Na twee natte jaren is het nu heel droog. En juist dan brandt het in de natuur

„Dit is de kleinste brand die ik ooit heb bezocht”, zegt natuurbrandexpert Sander Veraverbeke terwijl zijn blik over het verbrande stukje van de Sallandse Heuvelrug glijdt. Enkele tientallen bomen zijn gekapt, de omgewoelde grond is vermengd met witte as, verkoold hout en losse takken. De ravage is bewust gecreëerd, om het vuur dat hier afgelopen zondag zijn gang dacht te kunnen gaan te doven en nieuwe brandstof te ontnemen.

In totaal gaat het om 2.500 vierkante meter, minder dan een half voetbalveld. Een kleintje dus, in het boekje van Veraverbeke, die als klimaatsysteemwetenschapper verbonden is aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor zijn veldonderzoeken bezocht hij veel grotere natuurbrandgebieden in Siberië, Alaska, Canada, Californië, Griekenland en recentelijk Groenland. „Je moet hier een soort detective zijn om de gevolgen te zien”, zegt hij, terwijl hij met zijn schoen wat as laat opstuiven. De bomen hebben zelfs geen littekens, merkt hij op.

De natuurbranden die in Nederland voorkomen maken op hem dan ook niet echt indruk, en de kans dat ze dat zullen gaan doen is niet groot. „Hier kan zo’n grote brand gewoonweg niet ontstaan, Nederland heeft niet zoveel aaneengeschakelde natuur.”

De grootste natuurbrand in Nederland was bij de Peel in Noord-Brabant in 2020. Daarbij werd 800 hectare in de as gelegd. In andere landen zijn branden ter grootte van een Nederlandse provincie „geen uitzondering”. „De impact van natuurbranden zal hier dus altijd relatief beperkt blijven.”

Toch wordt er veel aan natuurbrandpreventie gedaan, voor de veiligheid enom de natuur te beschermen. „Dat lukt goed, daarom zijn er maar weinig branden die het nieuws halen”, zegt Marc Brosschot, coördinator natuurbrandpreventie bij Staatsbosbeheer.

Bermbranden

Afgelopen week was er veel aandacht voor branden, niet zozeer vanwege hun grootte, maar vanwege het hoge aantal. Deze maand werden er naar schatting maar liefst tachtig natuurbranden gemeld, waaronder die op de Sallandse Heuvelrug.

Het zijn er „best veel ja”, zegt Brosschot. „In heel 2024 hebben er in totaal 88 natuurbranden gewoed”, zegt hij. Dat zijn er in vergelijking extreem weinig, maar er zijn dat jaar sowieso heel weinig branden. Zelfs inclusief berm-, akker- en defensiebranden (op oefenterreinen) waren het er maar 170.

Hoe anders is het deze maand. Een stuk bos van 4.500 vierkante meter in Hulst is door een brand verwoest, net als een gebied van zeker 20.000 vierkante meter in de Laurabossen in Weert. Ook een stuk akker van 10.000 vierkante meter met daarop drie meter hoog olifantsgras, bij Biervliet in Zeeland, ging in vlammen op – het was de derde brand in Zeeuws-Vlaanderen in één middag.

De oorzaak: droogte. De afgelopen twee jaren waren twee „hele natte”, zegt Edwin Kok, coördinator taskforce natuurbranden van Brandweer Nederland. Er viel toen gemiddeld 986 millimeter, bijna 200 millimeter meer dan normaal. „Dat verklaart waarom het er in 2024 zo weinig waren.”

Dit jaar is op veel plekken in Nederland de afgelopen twee maanden geen druppel regen gevallen en zijn ook nog eens diverse warmterecords verbroken. „Hoewel droogte een grotere impact heeft dan warmte”, zegt Kok. Het verschil moet dus niet alleen afgezet worden tegen afgelopen jaar. „Als je verder terugkijkt, zie je dat er in 2018, 2020 en 2022 ook veel natuurbranden waren. Tussen de 700 en 1000 per jaar.”

