou dan precies de waarde van dat vertellen?

„Dat heeft veel niveaus. Aan de ene kant heel klein en persoonlijk, zoals Márquez ook vertelt in dat boek: hij had iets meegemaakt dat indruk op hem had gemaakt, hij kon het niet loslaten, totdat hij het in een scène verwerkte, in een verhaal, en toen liet het hem los. Dat is exact wat er ook bij mij gebeurt: er knaagt iets en dat wil ik laten stoppen. Maar het voelt ook als een grotere opdracht: in de eerste plaats wil ik mijn land eren, mijn land dat ik verloren ben. Waar maar zo zelden over gepraat wordt – mensen kennen de Taliban, maar de gruwelijkheden die eerder zijn aangericht, tussen 1992 en 1996, door de moedjahedien, wie heeft het daar ooit over?”

Toch ben je romans gaan schrijven, geen geschiedenisboeken.

„Ja, zodat Afghanen van de tweede generatie mee kunnen reizen met de personages, naar het verleden, naar Afghanistan, zodat zij ook kunnen zien hoe het echt was. Ik voel een soort plicht om daarvan te getuigen, de menselijke verhalen te vertellen. Over de Tweede Wereldoorlog zijn duizenden boeken geschreven, over de oorlog in Afghanistan een handjevol. En daar zijn ook miljoenen mensen omgekomen, ontheemd geraakt, vermist geraakt.”

Toch klinkt ‘getuigen’ en ‘je land eren’ nog best abstract. Of misschien is dat vooral zo voor mij, omdat ik nooit mijn land verloren ben.

„Ja, dat is misschien moeilijk om je voor te stellen, maar je verliest dan echt een deel van jezelf. Je laat achter waar je vandaan komt, je raakt dat kwijt. En dan hebben we het nog niet eens over wat er daarna gebeurt: als vluchteling, als asielzoeker in een aanmeldcentrum, is het bijna onvermijdelijk dat je een deel van je eigenwaarde verliest. Je bent afhankelijk, je doet niets en mag niets, je moet alleen maar wachten, wachten, op een beslissing over je lot, op de genade van anderen.”

En dan geef je de gevolgen daarvan ook nog door aan je kinderen.

„Het is een grote uitdaging om je staande te houden, dus dan heb je de luxe niet om stil te blijven staan en te reflecteren op wat er is gebeurd, op wat je meedraagt. Kinderen van die asielzoekers krijgen dan nauwelijks te horen hoe het vroeger was – omdat die verhalen gefragmenteerd zijn geraakt, omdat het pijnlijk is om over je afgebroken verleden te vertellen. Maar het is verschrikkelijk om geen familieverhalen te hebben. We hebben die nodig als houvast, om te weten waar we vandaan komen, waar je ouders, de belangrijkste mensen in je leven, vandaan komen.”

Foto Lars van den Brink

Heb je de hoop dat jouw verhalen over Afghanistan en het leven van asielzoekers die lacune kunnen vullen?

„Er is een grote rol voor verhalen vertellen in traumaverwerking. Op veel plekken op de wereld zijn geen psychiaters of psychologen en toch wordt niet iedereen knettergek van alle ellende – want een mechanisme dat mensen helpt is verhalen vertellen, luisteren, daarmee verbondenheid creëren met anderen. Dat is het allerbelangrijkste wat we kunnen als mens.”

Verbondenheid, dat is wat het leven de moeite waard maakt?

„Ja, misschien cliché, maar ik hoop dat het goed overkomt, want ik heb het door mijn laatste boek nog eens echt ervaren. In de eerste versie van mijn roman had Widá geen geliefde, maar gaandeweg zag ik dat dat de oplossing was voor wat er ontbrak, het was de wending van wanhoop naar hoop. Liefde – en dan niet romantiek, maar de diepe verbondenheid die je kunt hebben – is echt groter dan de beschadigingen van de trauma’s, dat zie ik ook bij mijn cliënten, want liefde kan die schade helen. Omdat je dan voelt dat er wél mensen zijn die je kunt vertrouwen en die er voor je kunnen zijn.”

Dat is nog belangrijker dan autonomie?

„Autonomie is niet wat het leven de moeite waard maakt, solitair kunnen we niets. Het is belangrijker om afhankelijk van een ander te kunnen zijn. Om niet bang te zijn voor afhankelijkheid, maar die te verdragen.”


Schrijver en psychiater Forugh Karimi: ‘Er is een grote rol voor verhalen in traumaverwerking’

Een psychotherapeut luistert, een schrijver vertelt. Forugh Karimi (1971) is het allebei en hoewel we in de praktijkruimte in Den Bosch zitten waar ze als psychiater werkt en therapie geeft – straks na ons gesprek heeft ze weer een afspraak – schakelt ze moeiteloos over naar haar andere rol, die van schrijver.

„Allebei de rollen passen goed bij me, niets is toevallig”, vertelt ze. „Ik werd arts omdat ik goed kon leren – en als je het kon, dan deed je het, zo ging dat – en om mijn ouders trots te maken. En ik heb altijd geleerd om te zorgen, andere mensen troost te bieden en te helpen. Hoop te bieden, eigenlijk. En dát ligt weer helemaal niet ver af van waar mijn passie voor schrijven vandaan komt: ik had als kind al een rijke fantasie, ik was in mijn hoofd altijd bezig verhalen te maken. Ik kon heel slecht tegen onrechtvaardigheid en pijn, en om mij heen in Afghanistan, waar in die tijd altijd spanning en oorlog was, zag ik overal onrechtvaardigheid en pijn. Ik kon ’s nachts uren wakker liggen om die verhalen te verwerken, en dat verwerken deed ik door er een vervolg op te bedenken. Ik gaf wendingen aan de verhalen zodat het onrecht opgelost werd, zodat degene die onderworpen werd er toch in slaagde zich te verzetten. Van onmacht naar macht, van wanhoop naar hoop. Zo troostte ik mezelf.”

