De citroenmousse van 17 januari was bedoeld om ‘Blue Monday’ te lijf te gaan. Met Hemelvaart maakte ik de mousse al voor vier personen en het was in al zijn eenvoud een groot succes. Wat te doen met de overgebleven helft van de gecondenseerde melk? Mij leek het ook een prima afsluiter van een aspergemaaltijd. Gisteren haalden we de laatste asperges van het jaar in Lijnden, we kregen onverwacht eters. Opnieuw enthousiaste reacties. Met maar drie ingrediënten, gecondenseerde melk, citroen en slagroom kon er niets misgaan. Citroenen persen en raspen, slagroom lobbig kloppen en verder is het een kwestie van mengen. Een kind kan de was doen. Het was een heerlijk fris dessert, een mooie combinatie van zoet en zuur. Zelfs onze zoon, niet bepaald een toetjesfan, zei dat hij makkelijk ‘een hele bak’ op zou kunnen. Helaas voor hem, het recept was voor acht personen en ik had de hoeveelheden gehalveerd.
Vandaag loop ik op blootvoetschoenen. Dat zijn hele dure schoenen die doen alsof ze er niet zijn. Een soort hoesjes van leer, met een zool zonder hak maar bij de neus juist extra ruimte, zodat je tenen vrijuit kunnen wriemelen. Ze bevrijden je voeten van dat knellende concept genaamd ‘schoen’, luidt de belofte. Je zult lopen met een veerkrachtiger tred, meer contact maken met moeder aarde.
Schoenen kortom waar je makkelijk grappen over kunt maken. Maar je moet op tijd weten te stoppen, voor je het weet mis je de paradigma-verschuiving. De klomp is ook uitgestorven, dat lot kan de sneaker ook beschoren zijn.
Vorig jaar al constateerde de Britse krant The Guardian dat de barefootshoes niet meer te stuiten zijn. De krant wist ook waarom: „Het is geen geheim dat we een periode van grote turbulentie doormaken – ecologisch, economisch, sociaal – en hoe dichter we bij de grond zijn, hoe veiliger en meer in harmonie met onze omgeving we ons voelen.”
Inderdaad brengen mijn hakloze schoenen me dichter bij de grond: een paar centimeter. Voor een klein mensje als ik voelt dat als een groot offer aan Gaia. Maar het moest, ik had mijn blootvoetschoeisel van een vriend cadeau gekregen, een bekeerling die zelf al zo’n twintig paar in de kast had. Je hebt een beweging van mensen die zich willen bevrijden van schoenen. Zoals mensen zich terecht keren tegen knellende bh’s of knellende woorden als ‘mannetje’ of ‘vrouwtje’.
De fabrikant van mijn schoenen maakte een filmpje getiteld Shoespiracy. We worden misleid door de Nikes en Adidassen van de wereld, is het verhaal. De menselijke voet is van nature een prima stapper, daar moet je helemaal niets meer aan toevoegen. Alleen dat laagje rubber, want de moderne wereld is nu eenmaal geasfalteerd en er ligt soms glas. Kortom, aldus de slogan: ‘Beweeg op de manier zoals de natuur het bedoeld heeft’.
De natuur bedoelt geloof ik helemaal niets (laat staan dat die bedoelingen per se goed zijn), maar ik wilde best mijn voeten eens verwilderen. Uit nieuwsgierigheid trok ik de wondersloffen aan, tot mijn eigen verbazing liep ik er drie dagen achter elkaar op. Ze hielpen me enorm – niet alleen bij het lopen.
Deze lichtvoetige stappers hielpen me een knoop te ontwarren waarin ik al een poos zat verstrikt. Waar trouwens de halve wereld in vastloopt. Namelijk de kwestie of we de natuur meer moeten controleren of juist meer laten verwilderen.
Ik wilde de zaak eens en voor altijd te beslechten. Ik had een stapel boeken over rivieren mijn hokje ingesleept. Aan rivieren kun je zo mooi zien wat er gebeurt als je ze vrijlaat of juist inkapselt. Zo heb je een beweging die ijvert voor het verwijderen van dammen en dijken en waterkeringen, bevrijd de rivier van die knellende concepten! En je hebt mensen die zeggen: ben je helemaal besodemieterd, dan gaan we allemaal dood.
Foto Thomas Nondh Jansen
Rivieren ontketenen
Voor beide valt wat te zeggen, ik kwam er niet uit.
Iemand appte me bijvoorbeeld een prachtig citaat uit het nieuwe boek Is a river alive? van de Britse schrijver Robert MacFarlane: „Steden groeien op de oevers van rivieren en vergeten langzaam hun ecologische, hydraulische oorsprong. Later bezwijken ze langzaam onder hun gewicht, tenzij datgene waaruit ze zijn ontstaan met kracht nieuw leven wordt ingeblazen: de rivier.”
De rivier ontketenen? Achter de dijk hoorde ik een 7 meter hoge watermassa grommen
En dan dacht ik: prachtig! Laten we de levende, bezielde rivieren ontketenen! Maar daarna keek ik uit het raam van mijn werkplek in de bocht van de rivier, naar de dertiende-eeuwse dijk. Daarachter hoorde ik een 7 meter hoge watermassa grommen.
„We behandelen het water zoals we een vreemdeling behandelen. Beiden willen we op afstand houden”, aldus Mikki Stelder, ‘antidisciplinair’ onderzoeker aan de UvA, in tijdschrift De Gids. Ja, verrek! Maar daarna: hoe stel je dat dan voor, moeten we het water weer verwelkomen als een vriend? Amsterdam weer moeras, de UvA weg?
Zo ging het heen en weer in mijn hoofd. Ik werd het zat, wilde een conclusie forceren.
Een paar weken geleden schoof ik aan bij een leeskring over rivieren, georganiseerd door Maud van den Beuken en het kunstplatform TENT Rotterdam. We zaten letterlijk in een kring, en ook naast een rivier, op de kade van een voormalig haventerrein in Rotterdam. Weinig steden zijn zo toegetakeld door de menselijke drang tot controle – liefst 40 procent van de stad is industrie, berekende ik laatst – maar misschien juist daarom wemelt het hier van jonge mensen met geestverruimende ideeën over natuur. Er waren kunstenaars maar ook waterbouwkundigen; een enkeling op blootvoetschoenen.
De wind woei over de wateren, we hielden printjes vast uit het werk van Dilip Da Cunha, een invloedrijke Indiaas-Amerikaanse architect. De eerste keer toen ik bladerde in zijn boek The Invention of Rivers had mijn ziel een gelukssprongetje gemaakt: eindelijk iemand die écht nadacht over water. Om beurten lazen we hardop voor. „By presenting the river as a product of human intention rather than nature, I make room for worlds without it”, las iemand voor. En dan ging iemand weer verder: „In particular, I make room for rain, which the presence of the river has done much to malign and marginalize.”
Foto Thomas Nondh Jansen
Water is overal
Ik begreep niet alles, wel dit: Da Cunha stelde plompverloren dat rivieren niet bestaan, een verzinsel zijn van de westerse koloniale geest. Hij vond het hele idee van rivier een knellend concept dat werd opgedrongen aan een vloeibaar fenomeen dat zich niet liet bedijken. Mensen tekenen een lijn op een kaart, beweren dat de ene kant water is en de andere land, maar dat is helemaal niet zo. Water is overal. In mensen, in bakstenen. Je kon volgens hem beter spreken van een ubiquity, van nattig heid, een alomtegenwoordigheid van hemelwater in verschillende gradaties. „Een rivier is nat, een woestijn minder.”