Nu wreken de afgelopen twee natte jaren zich in zekere zin, zegt Kok. „De natuur heeft door al die regen kunnen floreren. Alles was groen. Maar doordat het nu juist droog is, betekent dat ook heel veel potentiële brandstof.” Daar komt bij dat de lage vegetatie, gras en varens, nog niet actief is en de „sapstromen nog niet op gang zijn gekomen”. Als het proces van fotosynthese eenmaal loopt, is in elk geval de Nederlandse natuur van zichzelf veel vochthoudender – en remt dan zelf branden af.

Savannes

„Elke plaats op aarde heeft zijn eigen regime, zijn eigen soort branden”, zegt Veraverbeke. Er zijn grote verschillen, afhankelijk van de regio en de begroeiing. Afhankelijk daarvan, en eventuele gevaren, wordt er ook anders omgegaan met de bestrijding ervan.

Door klimaatverandering komen natuurbranden steeds vaker en steeds noordelijker voor, in bosrijke gebieden. „Doordat er nu meer bossen verbranden dan graslanden, zoals de savanne, wordt er door minder branden méér CO2 uitgestoten.” Daarnaast komen ook in natte gebieden zoals de in Brazilië gelegen Pantanal, het grootste draslandgebied ter wereld, vaker meer branden voor.

En branden worden intenser, groter, verwoestender, zoals begin dit jaar in Los Angeles. Veraverbeke heeft daar vijf jaar lang gewoond en onderzoek gedaan naar de branden. „Elke zomer was het daar raak, maar zo heftig als dit jaar, dat is nieuw.” Met zijn handen maakt hij klauwende bewegingen in de lucht, het vuur bleef maar om zich heen grijpen. Hij verwacht niet dat zoiets in Nederland snel zal gebeuren. „Ik hoop dat het de juiste inschatting is.”

Over de aandacht die er was voor de branden in Los Angeles moet hem wel iets van het hart. „We hebben in Europa heel veel aandacht voor de branden hier en in Amerika.” Dat is deels begrijpelijk. Zeker de aandacht voor Zuid-Europese branden, die vakanties beïnvloeden, is logisch. Maar waarom zoveel aandacht voor de Verenigde Staten? En niet voor andere gebieden in de wereld? Er woeden meer grote natuurbranden. Hij noemt Indonesië als hotspot. Waarom is daar nauwelijks aandacht voor? „Bedenk je dat van het totaal afgebrande gebied wereldwijd per jaar minder dan één procent in Europa is.”

Natuurbrandbriefing

In Nederland komt elke week, op donderdagmiddag, „een groep experts bij elkaar die zich bezighoudt met natuurbranden, voor de natuurbrandbriefing”, zegt Brosschot. Dat is een briefing op initiatief van Brandweer Nederland, waar onder andere ook Staatsbosbeheer en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum bij aanwezig zijn. Samen bekijken ze de verwachtingen voor de komende week. Daarbij kijken ze naar luchtvochtigheid, droogte en wind. „Dan kunnen we snel tot eventuele verbeteringen komen, als er een verhoogd risico is.”

Door die groep worden ook plannen uitgedacht voor de langere termijn. Brosschot zegt, grappend: „De brandweer wil zo graag natuurbranden voorkomen dat het soms lijkt alsof ze liever het hele land asfalteren. Maar branden kún je niet helemaal voorkomen, dus er moet een middenweg gezocht worden, die werkt voor de veiligheid en de natuur.”

Op veel plekken wordt nu gekozen om de natuur de natuur te laten helpen. Er worden in uitgestrekte dennengebieden bijvoorbeeld stroken loofbomen geplant, en lage bladhoudende vegetatie. Doordat loofbomen meer vocht vasthouden dan dennen, remmen ze brand dusdanig af dat deze makkelijker onder controle gehouden kan worden. Een andere optie is een brandcorridor, waardoor een brand doodloopt. „We noemen dat ook wel hooplijnen”, zegt Brosschot. „We hopen in elk geval dat het een brand zo snel mogelijk stopt.”