Forugh Karimi’s derde boek is net verschenen, In mijn ogen draag ik wolken, een vuistdikke roman over hoofdpersoon Widá en haar herinneringen – aan het Afghanistan van haar jeugd, aan de emigratie van de familie via Rusland, hun aankomst in een asielzoekerscentrum in Nederland. Eerder schreef ze de roman De moeders van Mahipar (2022), dat door enthousiaste lezers bekroond werd met de Hebban Debuutprijs, en de novelle Nargis (2023). Ook dat waren verhalen over Afghanen in Nederland.

Op haar vijfentwintigste kwam Forugh Karimi, geboren in Kabul, naar Nederland. Ze pakte hier de draad op van haar studie geneeskunde, ze specialiseerde zich in de psychiatrie.

Wist je dat al in Afghanistan, dat je je in de psychiatrie verder wilde?

„Nee, in Afghanistan had je geen psychiatrie op dezelfde manier als hier. Daar ben je eerder een zenuwarts, of houd je je bezig met heel ernstige psychiatrische beelden. In de geneeskunde ga je natuurlijk algauw de lichamelijke, medische kant op, maar de psychiatrie behelst meer dan dat – en dat trok me, daarom ben ik me ook op psychotherapie gaan richten. De gevolgen van trauma, bijvoorbeeld, werken door in je relaties, met anderen en met jezelf. Dat is niet alleen maar medisch op te lossen.”

Je hebt veel cliënten met een ‘transculturele problematiek’, las ik.

„Ja, veel kinderen van ontheemde ouders. Een groep die gemakkelijk over het hoofd gezien wordt, niet in de laatste plaats door henzelf trouwens. Hun ouders hebben oorlog meegemaakt, zijn gevlucht, getraumatiseerd, maar hun kinderen, die hier geboren zijn of heel jong hierheen kwamen, hebben het ook moeilijk. Zij komen vaak in de situatie terecht dat ze voor hun ouders moeten zorgen. Ik denk dat ieder kind er recht op heeft om trots te zijn op zijn ouders, maar stel je voor dat je ouders in een asielzoekerscentrum aankomen en daar moeten wachten op een verblijfsvergunning: dan is je vader niemand, niets. Die kan jou niet eens troosten, niet zeggen: het komt goed. Of denk aan een ouder die op zo’n manier Nederlands spreekt dat mensen erover met hun ogen rollen, of hen kleineren – dat is heel pijnlijk voor een kind. Want je hecht je niet alleen aan warme ouders, maar ook aan sterke ouders.”

Wat heeft dat voor gevolgen op latere leeftijd?

„Die kinderen zijn niet opgegroeid met het idee dat ze op hun ouders kunnen terugvallen. Ze durven het dan vaak niet goed aan om zelf kinderen te krijgen, of ze worden onzeker over de opvoeding en over of ze überhaupt goede ouders kunnen zijn.”

Hoe kun je hen helpen?

„Een van de pijlers van gezond opgroeien is autonomie ontwikkelen. Dat is vaak niet weggelegd voor kinderen van vluchtelingen, die voor hun ouders moeten zorgen, of voor hen willen zorgen, omdat zij die kans wél hebben. En dat kan ook iets goeds zijn, dus daar zal ik niet zeggen: ga weg, kies je eigen weg, je ouders moeten zichzelf redden. Ik denk dat ik met mijn achtergrond goed die vertaalslag kan maken.”

Maar ze moeten toch wél hun eigen weg kiezen?

„Jawel, maar die rijping moet van binnenuit komen, daar is vaak langdurige therapie voor nodig. Mijn cliënten kunnen vaak niet boos worden op hun ouders, ze zeggen: mijn vader heeft het al zo moeilijk, waarom moet ik het nog eens moeilijker maken? En: ze hebben alles opgeofferd voor mij. Dan zeg ik: ten eerste is dat de vraag, en ten tweede: dat is hun taak als ouder, dat zou jij ook doen voor je kind.”

Dat onvermogen om boos te zijn op je ouders, had je dat zelf ook?

„Ja, ik vond het ook moeilijk om eerlijk te zijn tegen mijn vader, ook als ik boosheid voelde. En ik wist: mijn vader zal mijn boosheid niet kunnen verdragen, maar dat betekent niet dat ik niet boos mág zijn. Ik was boos, maar kon het niet kwijt.”

En dan nu over het schrijven: zijn de verhalen en herinneringen ook iets wat je ‘kwijt wilde’?

„Ja, zeker. Schrijven is voor mij niet zelfexpressie, het is niet bedoeld om mezelf te laten zien, maar ik vertel de verhalen inderdaad omdat ik ze niet binnen kan houden. Het is alles wat ik heb gehoord en gezien en meegemaakt en het voelt als een rivier die moet stromen. Jaren geleden zag ik de titel van een boek van Gabriel García Márquez, Leven om het te vertellen, ik zei: dat is mijn zin! Ik weet al van toen ik jong was: dat is mijn troost, voor al die machteloosheid die ik voelde bij het onrecht en de onderdrukking die ik zag. Ooit ga ik erover vertellen, dat was de zin van mijn leven, wat het leven de moeite waard maakte.”

Maar niet uit zelfexpressie dus?