Je kon er heel makkelijk grappen over maken, zoals vaker over heilige dingen.
Halverwege de lezing voelde ik het getij in mijn hoofd omslaan.
Ik was afgeleid geraakt, door de schoenen van de mensen, door de zeewind die schuimkopjes op de golven bracht, die aan de losse printjes trok. En ik was nerveus: terwijl anderen lazen bladerde ik stiekem vooruit naar mijn passage, om straks niet te struikelen over woorden als ubiquitous (alomtegenwoordig).
Was het niet raar, om pal naast de rivier te lezen over iemand die beweerde dat rivieren niet bestonden?
Bij de nabespreking probeerde ik grappen te maken. Bijvoorbeeld dat er een reden was dat wij onze stoelen op de kade hadden gezet en niet op de rivier. Of dat het zo mag wezen dat een mensenlichaam een klotsende waterzak is, maar dat geldt evengoed voor een komkommer.
Maar er waren ook serieuzere gedachten.
Logisch, dacht ik bijvoorbeeld, dat je in India, land van moessons, soms geen verschil zag tussen land en water. Maar hier? We bestónden dankzij dijken, dankzij drooglegging. Waren dijken koloniaal? Misschien, maar dan is de mens in het algemeen een kolonisator. Niet de westerse variant. China legde in de zestiende eeuw letterlijk duizenden kilometers lange rivierdijk aan, Mao wilde alle mussen doden. Stalin was gek op het temmen van rivieren. Saddam Hussein legde de wetlands van Mesopotamië droog.
Afijn, zo ging mijn bipolaire gepeins. Het maakte me gek. Zeker toen Da Cunha de volgende dag wraak kwam nemen voor mijn grappen.
Ik zat toen weer achter mijn bureau. Het was weken droog geweest. Het water in het slootje voor mijn raam zakte centimeters per dag, leek wel, er vielen potscherven, fietsbanden en bierflesjes droog van oude beschavingen. Jonge kikkertjes en stekelbaarsjes wriemelden in het laatste beetje water, reigers daalden neer als aasgieren. Zo stelde ik mijzelf een stervende rivier voor.
Stervende rivier, stervende beschaving. Ik dacht aan de Inca’s die in tijden van langdurige droogte peuters en kleuters aan de regengoden offerden; zoiets zou het Hoogheemraadschap Schieland waar mijn sloot onder viel niet gauw doen.
Moessons
Ik las intussen in The Invention of Rivers, om te snappen wat ik gisteren niet begreep. Moessons doorweekten de bladzijden. Tot er door het raam een echte spetter op de pagina viel. De wind was gaan blazen met koele, nevelige vlagen. De eerste grote druppels vielen, ze klopten het stof los van de grond, dat heerlijke aardse parfum kwam vrij (waar ze in India ook echt parfum van verkopen, las ik in Rain van de Amerikaanse journalist Cynthia Barnett).
Toen: de moesson. Alles gutste, kletterde, spetterde, tokkelde, nevelde, sijpelde, klaterde, druppelde, dampte, bruiste, petste, kletste en kolkte; alom klonk het gulzige slurpen van de aarde, overal vormden zich watervalletjes en stroompjes.
De lijnen tussen land en water verdwenen voor mijn ogen. De dijk werd uitgewist. De sloot zong, de kikkers jubelden, de wilg was een champagnefontein.
Ik stak mijn hoofd door het raam, draaide mijn lippen naar de hemel en proefde ook wat spetters. En ik gaf Dilip Da Cunha gelijk: rivieren bestaan niet, er is sprake van een ubiquity of wetness.
De regen stopte abrupt. Wat volgde waren waterstroompjes in mijn hoofd.
Waarom had de sloot drooggestaan? Ja, door gebrek aan regen. Maar het kwam evengoed door onze neiging om water van land te scheiden.
Nederland is gebouwd op een leeggepompt moeras. En als het dan een poosje niet regent en het gras verdort klagen wij die het water verjoegen over droogte? Moeras is een lelijk woord voor een prachtig wetland. Ons nationale symbool, de molen, is een machine om natuurgebieden op te drogen zodat er koeienpoten op kunnen staan. Je kon de Kinderdijk zien als een batterij gigantische draaiende föhns die een prachtig waterland verdroogd hadden. Molens zijn Unesco-erfgoed, maar evengoed machines van ecocide.
Het getij in mijn hoofd was dus weer omgeslagen.
Dikke plak rubber
Het bijzondere van barefootschoenen is dat ik er nauwelijks iets van merk dat ik ze al dagen draag. Ze voelen naturel. Je merkt pas iets zodra je weer normale schoenen aantrekt. Dan is het alsof je over een opblaasbed loopt. Alsof er iets gekomen is tussen jou en moeder aarde, dat is ook zo: een paar centimeter schuimplastic.
Dan denk je: het ‘normale’ is inderdaad krankzinnig. De mensenvoet is in de loop der millennia verfijnd tot een ideaal ledemaat vol dempers en veertjes en spiertjes en sensitieve zenuwbanen die elk zoutkristalletje zouden kunnen detecteren, met behendige tenen waarmee je een pen in de inkt zou kunnen dopen – en daar leggen we dan een dikke dooie dempende plak rubber onder. Omdat het mode is.
Dan de tweede ervaring. Als je wandelt, merk je weinig van de schoen, hooguit dat moeder aarde je lekker kietelt. Maar als je een sprintje trekt over stoeptegels of asfalt, dan bonkt je hak op de stenen, besef je hoe hard de wereld is. Je wilt stoeptegels losrukken, op zoek naar het zacht deinende drasland.
Volgends het knellende concept van een krantenartikel zou ik een conclusie moeten geven, maar of ik ‘om’ ben, weet ik nog niet. Je lichaam is je dichtstbijzijnde natuurgebied; blootvoetschoenen zijn een manier om dat gebied te rewilden, maar het is vooral mijn brein dat ontspoort.
Foto Thomas Nondh Jansen
Ik denk bijvoorbeeld aan Odysseus die zichzelf aan de mast vastbond zodat hij naar sirenen kon luisteren zonder door hun prachtige gezang verleid te worden in het water te springen en te verdrinken. Hij combineerde het beste van twee werelden. Veiligheid en schoonheid. Hij zei tegen zichzelf: why don’t you take them both!
Ik denk aan het pas verschenen boek In Praise of Floods van James C. Scott, een ode aan ongetemde rivieren, waarin nota bene de Nederlandse dijkenbouwers geprezen worden als pioniers van het rewilden van rivieren, met hun ‘room for the river’. En ik dacht aan het nieuwe boek van emeritus hoogleraar stedebouwkundig ontwerpen Han Meyer. In Steden op slik laat hij aan de hand van Venetië, New Orleans en Rotterdam zien hoe je de rivier zelfs in drukke havensteden de ruimte kunt geven en zo de stad kunt redden van overstromingen. Hoe? Door slim gebruik te maken van het geschenk der natuur: sediment. Natuurschoon én waterveiligheid: why don’t you take them both!
En ik denk aan het woord oxymoron: innerlijke tegenstrijdigheid. Zoals het woord blootvoetschoen. Blote voeten en schoeisel gaan niet samen – ha, toch wel. Mijn schoenen zijn een wandelende tegenstrijdigheid, het beste van twee werelden: ik voel Gaia kietelen maar blijf veilig voor de glasscherf.
We zijn denkende komkommers, klotsende vaten vol tegenstrijdigheden, vol stemmingswisselingen, meanderkronkels, eb en vloed. Zo heeft de natuur het gewoon bedoeld: je hoeft niet te kiezen!