Negatief imago

Veraverbeke publiceerde vorige week een artikel over de grenzen van branden in Oost-Siberië, waar branden nagenoeg „ongestoord” kunnen woeden. Met zijn team onderzocht hij wanneer en waardoor die branden stoppen. „Ongeveer de helft van de keren was dat een omslag van het weer, de andere helft omdat er een barrière in het landschap was, zoals een rivier of een weg.” Een weersomslag kan je niet afdwingen, maar een buffer is in Nederland wél te verwezenlijken.

Veraverbeke staat even stil. „Natuurbranden zijn niet per definitie slecht, hè.” Ze hebben wat hem betreft onterecht „een eenzijdig negatief imago”. Branden zijn soms nodig voor de opschoning van de natuur. „Zoals de hei hier, als die niet af en toe verstoord wordt, groeit het op een zeker moment dicht. Dan is het geen hei meer, maar bos.”

Nederlanders worden vooral geconfronteerd met branden in de vakantieperiode. „Dan vertellen ze bij RTL teleurgesteld dat de plek waar ze al jaren op vakantie gaan nu zwartgeblakerd door een natuurbrand. ‘Het is afschuwelijk’, zeggen ze dan.” En de jaren die daarop volgen zal het er niet zo uitzien als ze gewend waren.

„Als je het vanuit die tijdschaal bekijkt is het inderdaad abrupt en ziet het er ernstig uit”, zegt hij. „Maar de natuur is veerkrachtig, de natuur komt echt weer terug.” Ook op dit kleine stukje van de Sallandse Heuvelrug.


Sterrenkok Soenil Bahadoer: ‘Ik wil dat mensen zeggen: wow, dat had ik nooit van Soenil verwacht’

Begin 2025 stuurt Soenil Bahadoer (57) een brief aan zijn achtduizend vaste gasten, culinair recensenten, vakbladen. Hij stopt ermee, zegt hij ook tegen zijn 200.000 Instagram-volgers. Restaurant De Lindehof in Nuenen gaat per 1 mei dicht. Na dertig jaar en twee Michelin-sterren vindt hij het „met pijn in het hart” tijd voor wat anders.

O, o. Is er nou weer een topchef afgeknapt op werkweken van tachtig uur of meer, op dagen van zestien uur in de keuken om steeds verrassender recepten te bedenken voor steeds verwendere gasten? „Koken is een jonge mannensport. Loodzwaar. Masculien”, zei topchef René Redzepi in 2013 tegen NRC. Zijn restaurant Noma in Kopenhagen was in 2010 uitgeroepen tot het beste ter wereld en klanten kwamen niet meer voor zijn eten, maar omdat in hun krant stond dat zijn restaurant het allerbeste was. Hij kreeg een burn-out en was opgelucht toen Noma het jaar erop op plek twee belandde. Ron Blaauw had een „writers block”, zei hij toen hij in 2014 zijn restaurant in Amsterdam sloot en daarmee zijn twee Michelin-sterren inleverde. Hij wilde weer „gewoon” koken. Chef Henk Savelberg hield er in 2014 ook mee op – na vier keer een Michelinster te hebben gekookt in vier restaurants.

Is Soenil Bahadoer, bijgenaamd de Spicy Chef, het ook zat? Wil hij weer koken zonder opgelegd pandoer? In 2020, toen zijn restaurant dicht moest tijdens de coronacrisis, kocht hij een foodtruck en verkocht van daaruit roti, pom, bara’s. Streetfood, maar dan bereid door de chef en zijn moeder. Mensen stonden er rustig twee uur voor in de rij. Nog nooit had hij zoveel lol gehad als in die periode, zegt hij in zijn boek Streetfood uit 2022.