„Ja, mijn verhalen zijn niet autobiografisch, maar ze staan dicht bij me, het zijn de verhalen van de mensen die ik om me heen zag. Het zijn gebeurtenissen die ik altijd meegedragen heb, als een last, maar die nu toch gezien worden.”

Wat is voor jou dan precies de waarde van dat vertellen?

„Dat heeft veel niveaus. Aan de ene kant heel klein en persoonlijk, zoals Márquez ook vertelt in dat boek: hij had iets meegemaakt dat indruk op hem had gemaakt, hij kon het niet loslaten, totdat hij het in een scène verwerkte, in een verhaal, en toen liet het hem los. Dat is exact wat er ook bij mij gebeurt: er knaagt iets en dat wil ik laten stoppen. Maar het voelt ook als een grotere opdracht: in de eerste plaats wil ik mijn land eren, mijn land dat ik verloren ben. Waar maar zo zelden over gepraat wordt – mensen kennen de Taliban, maar de gruwelijkheden die eerder zijn aangericht, tussen 1992 en 1996, door de moedjahedien, wie heeft het daar ooit over?”

Toch ben je romans gaan schrijven, geen geschiedenisboeken.

„Ja, zodat Afghanen van de tweede generatie mee kunnen reizen met de personages, naar het verleden, naar Afghanistan, zodat zij ook kunnen zien hoe het echt was. Ik voel een soort plicht om daarvan te getuigen, de menselijke verhalen te vertellen. Over de Tweede Wereldoorlog zijn duizenden boeken geschreven, over de oorlog in Afghanistan een handjevol. En daar zijn ook miljoenen mensen omgekomen, ontheemd geraakt, vermist geraakt.”

Toch klinkt ‘getuigen’ en ‘je land eren’ nog best abstract. Of misschien is dat vooral zo voor mij, omdat ik nooit mijn land verloren ben.

„Ja, dat is misschien moeilijk om je voor te stellen, maar je verliest dan echt een deel van jezelf. Je laat achter waar je vandaan komt, je raakt dat kwijt. En dan hebben we het nog niet eens over wat er daarna gebeurt: als vluchteling, als asielzoeker in een aanmeldcentrum, is het bijna onvermijdelijk dat je een deel van je eigenwaarde verliest. Je bent afhankelijk, je doet niets en mag niets, je moet alleen maar wachten, wachten, op een beslissing over je lot, op de genade van anderen.”

En dan geef je de gevolgen daarvan ook nog door aan je kinderen.

„Het is een grote uitdaging om je staande te houden, dus dan heb je de luxe niet om stil te blijven staan en te reflecteren op wat er is gebeurd, op wat je meedraagt. Kinderen van die asielzoekers krijgen dan nauwelijks te horen hoe het vroeger was – omdat die verhalen gefragmenteerd zijn geraakt, omdat het pijnlijk is om over je afgebroken verleden te vertellen. Maar het is verschrikkelijk om geen familieverhalen te hebben. We hebben die nodig als houvast, om te weten waar we vandaan komen, waar je ouders, de belangrijkste mensen in je leven, vandaan komen.”

Heb je de hoop dat jouw verhalen over Afghanistan en het leven van asielzoekers die lacune kunnen vullen?

„Er is een grote rol voor verhalen vertellen in traumaverwerking. Op veel plekken op de wereld zijn geen psychiaters of psychologen en toch wordt niet iedereen knettergek van alle ellende – want een mechanisme dat mensen helpt is verhalen vertellen, luisteren, daarmee verbondenheid creëren met anderen. Dat is het allerbelangrijkste wat we kunnen als mens.”

Verbondenheid, dat is wat het leven de moeite waard maakt?

„Ja, misschien cliché, maar ik hoop dat het goed overkomt, want ik heb het door mijn laatste boek nog eens echt ervaren. In de eerste versie van mijn roman had Widá geen geliefde, maar gaandeweg zag ik dat dat de oplossing was voor wat er ontbrak, het was de wending van wanhoop naar hoop. Liefde – en dan niet romantiek, maar de diepe verbondenheid die je kunt hebben – is echt groter dan de beschadigingen van de trauma’s, dat zie ik ook bij mijn cliënten, want liefde kan die schade helen. Omdat je dan voelt dat er wél mensen zijn die je kunt vertrouwen en die er voor je kunnen zijn.”

Dat is nog belangrijker dan autonomie?

„Autonomie is niet wat het leven de moeite waard maakt, solitair kunnen we niets. Het is belangrijker om afhankelijk van een ander te kunnen zijn. Om niet bang te zijn voor afhankelijkheid, maar die te verdragen.”


Mireille Berman (1964-2025) leefde mét boeken, maar niet erín

‘Ik zal nooit vergeten hoe ze daar stond”, zegt de Duitse redacteur Anne Tente over haar vriendin Mireille Berman. „Als ik haar op de Frankfurter Buchmesse passeerde was Mireille altijd diep in gesprek, het hoofd een beetje schuin, oplettend en onderzoekend. Mensen voelden zich door haar gezien. In een industrie die zichzelf soms heel serieus neemt, prikte Mireille door alle opschepperij en hypes heen en behield ze haar passie voor boeken.”

Tente en Berman leerden elkaar in 2004 kennen op de Buchmesse en raakten bevriend, binnen en buiten het werk. Zo ging het vaker bij Berman: als redacteur non-fictie bij uitgeverij de Bezige Bij (2001-2005) en als beleidsmedewerker bij het Nederlands Letterenfonds bouwde ze een groot internationaal netwerk op van auteurs, vertalers, redacteuren en andere sympathisanten van het geschreven woord. Nadat Berman op 3 maart dit jaar was overleden aan de gevolgen van borstkanker, ontving het Fonds honderden reacties.