Toen we anderhalf jaar geleden ons huis kochten, was onze tuin niet echt een tuin, maar eerder een ommuurd pleintje met roze tegels. In het midden stond een bak waar een grote laurier, een toch wat onvriendelijke boom, met stugge takken naar de hemel reikte. Wel groeit er ook een decennia oude roos, die over de lengte van de tuin opklimt, tot aan het balkon van de buren, en rond mei woest begint te bloeien, met talloze, stevige rozen in bubblegumtinten.
Op een dag trokken Willem en zijn supersterke vrienden de laurier uit de grond en braken, terwijl ze ‘happaaaa’ riepen, de bak met sloophamers af. „Als we even doorgraven, vinden we huisgerei uit de 16de eeuw”, schreeuwde Willem tegen iedereen, en begon direct maar te scheppen. De omvangrijke kluit, was onmiddellijk vergeten toen hij een deurknop en een scherf Delfts blauw vond.
De kluit, in het midden van het nu lege plein, heeft nog twee maanden eenzaam liggen jammeren (alleen ik kon dat horen), voor ze afgevoerd werd.
Daarna gebeurde er heel lang weer niets, afgezien van wat noeste arbeid van Willems taaie vader van 84, die tijdens logeerpartijen stenen uit de grond trok om plaats te maken voor groen.
Maar toen brak deze lente aan, en zag ik Willem steeds vaker vanachter het raam peinzend naar ons plein staren. Na een poosje begon hij er ook bij te mompelen en te wijzen. Ik wist wat er stond te gebeuren, en ik wist ook dat ik niets meer kon doen.
De rozenstruik, bibberend als een pasgeschoren hondje, kon weer ademen
Het begon met een bakfiets vol flora en zaden, die op willekeurige plekken in de grond geprakt werden. Daarna begon hij pas van alles op te zoeken over planten en bloemen, en bleek dat níets op de juiste plek stond. Toen moest alles opnieuw. Daarna bestelde hij, over de post, lieveheersbeestjes, tegen bladluis. Vervolgens kwam er een tuinschuurtje bij, die hij na een uit de hand gelopen borrel bij de buren beitste, waarbij hij ook alle tuinstoelen van bruine vlekken voorzag. De rozenstruik werd, zo had hij uitgezocht, verstikt door een andere klimplant met witte bloemetjes, dus die ‘parasiet’ moest opeens, aan het einde van een avond, weg, WEG. Het was toen al donker. Hij viel na de eerste poging van de derde tree van de ladder, klom er vloekend weer op en begon nog meer te knippen en te trekken, tot de uitgedunde rozenstruik, bibberend als een pasgeschoren hondje, „weer kon ademen”. Daarna maakte hij tuinpaadjes, één gewone, „één junglepad”, dwars door de struiken heen. Daarna hing hij een insectenhotel en twintig lampionnen op. Het was schitterend, het was chaos, er was geen moment meer waarop hij over iets anders dan de tuin sprak. „Geniet er nog maar even van”, zei hij. „Over een paar weken ben ik vast al mijn interesse verloren.
Hij trok nog meer stenen en zand uit de grond, precies toen ik een dagje ‘in de tuin zitten en genieten’ gepland had. Hij kocht een grote, gietijzeren teil, gevuld met water, een fonteintje en twee goudvissen erin. Ik stelde minzaam voor ze ‘Martha en George’ te noemen.
„Misschien konijnen?” zei hij zojuist. Ik kneep mijn knokkels wit en zweeg.
Ik zie hem ook nu scharrelen, de hortensia moet nog wat water, even googelen op ‘tachtig kilo houtsnippers’, even Martha en George eten geven, op Marktplaats zoeken naar „kleine, leuke kippen die eieren leggen”.
Het is niet dat ik zijn onstuimigheid een last vind. Wel is het zo dat ik hem benijd.
Want waarom en sinds wanneer heb ik het afgeleerd me zo kinderlijk, zo zonder rem of redelijkheid, zo vol van mezelf, in zaken te verliezen?
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
In de wereld van de Mo-naamgeving komen twee stromingen samen: het is óf Mohammed óf Monique. Maar welke het ook is, de informele versie van deze namen maakt de onderneming in één klap sympathiek. Het is of je bij een goede vriend binnenstapt: ‘Mo!’ Meteen vertrouwd en gezellig. Mo’s Art Galerie in Doorn bijvoorbeeld, waar Monique Negenman haar schilderwerk signeert met ‘Mo 9’. Of Kapper Mo uit Weesp. Een simpeler en doeltreffender ontwerp op de ruit bestaat er niet. Bij kappers is het sowieso een veelvoorkomende naam. Monique van Mo’s Hairway uit Veldhoven bijvoorbeeld, al twee keer uitgeroepen tot leukste kapsalon van Veldhoven: „Er zijn wel veel mensen die denken dat Mohammed hier knipt, maar dat zien ze snel genoeg hoor.” Dan Mohammed Kahn, werkte ooit bij KLM maar kreeg altijd zo veel complimenten van zijn collega’s over het eten dat hij meenam dat hij daar maar in door is gegaan onder de naam Mo’s Kitchen. En Mo’s Place was al tientallen jaren een begrip in Steenwijk, maar Mohamed Hussain heeft net de overstap gemaakt naar een nieuwe zaak in Havelte. Mohammed van Mo-tallic in Emmeloord, een ‘ijzersterk’ lasbedrijf, die zelf niet op de foto wilde, krijgt wat mij betreft wel de prijs voor de origineelste vondst. Hoewel de wolwinkel van Mo & More uit Noordgouwe in Zeeland ook hoge ogen gooit. „Ik verkoop naast wol alles wat ik leuk vind, ook manden of theepotten, dus dat is dan de ‘more’.” Zo kan Mo ook mee in de categorie van ‘winkels met & More achter hun naam’, maar dat is voor een andere keer.
Tragikomisch hoe een droomauto een blok aan je been kan zijn. Met de Porsche 911 ervaar ik het aan den lijve. Voor drie ton mag je puur geluk verwachten. Op papier komt dat goed. Je krijgt 541 pk en een topsnelheid van 312 kilometer per uur, wie wil het niet?
Nu de praktijk. Het is een cabrio, beroerd nieuws voor het uitzicht, helemaal met de kap dicht. Voor een blik door het achterruitje, brievenbusachtige uitsparing in het schitterend afgewerkte stoffen dak, moet je over een soort berg heen kijken, de bult waar onder de behuizing voor de kap de zescilinder turbo roffelt. Dan de wielen, enorme gevallen met smalle rubberwangen die nul bescherming bieden tegen trottoirbanden of betonnen inrijmuurtjes in parkeergarages. Of de neus met de kostbare spoiler, centimeters boven het wegdek. Verkeersdrempels worden traumatisch. Porsche verzacht de pijn met de noselift. Na een druk op de knop wipt de voorkant iets omhoog. Vier centimeter extra bodemvrijheid maken het verschil tussen een vrije aftocht en een gepeperde factuur van de schadehersteller. Taxatiefouten zijn zo kostbaar als de auto. Voor een wiel tel je zo 1.000 euro neer. De prijs van de lak kan oplopen tot 24.516 euro voor een ‘Kleur naar keuze Plus’ in de serie ‘Exclusive Manufaktur’. Alles aan dit kunstwerk kan bekrast, geschampt, gedeukt, gescheurd. In claustrofobisch Europa wordt de bink uithangen een vernederend gevecht tegen de bierkaai. Het speelveld krimpt, het ego balt vergeefs de vuist tegen de gang der dingen.