Op 8 januari zit ik bij hem aan een kaal tafeltje in een leeg Lindehof. Hij in joggingpak, straks wil hij nog naar de sportschool. Handen in de lucht ter verontschuldiging. De stoelen staan omgekeerd op tafel, alles is op, de voorraadkasten zijn leeg, hij heeft niets aan te bieden behalve zwarte koffie, zelfs melk heeft hij niet in huis. De kerstperiode was een gekkenhuis, tot en met 30 december zat hij avond aan avond vol, daarna is hij één dag thuis geweest en vervolgens vertrokken naar Salzburg om te koken bij Hangar7. Alleen „de grootsten van de grootsten” worden daar uitgenodigd om een halfjaar gastchef te zijn. Internationale driesterrenchefs. De Franse chef Paul Bocuse, zijn grote voorbeeld. Eric Kragh Vildgaard van Jordnaer in Kopenhagen. Jonnie Boer van De Librije. Hij bedacht acht gerechten en vier amuses en vertrok met een kleine ploegje eigen koks vier dagen naar Salzburg om de keukenbrigade dáár te leren zijn rendang of tandoori heilbot te maken. „Je moet jouw signatuur daar neerzetten. Mijn gerechten zijn bewerkelijk en mijn smaken zijn niet makkelijk. Twee, drie keer op een dag maakten chef en brigade daar alles van het menu, en als ik niet tevreden was, gingen we finetunen tot ze het snapten.”

Soenil Bahadoer dankt zijn twee sterren aan zijn combinatie van de klassieke Franse keuken en de kruiden en specerijen die hij van huis uit kent. Garam masala, râs el hânout, vadouvan. Dat levert, volgens Michelin, unieke „smaken, aroma’s, kleuren en vormen” op.

Heb je in Salzburg nu niet je geheim van de smid verklapt?

Hij wuift de vraag van tafel. „Ken je Vincent van Gogh? Ja? Oké, ken je zijn leerlingen?” Tevreden leunt hij achterover. „Dacht ik al. De meester, de chef, dat ben ik. Je kunt wel een recept geven, maar de ziel zit in mij, die kruipt in de pan, op het bord.”

Stop je hier in Nuenen omdat je meer het internationale toneel op wil?

„Het is een eer om daar te staan, goed voor mijn naam. Nuenen is acht uur rijden van Salzburg, al die internationale gasten kunnen hierheen rijden. Ik kookte in Hongkong en Peru, laatst in Trinidad. En dat heb ik ook nodig, met alleen Nederlandse klandizie kan ik mijn restaurant niet draaien. Kijk, eten moet iedereen, maar wat wij hier doen is top of the bill, het is kunst. De tijd van dikke-nek-chefs is voorbij, je kunt niet meer gaan zitten wachten op je klanten. Op dit niveau moet je je internationaal profileren.”

Maar waarom doe je de Lindehof dan dicht?

Hij grijpt naar zijn hart. „Ik ga dit verlaten. Na dertig jaar. Ik kan er niet van slapen, zoveel gaat er rond in mijn hoofd. Maar ik wil het. De keuken is me te krap, ik erger me kapot. Ik wil betere apparatuur, modernere inrichting, serviezen van nu, mooiere tafels, dit museum gaat sluiten, ik stop hier op het hoogtepunt. Gasten ergeren zich aan de parkeerplekken, die zijn er te weinig, ik heb geen mooi terras, geen aperitief-ruimte, je komt binnen en bám, je zit meteen aan tafel. Ik wil een beleving kunnen bieden, ik wil dat gasten kunnen blijven slapen, dat ze thuiskomen bij mij en van a tot z ontzorgd worden. Dat wil ik.”

Aha, dus je wil niet minder hard werken maar juist méér?