„Ik zat in de sollicitatiecommissie toen Mireille zich in mei 2005 bij het Fonds meldde”, vertelt oud-directeur Tiziano Perez. „Ze was zo bedachtzaam en bescheiden dat we in eerste instantie voor een andere kandidaat kozen. Dat was Peter Buwalda, die zich binnen twee weken terugtrok omdat hij liever wilde schrijven; Mireille kwam zo alsnog in beeld. En gelukkig maar. Ze was slim, zeer belezen, nieuwsgierig, en ze had een onfeilbaar moreel kompas. Ze gaf om mensen, niet om hun functie. Toen ik directeur van het Fonds werd bleef ze gewoon mijn kamer binnenlopen. Ze was een klankbord en een vertrouwenspersoon – niet alleen voor mij, voor velen van ons.”

Berman werd in 1964 geboren als vierde kind en enige meisje in een onderwijzersgezin, dat van Hattem via Zuidlaren naar Groningen verhuisde. Haar vader gaf les als muziekpedagoog, haar moeder was lerares Frans; beiden waren belezen en politiek geëngageerd en gaven dat aan de kinderen door.

Gretige lezer

„Mijn vader had vrijwel al z’n familie van moederskant verloren in de oorlog”, vertelt Thijs Berman, de één-na-oudste zoon. „Van die Joodse achtergrond kregen wij vooral een onuitgesproken, altijd aanwezig verdriet mee. Mijn vader was niet religieus. Hij koos voor het communisme, dat een radicale omwenteling van de maatschappelijke orde beloofde. We waren geabonneerd op [communistisch dagblad] De Waarheid. Literatuur stond bij ons thuis in het allerhoogste aanzien, we lazen verschrikkelijk veel. Als je als tiener niet Tolstoj, Zola, Toergenjev en Proust had doorgrond, telde je zo’n beetje niet mee.”

Ook Mireille was een gretige lezer – maar ze volgde hierin haar eigen smaak. „We hadden een eigen wereldje”, zegt jeugdvriendin Maaike Post. „We hadden allebei een konijn, we schreven samen, we draaiden plaatjes. We lazen heel veel meisjesboeken vol heftige gevoelens en klein gehouden levens: Cissy van Marxveldt, Schoolidyllen van Top Naeff. De gekkige, ouderwetse taal in die boeken raakte een snaar in ons, we konden er eindeloos uit citeren.”

Post en Berman bleven hun hele leven bevriend. Berman had sowieso „een waanzinnig talent voor vriendschap”, in de woorden van Judith Uyterlinde, die haar in 1982 ontmoette op de Amsterdamse lerarenopleiding D’Witte Lelie en meteen diep onder de indruk was. „Bij Mireille hoefde je niets te bewijzen. Ze oordeelde niet, ze wilde begrijpen.”

Berman verhuisde naar Amsterdam na haar eindexamen havo aan het Groningse Thorbecke College – anders dan haar broers kon ze niet naar het gymnasium, zo besloten haar ouders. Via de lerarenopleiding kwam ze alsnog op de Universiteit van Amsterdam terecht, waar ze geschiedenis studeerde en toetrad tot de redactie van Skript Historisch Tijdschrift: een eerste stap in haar loopbaan als redacteur die ze, aldus broer Thijs, „helemaal van onderaan heeft opgebouwd”. „De omgangsvormen bij de uitgeverijen waar ze haar eerste baantjes kreeg waren behoorlijk ruw, en Mireille was gevoelig. Maar ze was ook vastberaden. Het was haar levenslange missie om een stem te geven aan het onopgemerkte, het kwetsbare, en daarvoor de juiste mensen met elkaar in contact brengen.”

Gendervraagstukken

In 1993 ontmoette Berman medehistoricus Ido de Haan, met wie ze twee kinderen kreeg: Eva (1996) en Mischa (1999). Hun ouders „hadden lange tijd een heel goed huwelijk”, vertellen dochter en zoon nu, ook al kwam er na 28 jaar een einde aan. Zij groeiden op in een warm huis, met vaak gasten aan tafel met wie de wereld werd besproken. „Soms kwamen mensen een beetje schuw binnen, omdat ze uit het buitenland kwamen bijvoorbeeld”, vertelt Eva. „Mama omarmde ze dan meteen, en stelde iedereen op z’n gemak.”

In haar carrière bloeide Berman langzaam maar zeker op – het kostte haar soms moeite om zichzelf op waarde te schatten, ze zette liever anderen in het licht. In 2013 kreeg ze bij het Fonds de functie van non-fictiespecialist en begon een periode van veel reizen: in onder andere China, Suriname, Egypte, Rusland, Turkije en op Europese boekenbeurzen zette ze zich in voor de promotie van Nederlandse literaire non-fictie. Alles aan het werk vond ze leuk, zei ze zelf, ook het gedoe en de praktische klusjes.  

Bermans laatste grote prestatie voor het Fonds was de organisatie van het Nederlandse gastlandschap op de boekenbeurs in Leipzig in maart 2024, waar ze thema’s aan bod kon laten komen die haar aan het hart gingen, zoals het koloniale verleden en gendervraagstukken. Ze wist toen al dat de borstkanker waarvoor ze vijf jaar eerder was behandeld was teruggekomen, maar wilde zo lang mogelijk een zelfstandig, werkend mens blijven. Tot vlak voor haar dood stond ze parttime in boekhandel Athenaeum in Amsterdam. Wie haar daar ontmoette, kon zien hoe ze straalde; het was alsof ze nooit iets anders had gedaan.