Zoom in voor details van de Porsche 911 GTS HybridKlik op de punten voor uitleg over de detailsFoto Merlijn Doomernik
Vorig jaar liep ik met een 911 vast in een Duitse parkeergarage. Voor de uitrit moest ik met nul bewegingsvrijheid scherp rechtsaf door een poort met aan weerszijden hoge betonnen geleidemuurtjes. Achter mij een rij gehaaste automobilisten. Ik stapte uit en sprak ze toe: „Wilt u alstublieft even geduld hebben? Ik wil hier schadevrij uitkomen.”
Wat na drie keer insteken ook lukte, terwijl ik het onder mijn oksels hoorde klotsen. Daarna reed ik naar huis. Iedereen stikjaloers. Jij geluksvogel, 500 kilometer Autobahn in een Porsche. Niet te snel, mensen. De gemiddelde snelheid bedroeg 89 kilometer per uur, op de verregende heenweg 86. Files, Baustellen, berusting. Met een Seat Ibiza richting Wolfsburg was ik sneller. Dit is een meesterwerk dat bijna niemand kan betalen voor een wereld die niet meer bestaat. De jongensdroom werd een schone herinnering aan het paradijs op de apenrots.
Wel kan de 911-mens nu zeggen; hoho, mediapauper, hij is wel hybride. Twee elektromotoren drukken het verbruik, en hoe. Een testverbruik van 7,6 liter op 100 kilometer met een gemiddelde snelheid van 91 kilometer per uur maakt hem zo’n 25 procent zuiniger dan alle vorige 911’s die ik reed. Als Nederland de landelijke CO2-emissies binnen een jaar zo radicaal zou terugdringen stonden ze van GroenLinks tot VVD te juichen. Nu niet, want Porsche is de vijand.
Onbesuisd lichtvoetig
Sneller werd hij ook, en daar zijn of waren Porsches voor. Bij de vervette 911 is elke pk erbij een must. Door zijn enorme vermogensreserve lijkt de 1.675 kilo wegende cabrio veel lichter dan hij is. De basis-911 van de parkeergarage was vergeleken met de onbesuisd lichtvoetige test-GTS haast een log ding. Dat genot is nu maatschappelijk 25 procent minder verwijtbaar, en het motorgeluid blijft geweldig. Kon het nog maar ergens voluit trompetteren.
Het stuur rond en sober, voor softies met stuurverwarming, en de rode draaiknop voor de rijinstellingen, van normaal tot hysterisch.
De snelheidsmeter loopt tot 350, maar wie hier ooit harder dan 300 mee gaat rijden moet subiet worden opgesloten.
Dit zijn de ‘adaptieve sportstoelen Plus, achttienvoudig elektrisch verstelbaar met geheugenpakket’, meerprijs 3.014 euro.
Zet die elektrisch verstelbare spiegels vooral goed, want een 911 is altijd breder dan je denkt.
Foto’s Merlijn Doomernik
Dat is iets om bij stil te staan. De toekomst van de 911 hangt aan een zijden draad. Elektrisch willen ze hem bij Porsche niet maken, dan zou hij veel te zwaar worden. De vraag is hoeveel schoner ze hem kunnen krijgen als ze nu al tot het gaatje zijn gegaan en toch niet verder zijn gekomen dan milieulabel G. Wat nu? Daar moet Porsche dringend over nadenken. Met elektrische suv’s kan het de merkwaarden op den duur niet verzilveren. Die heeft iedereen, allemaal razendsnel, en dat heeft even weinig zin als je toevallig wél vier mensen plus hun koffers kunt vervoeren. De enige uitweg is een lichte, goedkopere sportwagen met minder vermogen maar unieke rijkwaliteiten die geen ander merk kan bieden. Met een nieuwe generatie lichtere, energie-efficiënte batterijen zou dat op termijn misschien moeten lukken. Porsche moet wel. Net als ik kan het na Stuttgart-Groningen maar één conclusie trekken; deze mythe werkt niet meer. Wie na lezing van dit in memoriam een 911 traag als Hollandse rivieren over de A10 ziet glijden weet: die heeft het opgegeven.
Afgelopen week was in Suriname de aftrap van een speciaal herdenkingsjaar, dat in het teken staat van een groep van 384 arme Nederlandse boeren en hun gezinnen die 180 jaar geleden naar Suriname kwamen. Boeroes worden ze genoemd, boeren in het Sranantongo, en hun nazaten maken met andere groepen deel uit van de huidige, multi-etnische Surinaamse samenleving.
Albertus Loor en Steyntje Rijsdijk met hun kinderen, 1893.
Foto Julius Muller
Matthew Loor
Foto Ton Groot Haar
David Loor
Foto Ton Groot Haar
Het huis van André Loor en zijn vrouw Judith Lie
Kwie Sjoe aan de Henderijkus Loorweg in Paramaribo.
Foto Ton Groot Haar
Het oude, leegstaande huis van de familie Loor in Lelydorp.
Foto Ton Groot Haar
De komst van de boeren wordt elk jaar herdacht, bij een monument in het dorpje Groningen – maar dit jubileumjaar is er extra aandacht. Op 20 juni, de dag dat de Nederlandse boeren aankwamen, was er een eenmalige vrije dag; er is een speciale herdenkingsmunt geslagen, en er zijn het hele jaar door activiteiten. Zo is er tot 18 juli in het Nationaal Archief in Paramaribo een tentoonstelling van werk van de Nederlandse fotograaf Ton Groot Haar, die zo’n honderd nakomelingen van boeroes en hun families fotografeerde en daar een bijzonder boek van maakte. Hij dook in familiegeschiedenissen, tekende verhalen op en maakte ook gebruik van historische foto’s van de Surinaamse fotograaf Julius Muller (1846-1902). Ook brengt Groot Haar de gebieden in beeld waar de boeren zich vestigden en waar sommigen nog steeds landbouwbedrijven hebben.
Wilhelmina van Brussel-Rozenberg met een jonge panter. Vrouw van landboer Cornelis Anthonie van Brussel, die bekend stond als ‘beestenboer’. Hij handelde in dieren, ook met Artis in Amsterdam.
Foto Julius Muller
Op 20 juni 1845 zetten de boerenfamilies uit voornamelijk Overijssel en Gelderland voet aan wal in Suriname, met als doel daar een landbouwkolonie te stichten. In Nederland waren ze, na meerdere mislukte oogsten, in armoede terechtgekomen. De Nederlandse dominee Arend van den Brandhof uit Veenendaal spiegelde hun een prachtige toekomst voor: in het nieuwe land zouden mooie grote boerderijen op hen wachten, een veestapel, vruchtbare grond.
Vier eerste generaties Boeroes, 1893. Van links naar rechts: Vlnr: Cornelis Antonie van Brussel, Gijsbert Rijsdijk, Teunis Veldhuizen en Reinbertus Aloysius Tammenga.
Foto Julius Muller
Het varkensbedrijf van Lex van Dijk. Hij kocht op zijn 26ste dertien biggetjes en heeft nu achtduizend varkens. Hij is zesde generatie en stamt af van Gijsbert van Dijk, die aankwam in 1845 met zijn vrouw en kinderen. Alle Van Dijk’s in Suriname met een Boeroe-achtergrond stammen van hen af.