„Ik heb de leeftijd, de energie, als ik het nu niet doe, gebeurt het nooit meer. Er zit meer in me en dat wil ik eruit halen, nog meer bereiken. Ik wil Soenil zijn. Dat mensen zeggen: wow, dat had ik nooit van hem verwacht. ”

Wil je een derde ster?

„Wil een bokser winnen?”

Heb je al een nieuwe locatie op het oog?

„Ik ben met iets bezig.”

„Je kunt wel een recept geven, maar de ziel zit in mij, die kruipt in de pan, op het bord”

Je verkoopt je restaurant en levert je sterren in, maar de toekomst is nog onzeker?

„Al open ik iets in Timboektoe of een hutje op de hei, gasten zullen me komen zoeken. Ik ga een ander podium vinden.”

Topkoks zijn vaak rondreizende rocksterren. Zoiets kun je ook doen zonder de last en verantwoordelijkheid van een eigen zaak?

„Dat is het probleem, hè, mensen willen geen verantwoordelijkheid dragen. Ik wel. Zo ben ik opgevoed. Keihard werken, succes delen, kennis delen. Iets neerzetten. Ik had ook, net als mijn vader, schilder kunnen worden. Hij vond het niet nodig dat ik ging koken, mijn moeder ook niet. In onze cultuur horen de vrouwen achter het fornuis. Nu zijn ze trots op wat ik heb bereikt met bordjes eten.”

Soenil Bahadoer is de tweede van vijf kinderen. In 1976, hij was 8, verhuisden ze van Suriname naar Nederland. Eerst woonden ze in bij een oma, tante en oom in Rotterdam, daarna kregen ze een huis in Nuenen. Zijn moeder woont er nog, hij woont er schuin tegenover met zijn vriendin Annu Bachu en haar dochter van 16. Hij heeft ook een dochter, Jennifer, uit een eerder huwelijk. „Haar dochtertje is 2. Giya, heet ze.” Hij schatert: „Die eet alleen kaviaar. Als ze huilt, geef ik haar een blikje en ze is weer lief.” Zijn vader is overleden. „Thuis in bed. Mijn moeder belde ’s ochtends. ‘Je vader is helemaal koud’. Hartstilstand. Hij was nog geen zestig.”

„Ik was vies van leren”, zegt hij. „Meneer Smit van de lagere school stuurde me naar de school voor consumptieve beroepen, wat nu De Rooi Pannen heet. Hij zei: ‘Dat is echt iets voor jou’. In jaar één ging ik naar hem terug. Ik zeg: ik krijg godsdienst, wiskunde, geschiedenis, daarvoor ga ik toch niet naar die school? Daarna kreeg ik gelukkig steeds meer praktijk. Brood leren maken, koekjes, klassieke dingen allemaal. Ambacht. Echt een topschool hoor. Thuis ging ik babbelaars maken, tomatensoep, m’n hele cultuur was ik vergeten, tot ik op de vlooienmarkt een boekje Aziatisch koken kocht. Ging ik bami maken voor mijn ouders. Puinhoop in de keuken en op tafel. Mijn vader proeft en zegt: ‘Mwa, het is lekker, maar iets te weinig zout.’ Die mensen, mijn vader én mijn moeder, die konden koken hoor.”

Daarna, zegt hij, begon de ellende. Om door te kunnen leren – de beroepsbegeleidende koksopleiding – had hij een baan nodig. „Vier dagen werken, één dag school. Ik schreef vijftig, zestig brieven. Maar ja, Ba-ha-doer, zo’n naam kenden de mensen niet.” Hij had het al opgegeven, zegt hij. „Belde mevrouw Kop. Zij gaf me werk.” Twintig uur in de keuken van restaurant Lambiek in Nederwetten, een pannenkoekenrestaurant.” „Toen kon ik naar school.” Daarna: militaire dienst. Deels als chauffeur, deels in de keuken. Daarna werkte hij drie jaar fulltime in België, bij sterrenchef Roger Souvereyns van Scholteshof.