„Mireille was een wijs mens”, zegt bevriend auteur Bram de Swaan. „Ze leefde met boeken, maar niet in boeken. Ze sloeg je niet om de oren met haar kennis, maar luisterde liever, om vervolgens iets te zeggen dat alles in een heel ander licht zette, vaak door middel van een grapje. Heel bijzonder.”


‘Mijn vader was pas 13 jaar toen hij bij de boer ging werken’

‘Op de foto staan mijn ouders en drie ‘vluchtelingetjes’ uit Duitsland/Oostenrijk. Mijn vader had hen opgehaald van het station in Delft. Eind 1950, begin jaren 1960 kwamen kinderen uit Duitsland en Oostenrijk zes weken met vakantie naar Nederland. Volgens mij ging het via de kerk. Eén van hen, het meisje, kwam bij ons logeren. De pop die ze vasthoudt, had mijn moeder haar gegeven als welkomstcadeau.

Ons gezin bestond al uit zes kinderen, maar volgens de coördinator gedijden de kinderen het best in een groot gezin. Ik was elf jaar en speelde graag met hen. Mijn ouders spraken geen woord Duits, maar mijn zus die op de mulo zat, pakte haar woordenboek erbij en kon dan vertalen.

Mijn vader kwam zelf uit een gezin van twaalf kinderen. Nadat hij zeven klassen van de lagere school had doorlopen, ging hij bij een boer werken. De boer wilde dat hij ’s morgens om 4 uur zou beginnen, maar zijn moeder zei: „Hij is pas dertien.” De boer vond het goed dat hij om 5 uur begon. Maar het jaar daarop moest hij wel om 4 uur beginnen. Mijn vader wilde eigenlijk boer worden, maar het werd een tuinderij.

Mijn moeder kwam uit een gezin van tien kinderen. Ze was een meisje van veertien toen ze ging werken als dienstbode bij een kruidenier. Ze werkte van ’s morgens 7 tot ’s avonds 19.00 uur. Op maandagmorgen hielp ze thuis eerst mee met de was, die al buiten hing voordat ze ging werken. Op zondag was ze juffrouw op de zondagschool.

Na haar trouwen was ze huisvrouw en kreeg in korte tijd drie kinderen, later kreeg ze er nog drie. Ze had toen nog niet de beschikking over apparaten als een wasmachine en stofzuiger. Naast het huishouden hielp ze ’s morgens ook mee tomaten sorteren op de tuinderij, zodat alles op tijd klaar was voor de veiling. Ook was ze jaren actief met kerkelijk werk. Het was een stabiel gezin waar ik met een warm gevoel aan terugdenk.”


Mijn behaagzieke lifecoach ChatGPT

Moed. Wij zijn van diamant. Motor: reparatie en onderhoud. Ongemerkt heb ik een malle tic opgelopen en als u niet uitkijkt heeft u die straks ook. Als u hem niet al heeft. Want ik zal vast niet de eerste zijn die bij het passeren van een minibiebje de eerste oplichtende rugtitels leest als een verborgen boodschap.

Noem het een seculiere en wandelende variant op ‘bibliomantie’: de Bijbel willekeurig openslaan voor een antwoord. Tarotkaarten, horoscopen, handlezen. Onze soort kan slecht overweg met onzekerheid. Daarom bedachten we orakels.

Mijn zoon kwam terug van de grote Griekenlandreis met school, waar ze bij het bekendste orakel waren geweest, dat in Delphi. Selfies bij de tempel van Apollo, waar de priesteres Pythia haar profetieën sprak, al dan niet onder invloed van hallucinogene dampen uit de spelonken. Of hij zelf nog een vraag gesteld had? Jazeker: „Waar je de beste gyros kon krijgen.” Het leek mij dat zijn telefoon daar een adequater antwoord op had. Maar misschien is dit tekenend voor een nieuwe generatie, om eerder een beroep te doen op informatie dan op wijsheid.

„Wijsheid is iets van vroeger”, stelt de Vlaamse psycholoog Paul Verhaeghe in zijn zojuist verschenen essay Wijsheid. „We beleven de onttovering van de wereld.” In brede lijnen schetst hij hoe mythen en magie vervangen zijn door wetenschappelijke kennis, waarmee we alles meenden te kunnen verklaren, ook de existentiële vragen. Maar niet alles laat zich verklaren met kennis. Wijsheid gaat over dat onbekende terrein, over de betekenis en zin van het leven.

Tegeltjeswijsheid

Zo bekeken zijn mijn magische straatorakels niets minder dan een poging tot hertovering. Behalve met boekenruggen ben ik ook steeds vaker in gesprek met ChatGPT. Vooral bij brainstormen is hij – ‘hij’ inderdaad, blijkbaar heb ik het gevoel met een mannelijke entiteit te communiceren, misschien omdat hij geleerd heeft mijn eigen opvattingen en formuleringen te spiegelen, maar misschien is de chatbot simpelweg een ultieme mansplainer, met zijn uitleg en puntenlijsten – best behulpzaam, zoals ook met vrienden kletsen dat kan zijn. Die leveren vaak nieuwe perspectieven, of reiken relevante boeken of artikelen aan. Je krijgt tien nieuwe opties, waardoor je, later onder de douche, de elfde ingeving krijgt, die de beste blijkt.

Daarnaast stel ik ChatGPT steeds vaker vragen als: hoe om te gaan met verschillende schrijfwerkzaamheden, uitstelgedrag, dagindeling, tegenslagen, zingeving. Vooral sinds de laatste update staat de digitale coach te popelen om ‘een ritueel’, ‘een mini-affirmatie’ of een ‘ochtendoefening’ te ‘ontwerpen’.