Foto Ton Groot Haar
In Suriname begon op dat moment de discussie over de afschaffing van de slavernij op gang te komen. Dat zou nog tot 1863 zou duren, maar er werd al wel gezocht naar oplossingen: de hele economie draaide immers op het verbouwen van producten op de plantages en op slavenarbeid. Uit angst voor een instortende economie ontstond het plan om de boeren uit Nederland te laten komen. Daar was ook kritiek op: zou er geen verkeerd signaal worden afgegeven aan de duizenden Afrikaanse-Surinamers die in slavernij leefden en werkten op de plantages, als ze straks de witte boeren met hun handen in de grond zagen ploeteren? Tot dan toe werd zware arbeid in de kolonie uitsluitend door zwarte mensen gedaan. De komst van de Nederlandse boeren zou de autoriteit van de witte koloniale heersers kunnen ondermijnen, was de angst.
Bij aankomst bleken er geen mooie boerderijen op de boeren te wachten. Ze kwamen terecht in de jungle, in een moerasgebied in het district Saramacca, waar gammele hutten waren opgezet. Vrij snel braken er ziektes en epidemieën uit, in nog geen zes maanden was de helft van de Nederlandse boeren overleden aan dysenterie en gele koorts. De rest vestigde zich elders, waar de grond beter was, en probeerde daar een bestaan op te bouwen. Pas tien jaar na aankomst kwam er enige hulp van de toenmalige gouverneur, die hen stukken grond verpachtte aan de rand van Paramaribo, in wat nu de wijk Uitvlugt is. De boeroes waren dus geen kolonisten en geen slavendrijvers, en ook geen contractarbeiders, zoals die in de jaren 50, 60 en 70 van de 19de eeuw uit China, India en Java zouden komen.
Vraag een boeroe hoe hij zich identificeert, en je zult vaak genoeg horen: „We zijn dan misschien wit van buiten, we voelen ons puur Surinaams van binnen.” Vaak zijn ze alleen nog te herkennen aan hun van oorsprong Overijsselse en Gelderse achternamen als Van Dijk, Loor, Veldhuizen of Van Ravenswaaij. Volgens een van de laatste volkstellingen zouden er nu in Suriname nog zo’n 1.000 tot 1.500 boeroes leven.
De bekende ‘Grote Boom’ in Paramaribo. Rond 1915 plantte Karel van Brussel een boom naast zijn boerderij aan de Verlengde Gemenelandsweg in Paramaribo. De boom groeide uit tot een speelplek van kinderen, hoogtijdagen en familiefeesten speelden zich rondom de boom af. Inmiddels is er een winkelcentrum rondom de boom gebouwd en een parkeerplaats met auto’s.
Foto Ton Groot Haar
Grootouders Veldkamp-Stok met hun zoon Bryan Veldkamp, zijn echtgenote Wendy Pawiro-oelomo en hun twee kinderen.
Foto Ton Groot Haar
Tony van Dijk met zijn echtgenote Latoya van Dijk-Alimoenadi en dochter Cathaleya.
Foto Ton Groot Haar
Boerderij familie Loor, Kasabaholo.
Foto Julius Muller
Rijstveld van Martin Veldkamp
Foto Ton Groot Haar
Martin Veldkamp. „Ik heb 32 jaar gevlogen als landbouwpiloot, totdat ik een paar jaar
geleden besloot om voor mezelf te beginnen als rijstboer. In de
Kaaimankreek bij Wageningen huur ik nu zeshonderd hectare grond,
waarvan ik voorlopig tweehonderd hectare ga inzaaien. Ik heb alles zelf
moeten ontbossen. Natuurlijk is de rijstbouw niet zonder risico’s.
Door de klimaatverandering is er veel regen gevallen. Het overtollige
water moeten we nu eerst wegpompen. Ik heb alles goed voorbereid.
Meten is weten. Gelukkig ben ik een aanpakker, anders zou ik hier
niet zitten. Waar een wil is, is een weg.”
Foto Ton Groot Haar
Slachtvee van de familie Van Ravenswaay.
Foto Ton Groot Haar
Familie van Dijk-Beavers, Saramacca.
Foto Ton Groot Haar
Drieke van Ravenswaay.
„Eigenlijk zijn we altijd bezig. Dat hebben
we van huis uit meegekregen. M’n vader
had vroeger melkkoeien, maar de melkprijs
was destijds zo laag dat we overgestapt
zijn op slachtvee. De zeboe’s lopen hier vrij
rond, achter ons huis en aan de overkant
van de weg. Ik ben veel op het land. Ik voel
me dan heerlijk. Als ik werk vergeet ik alles
en ben ik 100 procent bezig met wat
ik doe. Toen ik jong was, gingen we naar
een soort zwartekousenkerk. Twee of drie
keer per week hadden we een samenkomst
bij mensen thuis. Je mocht daar niets. Geen
make-up, geen lange broek en geen feesten.
Mijn moeder had een keer lippenstift op.
Daar werd ze flink op aangesproken. Ik was
blij dat ze er toen uit is gegaan. Ik bid elke
avond voor het slapen, maar ik ga niet meer
naar de kerk.”
Foto Ton Groot Haar
Johan Tammenga woont in de Tijgerkreek in Saramacca. Hij groef een acht kilometer lange sloot, mensen kunnen tegen betaling daar een boot huren of met hun eigen boot naar Coesewijne varen om te gaan jagen.
Foto Ton Groot Haar
<dmt-util-bar article="4897686" data-paywall-belowarticle headline="De boeroes dachten dat in Suriname grote boerderijen op hen wachtten. Dat bleken gammele junglehutten” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/06/25/de-boeroes-dachten-dat-in-suriname-grote-boerderijen-op-hen-wachtten-dat-bleken-gammele-junglehutten-a4897686″>
Of we mozzarella hebben gegeten, vraagt onze taxichauffeur. Zijn toon doet vermoeden dat wanneer ons antwoord nee luidt, hij weleens resoluut zou kunnen weigeren ons naar het vliegveld te rijden. Napels zien en daarna sterven is een optie. Napels zien en géén mozzarella eten is dat blijkbaar niet. Althans, niet als het aan deze Napolitaan ligt, die zich na zijn wat bruuske openingszin op gemoedelijker toon voorstelt als Carmine. We hebben zelfs een mozzarellamakerij bezocht, zo verzekeren we hem. En daarmee voorkomen we stante pede voor een trattoria of alimentari te worden afgezet om, voordat we de stad verlaten, eerst ons huiswerk te doen.
„Ik weet alles van mozzarella”, vervolgt Carmine. „Ik eet er twee kilo per dag van.” Lag het aan mijn wankele Italiaans? Of lag het aan de onwaarschijnlijkheid dat iemand twee kilo mozzarella per dag krijgt weggestouwd? In elk geval meen ik hem niet goed te hebben verstaan en vraag of hij soms twee kilo per week bedoelt. „Per dag”, corrigeert hij me, terwijl hij me door zijn achteruitkijkspiegeltje hoofdschuddend aankijkt. „Dat zijn maar vier bollen hoor.” Noem mij naïef, maar ik kan me nauwelijks iets voorstellen bij het consumeren van twee kilo kaas per dag. Met tomaten en olijfolie, informeer ik nog. „Welnee, gewoon zo uit de hand.”
Terwijl hij zich geroutineerd en met zijn hand aan de claxon een weg baant door de chaos van het Napolitaanse verkeer, begint Carmine een lesje over zijn geliefde verse kaas. Over mozzarella van koe- versus buffelmelk en dat die laatste verreweg superieur is, of liever gezegd: de enige echte. Hij vertelt hoe er gesjoemeld wordt met de naam buffelmozzarella, en dat daar soms maar 7 procent buffelmelk in gaat terwijl de rest gewoon bestaat uit veel goedkopere koemelk. „Een schande!” En dat we uitsluitend mozzarella di bufala campana zouden moeten kopen, en die liefst ook nog binnen vierentwintig uur soldaat moeten maken, omdat de kaas per dag, wat zegt hij, per úúr aan kwaliteit verliest.