Maar toen, zegt hij tamelijk terloops, overleed zijn broertje. „Tegen een boom aangereden. Morsdood. 24 jaar. Ze denken dat het vermoeidheid was. Elke dag een uur heen, een uur terug rijden naar huis over B-wegen.” Anub, twee jaar jonger dan hij, werkte als gastheer in hetzelfde restaurant als hij. „We droegen dezelfde kleren, hadden dezelfde behoeftes, als hij nog geleefd had, waren we samen iets begonnen.” Sindsdien is hij „heel hard” geworden. Voor anderen, maar vooral voor zichzelf. „Mij kon niks meer gebeuren, hem was ik toch al kwijt.”

Dus toen chef Frans Knaapen vroeg of hij met hem een restaurant dichter bij huis wilde beginnen, zei hij ‘ja’. Hij begon bij de Lindehof als chef de cuisine, werd mede-eigenaar en uiteindelijk volledig eigenaar, met hulp van klanten die hem het geld ervoor leenden dat hij ze „tot de laatste cent” terugbetaalde.

Na tien jaar, in 2004, kreeg je je eerste ster.

„Tegenwoordig doe je bám bám op Instagram en iedereen weet je te vinden. Vroeger moest je eerst in een blad staan, iemand moest bij je langskomen, en zo’n Surinaams-Hindoestaans jongetje in een dorpje, daar kwam natuurlijk niemand op af. Uiteindelijk zijn klanten van me naar Michelin gaan schrijven.”

Had je door dat er Michelin-mensen bij je aten?

„Het was een maandag, hartstikke druk, die man zat daar. De donderdag erop was ie er weer. Ik had hert als hoofdgerecht, salade fazant vooraf, crème brûlée na. Heel Frans, heel klassiek. Vervolgens werd ik gebeld door een oude chef van me: je hebt een ster. Ik kon het niet geloven.”

En pas na die ster durfde je te gaan koken zoals je nu kookt?

„Misschien wel. Ik liep tegen de veertig, ik ging voor het eerst terug naar Suriname …”

Je bent nooit met je ouders terug geweest?

„Nee, nee. die moesten van 1.600 gulden vijf kinderen onderhouden. Als we een uitje hadden, gingen we met de trein naar familie in Rotterdam. Mijn moeder had een krantenwijk voor wat extra’s.” Hij wijst met één vinger in de lucht. „Maar pás op hè. Ik heb de béste opvoeding gehad. Streng, maar ik ben nooit niks tekortgekomen. Mijn ouders waren er altijd voor ons en we hebben altijd goed gegeten.

„Suriname, als land, dat trok me nooit. Tot ik er was en besefte hoe mooi het er is. Ik herinnerde me de smaken, de geuren. Hoe mijn vader op eenden en konijnen joeg en meervallen ving in de rivier. In de tuin verbouwden we tayerblad, casave, bananen, we aten pom en curry, roti, dahl en dronken gemberbier. Wat was ik nou helemaal aan het doen als chef? Hetzelfde als iedereen. Waarom zouden mensen uit Frankrijk bij me komen eten, konden ze beter in Frankrijk Frans gaan eten. Ze komen omdat je bijzonder bent. Dus toen ben ik mijn cultuur en mijn educatie gaan combineren.”

En daarvoor ontving je in 2014 je tweede ster…

„… en durfde ik op te gaan voor het diploma meesterkok. Toen pas. Eerder vond ik mezelf niet goed genoeg.”

Je moest je bewijzen?

„Bewijzen, bewijzen. Ik was nooit met sterren bezig, ik heb altijd alleen maar gewerkt. Verjaardagen, feesten, familiedingen, ik was er nooit. Ik moest bijbeunen om met mijn kinderen naar de Efteling te kunnen. Dat bedoel ik, ik heb een deel van de film gemist. Ik heb alles bereikt wat te bereiken valt, nu kan ik doen wat ik echt wil.”