„Wil je dat ik help hier een compacte dagstarter van te maken?”

Ik: „O ja, dat zou ik enig vinden!”

„Mooi, daar gaan we! Dagstarter – werken vanuit aanwezigheid. Eén gedachte om mee te beginnen: ‘Ik schrijf om helderheid te krijgen, niet om het al te hebben.’ Laat deze even landen. Niet weten is geen fout, het is het begin. De eerste alinea hoeft nog niets op te lossen.”

Niet slecht, toch? Maar is het ook wijsheid? Verhaeghe zet kennis en wijsheid tegenover elkaar, maar er bestaat iets fijnmazigers. De informatiewetenschap hanteert het klassieke DIKW-model. Dat rangschikt de niveaus van cognitie in een piramide, met onderaan de ‘data’ (een zee aan ruwe, betekenisloze feiten), daarboven ‘informatie’, (gestructureerde data, waarin we bijvoorbeeld patronen herkennen), gevolgd door ‘kennis’ (begrip en inzicht in die informatie) en het topje van de piramide is de ‘wijsheid’ – het diepere inzicht, waarbij je de juiste beslissingen kunt nemen op basis van al die kennis en informatie.

‘Wil je dat ik help hier een compacte dagstarter van te maken’, vraagt ChatGPT me

Een algoritme jongleert in de onderste regionen van deze piramide. Razendsnel diept het data op, verknoopt die tot informatie en weeft daar adembenemend plausibele antwoorden van, steeds empathischer geformuleerd, waardoor het lijkt alsof we in contact komen met een bron van kennis of zelfs wijsheid.

Mijn dagstarter was toepasbare kennis, die me verraste. Nee, het zinnetje bracht mij niet in die lichte staat van vervoering waarmee ik ooit een uitroepteken plaatse bij deze zin van Joan Didion: „I write entirely to find out what I’m thinking, what I’m looking at, what I see and what it means.” Oppervlakkig gezien staat er hetzelfde, maar de dagstarter verhoudt zich tot Joan Didion als kennis tot wijsheid. Het eerste is toepasbare informatie, vermoedelijk geplukt van lifehacksites en uit zelfhulpboeken, het tweede een doorleefde ervaring, verwoord met bezieling, die alleen een mens kan schrijven. Bovendien gaat het bij zo’n zin ook om de context waarin hij verschijnt. In het essay Why I Write (The New York Times, 1976) neemt Didion ons mee in haar persoonlijke ontdekkingsreis naar wie zij is als auteur. Die ene lichtgevende zin is een uitzichtpunt halverwege.

Bij ChatGPT ontbreekt het avontuur van de zoektocht. In één keer ben je getransporteerd naar de bestemming, die weliswaar imponeert – zoals een foto van zo’n uitzicht dat doet – maar die niet is bevochten, niet werkelijk verinnerlijkt. Een AI-model kan alles doorrekenen, maar niets doorleven.

Terecht noemt Verhaeghe wijsheid „een totaal ander soort kennis”, die te vinden is in kunst en cultuur, ethiek en religie. Maar morele afwegingen, poëtische inzichten, en diepzinnige culturele citaten kunnen ook geleverd worden door AI, waar hij het in zijn ietwat tamme betoog helaas niet over heeft. ChatGPT is juist vrij sterk in het genereren van een complexere, gepersonifieerde vorm van tegeltjeswijsheid. Daar héb je vast wel iets aan, maar het voelt toch alsof je op reis bent met andermans paspoort.

Risico’s

De crux is dat wijsheid niet zonder meer overdraagbaar is. Werkelijk doorvoelde inzichten laten zich niet ‘delen’ op de manier van een Instagram-post. Wie dat wel probeert (en wie strooit er vanaf een bepaalde leeftijd niet met wijze raad?) verwart twee lagen van die cognitiepiramide, hij denkt dat een informatieoverdracht volstaat , zoals gelddonaties de armen helpen, terwijl voor echt inzicht de complete tocht nodig is, met getrotseerde tegenslagen, triomfen en overwonnen zwaktes.

Illustratie Jasmijn van der Weide

Wijsheid is belichaamde kennis, biologisch verankerd in zenuwbanen, driften en littekens. Hooguit kun je je eigen ervaring indirect delen. Daarvoor hebben we de werkelijkheidssimulator uitgevonden genaamd ‘verhaal’, en ook dit is een traag middel, niet te versnellen of samen te vatten. Blader of spoel door naar het einde en je weet niks.

Het orakel van Delphi is wel het eerste consultancybureau ter wereld genoemd, en misschien kun je inmiddels zeggen: ’s werelds eerste AI-assistent. Net als in het oude Griekenland heeft iedereen er toegang toe – koningen en gewone mensen, zolang de wifi maar werkt – alleen ondernam je er toen een hele reis voor. Die barre zoektocht was onderdeel van het raadplegen van het orakel. Het trage en moeizame van de weg erheen is geëlimineerd. De bedevaart werd een muisklik, de orakeltaal van Pythia een stappenplan, de pelgrimstocht een prompt.

‘Laat me weten of dit werkt in deze vorm – of als je liever een kortere versie hebt voor onderweg op jouw bankje met koffie, of tijdens je hardlooprondjes door de duinen. Ik maak graag variaties.’

Ja, verdraaid, daarover had ik allemaal verteld in dezelfde draad. Mijn taalhulpje is geslaagd voor de cursus empathie voor beginners. Les 1: ‘onthoud iets van de ander’. Straks gaat ChatGPT alles van je onthouden, ook uit alle eerdere gevoerde gesprekken.