Ik proef meteen de bocconcino weer, het kleine bolletje mozzarella, dat ik een paar dagen eerder kocht bij Tenuta Vannulo. Nadat we de stallen van deze biologische buffelboerderij in Paestum hadden bezocht en de buffels over hun lieve glanzende neuzen hadden geaaid, nadat we de bedrijvigheid in de hypermoderne kaasmakerij hadden gadegeslagen, gezien hadden hoe de wrongel werd gekneed, tot lange worsten getrokken en vervolgens in grote en kleine bollen gesneden – mozzare betekent afsnijden – hadden we onszelf in de boerderijwinkel getrakteerd op een paar uurverse kaasjes en die in onze huurauto, zo uit het zakje, opgesmikkeld. Het was zonder twijfel de lekkerste mozza geweest die ik ooit gegeten had.
„Wist je dat je een zak mozzarella eerst tien minuten in een bak warm water moet leggen voor je hem openmaakt”, vraagt onze taxichauffeur. Zoiets had ik al eens van een Italiaanse vriend geleerd, maar dat hoeft Carmine niet te weten. „Twee kilo per dag dus hè.” Dit keer klinkt er nét iets meer bewondering dan ongeloof door in mijn stem. „Ja, maar van mijn vrouw mag ik maar één kilo per dag. Dus als mijn dienst erop zit rijd ik altijd eerst even langs de bar voor een espresso en twee bollen.”
Afrika is geen land. Het zou een mantra moeten zijn. Afrika is geen land, maar een enorm continent met 54 landen met een grote diversiteit aan culturen, tradities en een rijke geschiedenis.
Toch worden die landen vaak op één hoop gegooid onder de noemer Afrika. Alsof je het dan wel weet: donkere mensen, roerige politiek, armoede. Maar reis van de Noord-Afrikaanse Maghreb via centraal Afrika richting het zuiden en je ziet grote verschillen en ontroerende overeenkomsten – die laatste vooral op het bord.
Ik ben niet in veel Afrikaanse landen geweest; in de Maghreb, waar de verschillen tussen de Marokkaanse, Algerijnse en Tunesische keuken onmiskenbaar zijn. Egypte, waar het mediterrane en Midden-Oosterse samenkomen. Mali, waar ik in de hoofdstad Bamako de Franse invloeden zag en in Timboektoe gerechten at die me zo naar Marokko brachten. In Soedan proefde ik de Midden-Oosterse invloed, en in het Zuid-Afrikaanse Grahamstown een mix van verschillende keukens.
De Afrikaanse keuken, een paraplu-begrip dat geen recht doet aan de diversiteit, is lang onderbelicht gebleven. Daar komt gaandeweg verandering in dankzij bijzondere sterrenrestaurants die het pad effenen voor andere culinaire ondernemers. Zoals het Londense Ikoyi (sinds 2017) waar ik meermaals een moderne interpretatie van West-Afrikaanse gerechten at die me vervoerde, het eveneens Londense Chishuru (2020) en het Parijse MoSuke (2020) dat veel meer Frans is, met verlegen Afrikaanse accenten.
En nu hebben we sinds een jaar in Amsterdam Kenneh, van de jonge, charmante chefkok en eigenaar Samuka Kenneh. Ook Kenneh serveert de West-Afrikaanse keuken, maar omdat ook West Afrika geen land is, maar een verzameling landen, licht hij bij elke gang toe waar het gerecht vandaan komt. Een stoof van ui uit Senegal, een gerecht met langoustine en paprikastoof uit Liberia, het land waar hij geboren is, en jollof rijst uit Sierra Leone, waar hij tien jaar woonde.
Ik kan de spanning wel gaan opbouwen, maar zeg maar vast dat iedere gang een heerlijke ontdekking is van bijzondere, uitgesproken smaken. Kenneh heeft een tasting menu, ‘The Full West-African Experience’ (110 euro) en een kleine à la carte-kaart. We nemen het menu, dat begint met drie hapjes: een smakelijk, zacht gefrituurd deegballetje met pinda, een hapje met lekker gekruid kipgehakt en een vlezige oester met ziltige dotjes limoen- en curry-crème. De chef vertelt dat hij de pittigheid heeft aangepast; dat valt dan ook mee, achterop de tong tintelt de smaak op een prettige manier na.
Opwindende smaken
Het brood is licht zoetig en gekruid met nootmuskaat, net als de boter die rijk versierd is met geraspte nootmuskaat. We doen deze avond Sierra Leone aan met een stoof van tonijn die geserveerd wordt met een krokantje en cake van cassave en chili-olie. Die cassave cake verwar ik eerst met lekker gekruid kipgehakt; ook cassave blijkt dus een goede vleesvervanger.
Yassa betekent ui en is ook de naam van een Senegalees gerecht op basis van stoof van ui; deze versie is met minuscule stukjes kreeft en bieslook. Pittig, met een hint van zoet en warme kruidigheid.
De gerechten van Kenneh ademen een chique huiselijkheid. Ze zijn duidelijk diep geworteld in traditie, de benadering is hedendaags, maar zonder het karakter te verloochenen.
Misschien is de modernste interpretatie wel die van mama’s avocado: een superluchtige soufflé van eiwit die we opensnijden, waarna de romige eidooier eruit vloeit en zich vermengt met de gebrande romaine sla en saus van prei. Groen, wit, geel, als de kleuren van een vlag.
Het is opwindend om zoveel nieuwe smaken te proeven. Zeker omdat ze uit landen komen die veronachtzaamd worden en alleen in het nieuws zijn wanneer er ellende is. Zoals Liberia, dat bij Kenneh vertegenwoordigd wordt door langoustine met een stoof van paprika en krokante ui. Het gerecht lijkt op ratatouille, maar is donkerder en dieper van smaak. De langoustine is meer een belofte: de flardjes zijn zo klein dat je ze met een vergrootglas moet zoeken. Maar het doet niks af aan de smaak, die is on point.
Ook de klassieker jollof rijst met malse entrecote is geslaagd; de rijst is rokerig, gegarneerd met de krokante, aangebakken rijst die van de bodem is gehaald en met schijfjes aromatische lente-ui.
Er is nog een tartelette met ananas, limoen en sorbet van hibiscus als palate cleanser – een niemendalletje – en een dessert dat in presentatie het meest westers is van alle gangen deze avond: een mooi rond balletje van suiker dat je kapot moet slaan om je tegoed te doen aan de smakelijke mousse. Het is gebaseerd op een zoet Afrikaans hapje uit Nigeria, ‘donkwa’, met mais, kruidnagel, cayennepoeder en pinda. Kostelijk en origineel met de kruidnagel die er in scherpte bovenuit steekt.
Net als we denken dat we klaar zijn, komt de chef nog met wat friandises, huisgemaakt, benadrukt hij. De noga is prima, net als de brosse karamel van gecondenseerde melk. De madeleine en macaron met hibiscus kunnen wat verbetering gebruiken. Maar daar ga ik niet moeilijk over doen. De wijnen zijn speciaal en de gerechten geweldig. Het restaurant is een waardevolle en welkome toevoeging. De prijs is alleen wel erg pittig.