Merlijn Doomernik

Wil je geen restaurant in Suriname beginnen?

„Nee, nee. Nederland is mijn land, hier hoor ik. Trouwens, als ik daar 100 euro voor een couvert vraag, schoppen ze me dood. Daar hebben ze het geld niet voor. Als vrienden van vroeger bij me komen eten, zeggen ze: ‘We respecteren je, Soenil, maar je eten vinden we niks’. Ik begrijp dat. Ze willen met een bord rijst en vlees voor de tv, geen foodporno. Mijn moeder ook hè.” Ze is 75 en helpt hem vaak in de keuken. „Van haar moet vis helemaal gaar, ik vind dat droge meuk, zij vindt de mijne te glazig.”

Niet iedereen kan het zich veroorloven bij jou te eten.

„Ik heb klanten die twee keer per maand komen en sommigen komen één keer per twee jaar. Ik krijg lieve mensen uit Suriname die per se één keer bij me willen eten. Mijn eten is voor iedereen. Wat ik doe is het topsegment, maar goed eten hoeft niet duur te zijn.” Hij praat steeds harder: „Mensen gaan uit eten in restaurants waar ze 250 couverts wegzetten op een avond. Bestellen salade niçoise. Wat krijgen ze? Verlepte sla, bruingekookte haricots verts, een ei dat blauw ziet. Ik pak dezelfde krop sla, maar alleen het middelste stuk. Ik plisseer de tomaten, kook de eitjes acht minuten, mooi stukje tonijn erbij grillen. Maat, kom op! Dat is koken bij mij. Er is geduld voor nodig, en ja, dat moet betaald worden.”

Moet eten gezond zijn?

„Ja. Liefst biologisch, geen tarbot in het verkeerde seizoen, asperges, bonen, aardbeien hier uit de omgeving.

Matig met boter, suiker, zout?

Nou, het moet wel lekker blijven. Ik eet alles wat los en vast zit, zwezerik, kippenhartjes, ganzenlever, alles, maar ik maak met plezier iets vegetarisch voor gasten. Thuis aten we drie dagen per week geen vlees of vis en rundvlees al helemaal niet. Alleen vegan, daar doe ik niet aan mee, dat vind ik een idiote trend.”

Hoe vindt het dorp het dat de Lindehof vanaf 1 mei is gesloten?

„Het dorp gaat huilen. Maar ik voel dat ik nu een tree hoger moet.”

Halverwege maart kan Soenil Bahadoer vertellen wat hij na 1 mei gaat doen. Hij belt vanuit de auto onderweg naar Hasselt. Hij wil bij zijn voormalige (tweesterren)chef Roger Souvereyns naar serviezen kijken. Zijn vriendin Annu Bachu zit naast hem, zij zal vanaf half april te zien zijn in The real housewives van het Zuiden, een reality-serie waarin acht ‘high society’ vrouwen uit Brabant en Limburg worden gevolgd. Hij geeft eerst haar het woord, want „zij kan in mijn hoofd kijken en de dingen mooier zeggen”.

Zij: „Soenil was uit z’n jasje gegroeid, nu krijgt hij een mooi maatpak.”

Een vriend van hem, de Brabantse vastgoedondernemer Bas van de Laar, heeft een veertiende-eeuws kasteel in Gemert gekocht. Daar komt, onder andere, een hotel in. Het poortgebouw, dat wordt een restaurant, zíjn restaurant. De naam: Gem. Juweel in het Engels en de eerste drie letters van Gemert. „Er komt een kaaskamer, een patisserie-ruimte, wijnkasten.” Alles wordt het mooiste van het mooiste. Interieur, servies, de beleving. Zelfs de wc, zegt Annu Bachu, wordt „instagrammable.” Zijn gasten kunnen blijven slapen, in een vijfsterren Hilton-hotel. Dat is „luxer dan luxe”. En, zijn droom, hij heeft straks een tuin om groenten en kruiden te verbouwen. Hij gaat zijn moeder vragen of ze hem wil helpen.