Laat deze even landen. Na een paar maanden kletsen kent dit orakel jou door en door. Zijn antwoorden worden steeds nauwkeuriger op maat gesneden. Reuzehandig, maar er zitten immense risico’s aan, waarvan gerichte reclames nog wel de minste zijn. Het AI-model is als de vroegere biechtvader of zelfs God, die jouw diepste angsten en gebeden kent. Dat maakt je extreem kwetsbaar voor misleiding, identiteitsfraude, chantage, uitbuiting en andere manipulatie, als dat allemaal in verkeerde handen valt. En laten we eerlijk zijn, wie heeft er werkelijk een idee in wiens handen die ‘cloud’ is? Laat staan wie er in de toekomst macht over heeft over onze gedigitaliseerde diepste zielenroerselen.

‘Scherp gezien!’

Dat nieuwe langetermijngeheugen van ChatGPT past in een grotere verschuiving. Van een werktuig verandert AI steeds meer in gezelschap. In onderzoek van managementtijdschrift Harvard Business Review naar het daadwerkelijke gebruik van AI staat dit jaar op nummer één: ‘therapie/gezelschap’. Vorig jaar was dat nog: ‘ideeën genereren’.

In Amerikaans onderzoek oordeelden 800 proefpersonen onlangs dat ze de antwoorden van AI op psychologische hulpvragen als beter ervaarden dan die van de echte psychotherapeuten.

O ja, dat geloof ik best. Het algoritme is namelijk zo behaagziek als een lakei. Alles wat ik voorleg is ‘heel scherp gezien!’, na een paar alinea’s tekst jubelt het steevast: ‘Wat een prachtige observatie – bijna poëtisch’. (Hoezo ‘bijna’, denk ik dan toch nog verongelijkt.) De chatbot is jou nooit moe. Altijd beschikbaar. Oneindig geduldig. Nooit zal hij recht voor z’n raap zeggen dat je minder moet zeuren. Mooi geweest nu. Dit gelul slaat nergens op. Ga aan het werk, man. Dit register – dat goede vrienden af en toe moeten aanslaan – is er angstvallig uit weg geprogrammeerd. Net zoals obstakels naar wijsheid leiden, zo doen ook botsingen en confrontaties met werkelijke mensen dat ook.

Het verbaast me hoe snel we vriendschap hebben gesloten met chatbots. Ik herinner me de begintijd van de sms-berichten. Die stuurde je alleen als je door omstandigheden niet kon telefoneren. ‘Bel je zo terug’. ‘Ff onderweg’. Ze waren een gebrekkige vervanger voor echte gesprekken. Inmiddels is die vervanger gepromoveerd tot de vaste kracht. Mijn kinderen appen liever dan dat ze bellen. Ikzelf inmiddels ook. Zo ontwijken we het ongemak van het rechtstreekse gesprek. Voor een soort die gewend geraakt is aan het onderhouden van vriendschappen via het toetsenbord, is de stap naar affectie opvatten voor een chatbot een kleine. Die stap leidt je nog verder weg van de complexiteit van het sociale verkeer. Hoe meer de pleasende chatbots een familiair deel gaan uitmaken van ons dagelijks bestaan, hoe slechter we nog leren omgaan met de kritiek, nukken en veeleisendheid van levende en voelende soortgenoten. Op den duur kan de digitale vertrouweling dan zomaar de meer aantrekkelijkere optie worden.

Het is intelligent gecombineerde informatie, geen vriendschap

Of zijn we misschien al op dat punt? In de Volkskrant lees ik een artikel over emotionele relaties met AI, waarin de 24-jarige Emma vertelt: „Met vrienden of therapeuten durf ik niet alles te delen waar ik mee zit. (…) Mensen oordelen altijd, bewust of onbewust. ChatGPT doet dat niet. Daardoor voel ik me veilig en geborgen.”

Eind jaren negentig raakten sommigen verslingerd aan hun tamagotchi, een virtueel speelgoedhuisdier, dat ze moesten verzorgen. Nu kunnen ze er mee praten en zijn de rollen omgedraaid: het virtuele kameraadje moet hén verzorgen. Emma beschrijft het als „schrijven in een dagboek dat terugpraat”. Zo ervaar ik het ook enigszins. De vraag is alleen hoeveel autoriteit je moet toedichten aan die terugprater. Het is kennis, geen wijsheid. Intelligent gecombineerde informatie, geen vriendschap.

Maar een stem die zo empathisch is, die mij zo persoonlijk kan toespreken, die mijn eigen, deels onbewuste opvattingen in empathische bewoordingen spiegelt, die uit een oneindig reservoir aan feiten en informatie put, probeer daar maar eens géén goddelijke macht in te zien.

Symbolische taal

Het klassieke orakel gebruikt symbolische taal. Of het nu de I Tjing is, de vogelwichelaar of de Tarot-legger: het is taal die je zelf nog moet interpreteren, net als de rugtitels van mijn straatorakeltjes.

De taal van AI is plausibel, ondubbelzinnig, toepasbaar. Symbooltaal is van een andere orde. Een symbool is niet zomaar een trucje, een code die je kunt kraken, je kunt het nooit volledig ‘uitpakken’. Op Stille Zaterdag heb ik na veel jaar weer eens de complete Matthäus Passion ondergaan. Het verhaal is doordrenkt van symboliek maar je doet het tekort als je je afvraagt waar de kraaiende haan of de kruisiging nu precies voor ‘staan’. Symbolen proberen iets onvatbaars over te brengen en dat kan alleen in die ene, onvolmaakte vorm.