Een bezoek aan Kenneh is een ontdekkingsreis van bijzondere gerechten, met trotse, zelfverzekerde smaken, en een heerlijke les Afrikaanse emanicipatie.
Ik maak me zorgen de laatste tijd. Ook over de wereld. Maar ook over iets anders, namelijk de toekomst van mijn vak. Het vak van columnist. Wat is het nog waard als ChatGPT alles kan, en geloof me, Tjet Djie Pie Tie kán alles.
Misschien dat een aantal van jullie nog denkt dat hij alleen saaie Powerpoints kan maken en rapporten kan analyseren, nee joh. Beleidsaanbevelingen. Kamervragen beantwoorden. Nee joh. Hij kan al veel meer.
Columns schrijven in de stijl van Nico Dijkshoorn, Bas Heijne en Marcel van Roosmalen. Tegenwoordig lees ik versies die uit Tjet komen, en de ene is nog grappiger dan de ander. En die van ‘Bas’ zijn erudieter dan Bas zelf, of nou ja, bijna. Laat ik wel eerlijk blijven.
Wat is de toekomst van de journalistiek als iedereen Tjet gebruikt? Zou iedereen Tjet allang gebruiken? Houdt iedereen zich stil? Als ik een briljante column lees, denk ik tegenwoordig: zou het? Zou de columnist er uren op hebben zitten zweten, of heeft Tjet hem gemaakt. Er is geen enkele mogelijkheid meer om het zeker te weten.
O ja, de journalistiek. Ik boek een ticket naar Los Angeles, spreek een paar mensen op straat, ik prompt (dat is een ander woord voor ‘voeren’) een paar flarden van de omgeving, en vraag of Tjet even een reportage tikt van 800 woorden, of wacht, de eindredacteur belt, ze hebben maar 500 woorden, prima joh. Kan ik vervolgens weer aan het zwembad gaan liggen.
Of een essay, of hoe heet zoiets: een longread. Ellenlange verhalen waarin de auteurs hun persoonlijke leven fileren en een loutering doormaken. 3.000 woorden? Geen enkel probleem. Verrassende wendingen, invalshoeken die ze zelf nog nooit eerder hadden gezien. Tjet regelt het.
Of denk groter, waarom niet: schrijf een eindejaarsconference in de stijl van Peter Pannekoek en neem de meest recente nieuwsfeiten mee. Of weirder, eigenzinniger: een show van Micha Wertheim. Of een televisieshow voor Arjen Lubach, doe ff Tjet! Het kan allemaal. Daarna even bijschaven en klaar.
Tuurlijk doe ik dit niet. Ik kijk wel uit. NRC betaalt me voor mijn hoofd, niet voor een briljante robot. Daar mogen jullie als lezer ook van uitgaan. Het staat trouwens ook in onze journalistieke code: je mag AI alleen gebruiken als ‘hulpmiddel’, niet om teksten mee te genereren.
Maar ik merk wel dat ik onrustig ben, de laatste weken. Als ik het niet mag gebruiken, mis ik dan niet de boot? Zouden jullie het accepteren als ik me laat bijstaan door Tjet? Of boeit jullie dat niks, als het maar een leuke column is?
Je hebt op Instagram de hashtag #nofilter. Waarmee je kan laten zien dat de foto die je hebt gemaakt, 100 procent ‘real life’ weerspiegelt. Maar hij wordt ook gebruikt door mensen die flink hebben lopen gummen en schaven. Bedrog.
Gaat dat straks ook gelden voor romans? Krijg je dan zinsnede als ‘deze roman kan sporen van ChatGPT bevatten’. En als je braaf bent en op de achterflap de hashtag #noAI zet, wie gelooft je dan nog?
Moet je alle columnisten, essayisten, auteurs, cabaretiers, romanciers, scriptschijvers en toneelschrijvers op hun blauwe ogen geloven? Of verwacht het publiek, dat ze AI juist WEL gebruiken, omdat ze daarmee betere vakmensen worden die de laatste technieken inzetten om tot betere schrijfsels te komen – dat noemen ze tegenwoordig ‘optimale content’.
En dan de kernvraag: als een robot je column kan schrijven, wie ben ik dan nog, als columnist?
‘Je moet ChatGPT zien als een assistent”, zei een vriendin laatst. Tuurlijk joh, dacht ik. Je hebt geen idee. Zeker, de gratis versie hapert soms nog, hoewel ook niet meer zo vaak. Maar betaal 23 dollar per maand, de betaalde versie, en je bent een fakkin genius.
Een vriend van me gebruikt hem voor z’n werk, dat is overigens ook z’n werk, om de mogelijkheden van AI te onderzoeken, en hij krijgt al blikken van z’n collega’s als hij iets briljants zegt: dat heb je zeker weer van Tjet. Soms is dat zo, maar soms ook niet, maar wantrouwen is niet overdreven.
Want alles ligt met de betaalde Tjet binnen handbereik. Harry Mulisch, Annie M.G. Schmidt, Diederik Smit, Micha Wertheim, Brigitte Kaandorp, Jerry Seinfeld – of wie je helden ook zijn. Je kan ze allemaal voor je laten werken. Wie gaat er mee, en wie niet?
Maar vooral: hoe ver ga je dan?
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Recentelijk verscheen van twee bekende wandelboekenauteurs bij KNNV Uitgeverij een wandelgids rond een aantrekkelijk thema: beken. Om precies te zijn de beken die stromen op en rond de Veluwe. Wij worden altijd blij van beken: niet alleen is het kabbelende water zowel visueel als auditief bijzonder prettig, ook trekt zo’n breed of smal stroompje dwars door bos of velden veel extra vogels, dieren en zeldzame planten. Met de beken van Limburg en het oosten van het land waren we inmiddels redelijk bekend, met die rond de Veluwe een stuk minder. We wisten in elk geval niet dat het er zovéél waren.
Dit aantrekkelijk uitgevoerde boek doet je anders naar beken kijken. Niet alleen vanwege de zeventien wandelingen die grotendeels langs beken en aftakkingen daarvan leiden, en die je allemáál wel zou willen lopen, maar ook door de uitvoerige informatie. Na elke routebeschrijving komen deskundigen aan het woord over de beek en het omliggende landschap, van historie tot de actuele situatie zoals toenemend droogtegevaar. Wie zin heeft zich er eens goed in te verdiepen, kan met dit boek in elk geval zijn hart ophalen.
De eerste beekwandeling (11 kilometer) wordt die bij Hierden: helemaal bovenin, waar de Veluwe voor je gevoel eigenlijk al geen Veluwe meer is. Maar dat is nadrukkelijk wél zo, stellen de auteurs: ook dit ‘platte’ stukje hoort erbij. Hier stromen de beken vanuit de relatief bescheiden hoogten van de Veluwe uiteindelijk het Veluwemeer in. De route volgt het sluitstuk van een 27 kilometer lange kronkelende beek, met een verval van 27 meter. Al snel laten we het dorpje Hierden achter ons en lopen over een klinkerweg naar het meer, waar het in alle vroegte al stikt van de leuke vogels – roodborsttapuiten, puttertjes, een kleine zilverreiger, blauwborst, Cetti’s Zanger. Een vogelonderzoeker ter plekke vertelt dat hij hier met regelmaat de zeearend en visarend ziet. Vlakbij staat een uitkijktoren die je over de rietkraag heen laat kijken – honderden smienten en kuifeenden dobberen op het meer. Daarna lopen we eindelijk langs de beek en volgen we stroomopwaarts zijn kronkelende loop, met overal helder water. Heerlijk dat je hier werkelijk niemand tegenkomt – alleen de uitbundig zingende vogels begeleiden ons op dit fraaie stukje, waar vijf reeën rustig staan te grazen en de hazen over elkaar heen buitelen op de natuurlijk ogende graslanden met lekker rommelige bermen. Allengs wordt de begroeiing wat dichter, worden de bomen hoger – om uiteindelijk nog een paar ‘echte’ stukjes bos mee te pikken, inclusief een fraai beukendeel. Zonder verkeerd te lopen eindigen we weer bij de kerk van Hierden, al moet gezegd dat de routebeschrijving (fotografeer de pagina’s met je telefoon, het boek is te dik om in de hand te houden) hier en daar iets duidelijker had gekund – een paar keer twijfelden we even welk pad in te slaan.