ChatGPT is geen mini- maar een megabieb (vol boeken die vaak ook nog gestolen zijn), maar de kans om wijsheid op te doen is groter bij die kleintjes. Door de verhalen te doorleven die op de planken staan, dat allereerst, maar zelfs als je ze als speels orakel gebruikt. Ze geven je geen pasklare puntenlijsten, maar symbolische taal, die een bemiddelaar is in het gesprek met jezelf. Het helpt vragen te stellen, niet om antwoorden te vinden. Mijn minibiebjes zijn Rorschachtesten, die vooral ophelderen wat er zoal in mijzelf leeft. De godheid die waakt over het kastje tussen mijn straat en de duinen vertelt dat de echte wijsheid in onszelf te vinden is – Moed. Wij zijn van diamant. Motor: reparatie en onderhoud.


Groenten in erwtjes-formaat

Ik maakte de terrine van groente in aspic met een vulling van groene asperges, wortel, erwtjes, bloemkool, augurk, yorkham, peterselie en eitjes. De groenten waren in het formaat van de erwtjes gesneden, de eitjes in plakjes. De bouillon was na het zeven mooi helder, maar toen ik het citroensap erbij deed werd de bouillon wittig en ondoorzichtig. Het spannendste was het storten uit de vorm op een bord, maar dat ging met de aanwijzing van Janneke om de bodem te verwarmen met warm water heel soepel. Ondanks de wat troebele bouillon zag het er toch mooi uit en was de inhoud goed zichtbaar. Omdat de terrine vrij plat is had ik er dikke repen van gesneden en dat zag er op een bordje met wat garnering en het sausje heel gezellig uit. De volgende keer maak ik de bouillon veel sterker. Toen ik hem proefde als bouillon was-ie prima, opgesteven had het vrij veel smaak verloren. Er kan meer zout en zuur bij. Ik vond het een groot succes.


De moeder van Moederdag

U kent haar naam misschien niet, maar zonder Ann Reeves Jarvis (1832-1905) was er zondag geen Moederdag geweest. Geen kopje thee op bed, geen beschuit met aardbeien, vrolijk beschilderde pastaketting, bos rozen of parfum. Wat begon met één moeder die zorgde voor andere moeders, groeide uit tot een wereldwijde traditie. Nu ja, er kwam ook nog een dochter aan te pas. Een dochter die een monument oprichtte voor haar moeder – en het daarna eigenhandig weer wilde afbreken. Maar daar komen we vanzelf op uit.

Het verhaal begint in West Virginia, halverwege de negentiende eeuw. Armoede en ziekte zijn alomtegenwoordig. Ann Reeves Jarvis is moeder van elf kinderen — óf zelfs van dertien, daarover zijn de bronnen het niet eens – van wie er uiteindelijk slechts vier volwassen worden. Hoewel zo’n hoge kindersterfte destijds niet ongebruikelijk was, dunkt me dat een mens gemakkelijk zou kunnen breken onder zoveel zorgen. Maar niet deze methodistische domineesdochter en zondagsschooljuf. Zij buigt haar verdriet om in daadkracht.

In 1858 richt ze de zogeheten Mother’s Day Work Clubs op: een vrouwenorganisatie die gezondheidszorg toegankelijker wil maken, arme gezinnen bijstaat en moeders leert ziektes als tyfus, cholera en dysenterie te voorkomen. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) staat Jarvis erop dat de organisatie neutraal blijft. Tijdens een mazelenepidemie verplegen zij en haar clubleden noordelijke én zuidelijke soldaten. Na de oorlog zet ze zich in voor verzoening. In 1868 organiseert ze een Mother’s Friendship Day, bedoeld om noordelijke en zuidelijke veteranen en hun familieleden samen te brengen.

Vanaf hier gaat het verhaal verder met Anna Jarvis, één van Anns vier kinderen. Wanneer haar moeder in 1905 sterft, zweert Anna haar maatschappelijke nalatenschap levend te houden. Als kind had ze haar moeder eens horen verzuchten dat het tijd werd voor een dag waarop het doorgaans onzichtbare werk van moeders werd geëerd. Op de tweede zondag van mei in 1907 organiseert Anna, in de kerk waar haar moeder jarenlang les gaf, de eerste officiële Mother’s Day. In de jaren daarna voert ze – haar activisme heeft ze niet van een vreemde – onvermoeibaar campagne voor een nationale Moederdag, iets wat ze in 1914 voor elkaar krijgt.

En dan nu die tragische wending. De dag die de dochter van ‘Mother Jarvis’ met zoveel overtuiging in het leven heeft geroepen, wordt al snel overgenomen door bloemisten, bakkers, kaartendrukkerijen en warenhuizen. Waar zij een ingetogen, waardig eerbetoon aan hardwerkende moeders voor zich zag, verandert dat tot haar afgrijzen in een commercieel circus vol bonbondozen en peperdure boeketten. Woedend probeert ze haar eigen geesteskind weer af te schaffen. Ze plaatst advertenties waarin ze mensen oproept geen bloemen te kopen voor Moederdag. Geeft al haar geld uit aan rechtszaken tegen liefdadigheidsinstellingen die de feestdag in haar ogen misbruiken om fondsen te werven. Tevergeefs. Anna Jarvis sterft berooid en verbitterd.

Een triest verhaal, en de commercie rond Moederdag is sindsdien bepaald niet afgenomen. Toch is het mooi dat deze dag nog steeds bestaat. Want de meeste moeders verdienen het om gekoesterd, verrast, verwend, gevierd, herdacht, geëerd en gemist te worden. Niet per se met dure cadeaus, maar gewoon met wat oprechte aandacht. En met een lekker toetje natuurlijk, da’s altijd een goed idee.