Ditzelfde euvel manifesteerde zich nog wat meer tijdens wandeling twee (12 kilometer): bij de Leuvenumse beken, een fraai bosgebied met kronkelende beekjes. Het hielp niet dat enkele paden inmiddels waren afgesloten, ook was de routebeschrijving niet accuraat genoeg – wij liepen driemaal verkeerd, waardoor we het laatste rondje van de wandeling maar lieten zitten. In het boek helaas geen QR-codes naar gratis gps-tracks (zoals tegenwoordig gebruikelijk is); wel kun je die los kopen (€ 2,49) via Wandelzoekpagina.nl (jaarabonnement € 13,49). Maar ja, om nou nog eens te moeten betalen als je ook al een boek van bijna 28 euro hebt aangeschaft. Daarom is het extra jammer dat het in het boek afgedrukte kaartje net te klein is om goed te kunnen zien welk paadje je nou precies moet nemen.
Vogels en vergezichten in minder bekend Limburg
Bij Limburg denk je misschien automatisch aan het uiterste zuidpuntje, dat unieke stukje ‘buitenland’ waar je geniet van de heuvels en vlaai bij de koffie. Maar Limburg is een heel stuk groter dan dat, en kent diverse fraaie gebieden die het verdienen ontdekt te worden. Fijn dat uitgeverij Gegarandeerd Onregelmatig een gids uitbracht van dat ándere Limburg: Lopen door landelijk Limburg, geschreven door hun sterauteur Rob Wolfs (die ook al meewerkte aan het hiervoor beschreven boek). Het Leudal, ten noordwesten van Roermond, is daarvan zonder twijfel een van de betoverendste plekjes: wie hier op een rustig moment gaat lopen zal een diep geluk ervaren bij het zien van zoveel schoonheid. Omhoog en omlaag gaat het, met onder je een kronkelende beek die je eerder in een ver buitenland zou verwachten. Het vogelconcert op deze vroege zondagochtend is fenomenaal. We horen de middelste en kleine bonte specht, de grote lijster, raaf en wielewaal, om maar een paar excellente soorten te noemen. En genieten tweemaal van een grote gele kwikstaart, hippend in en naast het meanderende stroompje vol keien, die zich optimaal thuis voelt in een ‘buitenlands’ watertje als dit. Dat ook de bever zich hier graag ophoudt, bewijzen niet alleen de vele rond afgeknaagde boomstammen en dammen in het water, we zien ook de ingang van een burcht. En de hele beek lang maak je kans op de felblauwe flits van de ijsvogel. Slechts éénmaal twijfelen we, maar dankzij de gps (hier wel gratis) lopen we 13 kilometer lang uiteindelijk geen meter verkeerd.
Wandeling twee (12 kilometer) voert naar het Rijk van Nijmegen, met onder meer het Zevendal. Het lijkt soms wel of we toch in Zuid-Limburg lopen, want reken maar dat je hier moet klimmen. Het gebied telt meerdere ‘bergen’ die je via soms steile hellingen op en ook weer af moet – een uitstekende oefening voor de bergvakantie deze zomer. De Mookerheide biedt fijne vergezichten en vanaf de 80 meter hoge Kiekberg word je getrakteerd op uitzichten naar Groesbeek en Duitsland. Een deel van de route is officieel stiltegebied, maar ook daarbuiten is het genieten van een heerlijke rust.
In het voorwoord lazen we dat de auteur wilde afrekenen met het vooroordeel dat Noord- en Midden-Limburg slechts gebieden zijn waar je doorheen moet rijden om in Zuid-Limburg te komen. Wat ons betreft is hij daar met dit boek zeer goed in geslaagd.
Enkel het geluid van vogels
Voor wie van stilte houdt én natuur is wandelen een van de fijnste tijdverdrijven. Helemaal mooi wordt het als die natuur relatief weinig bezocht wordt door andere liefhebbers en je die stilte ook écht kunt ervaren – wat in ons land niet vanzelfsprekend is. Hoe fijn is het dan dat in de Roots-serie recentelijk de bundel De mooiste stiltewandelingen van Nederland verscheen. De makers selecteerden zestien wandelingen in natuurgebieden die ofwel onderdeel zijn van een officieel stiltegebied ofwel in een heel stil gebied liggen, zoals het Springendal in Overijssel. Uit het voorwoord: „Door te wandelen wordt de drukte die je ervaart – gedachten, onrust, stress – vanzelf minder. Na iedere stap voel je je weer iets lichter en leger. En hoe stiller je wordt, hoe meer je hoort. Het zingen van een roodborst, het kraken van een eeuwenoude eik, het zachte gekabbel van een beekje dat je passeert.”
In Drenthe ligt het Dwingelderveld, in het boek getypeerd als ‘Afrika in Drenthe’. Een uitstekende keuze om deze wandeling (14,3 kilometer, eenvoudig in te korten tot 9,7) op te nemen: wij lopen hier op zondagochtend (oké, wel heel vroeg) en komen vrijwel niemand tegen. Af en toe staan we stil met gespitste oren omdat we een vogelgeluid niet direct kunnen thuisbrengen, verder is het volmaakt stil. Wat een heerlijk gebied, met heidevlaktes zo ver je kunt kijken, maar wel met meer stukjes bos en fijne bomenpartijen dan bijvoorbeeld het bekendere, hier niet zo ver vandaan gelegen Fochteloërveen. De wandeling is ook afwisselend – we passeren diverse vennen en beekjes, lopen langs kromme oude bomen en constateren opgetogen dat de route ons ook voert langs plekken net buiten het Dwingelderveld, waar vermoedelijk écht vrijwel nooit iemand komt – behalve de bezitter van dit boek. En op precies zo’n onbekend plekje genieten wij van maar liefst acht appelvinken, terwijl diep weggedoken tussen de takken de geelgors roept.
Een totaal ander soort wandeling qua landschap is die in het Amerongse Bos op de Utrechtse Heuvelrug, gelegen in het zuidelijke deel van dit na de Veluwe grootste aaneengesloten natuurgebied. Hier tref je vele enorme stuwwallen, 150.000 jaar geleden ontstaan door oprukkende ijslagen. De route (9,7 kilometer) voert onder meer langs de Amerongse Berg, tevens het hoogste punt van de Utrechtse Heuvelrug, plus fraaie uitzichtpunten. De vegetatie is fijn afwisselend: we passeren zowel loof- als naaldbomen, heidevelden en donkere delen vol prachtige varens.
Deze wandeling is ook weer perfect beschreven, met fantastisch duidelijke kaart. Dit boek doet wat het belooft. De makers kozen in dit bekende en drukbezochte gebied bewust voor stillere paden – zelfs op deze zonnige zondag komen we hele stukken niemand tegen. Een boek waarvan je alle wandelingen een keer gelopen wilt hebben.