Het is bijna Suikerfeest: dadelkoekjes bakken en nog even nieuwe muiltjes kopen, of een cadeautje voor je geliefde

Slingers met ‘Eid mubarak’, wegwerpservies en ballonnen met dezelfde opdruk en baklava die staat te glinsteren in glazen bakken. De winkels in de Kanaalstraat in Utrecht zijn klaar voor Eid al-Fitr (Suikerfeest). En het winkelend publiek bereidt zich voor op het feest dat waarschijnlijk aankomende zondag is.

De achttienjarige Nisrine Medjoubi is samen met twee vriendinnen aan het shoppen op deze middag. „We zijn op zoek naar een nieuwe outfit, iets dat we op de dag zelf aan kunnen”, zegt ze. Ze doen het ieder jaar: elke Eid (feestdag) heeft zijn eigen nieuwe outfit. Ze hebben nog niks gekocht, maar zien genoeg leuke dingen in de winkels.

De laatste dagen van de ramadan staan in het teken van voorbereidingen voor Eid al-Fitr. „Ik ga eerst het hele huis schoonmaken en een dag later koekjes bakken.” Nisrine is van plan een cheesecake te maken en wat koekjes: dadel- en zandkoekjes. „En last minute moet ik dan ook nog cadeautjes voor de kinderen kopen.”

In kledingzaak Nissa Fashion zijn twee vrouwen nieuwe muiltjes aan het uitproberen, waarna ze allebei met een paar vertrekken. „Zakelijk is het heel druk in de laatste week van de ramadan”, vertelt eigenaar Khamissa Alyabuhi. „Iedereen wil een outfitje, een cadeautje voor geliefden. Je bent continu bezig.” De winkel verkoopt alleen vrouwenkleding en traditioneel is de djellaba het populairst: een soort kaftan met een capuchon, zegt Khamissa. „Maar ook de abaya, jurken die veel in de Emiraten worden gedragen, worden veel gekocht. En die muiltjes die je net zag. Dat zijn eigenlijk huisschoentjes, maar dan feestelijk. Ze worden veel onder de djellaba gedragen.”

Juwairiyya en haar moeder bij het Islamitisch Centrum in Gouda.
Foto Saskia van den Boom

Bulgurballetjes

Naast haar werk staat Khamissa ook persoonlijk stil bij het einde van de vastenmaand. „Ik neem daar mentaal een soort afscheid van. Het is heel bijzonder dat je het hoofdstuk gaat afsluiten en dan weer tot volgend jaar moet wachten.” Het vasten ging haar dit jaar prima af. „We mochten al vroeg eten. Met de openingstijden van de winkel was het in het begin lastig. We gingen wat eerder dicht, omdat de zon al best vroeg onder ging.”

Ze is geen zoetekauw, terwijl ze in haar omgeving ziet dat iedereen zich voorbereidt met het bakken van veel zoetigheden. „Ik ga zelf waarschijnlijk een schaaltje kopen om mee te nemen naar de familie. Ik werk natuurlijk veel, dus dan is het ook lastig om daarna nog te gaan bakken. Misschien dat ik nog een hartige maaltijd maak.”

Haji Nazife, de oma van Fatma Alakay, stond in haar dorp Nisrin in Turkije bekend om haar bulgurballetjes gevuld met gehakt, peper, kruiden en granaatappelmelasse die ze maakte voor Eid al-Fitr. Fatma, die tot haar achtste in Turkije woonde, ziet haar nog zitten met die enorme schaal voor haar lemen huisje met de walnotenboom. Er waren meer vrouwen in het dorp die de balletjes maakten, maar iedereen ging langs de oma van Fatma. Zij maakte de lekkerste.

Fatma’s moeder zette die traditie later in de Achterhoek voort. Ze maakte niet alleen de bulgurballetjes, maar ook Sarma, de met gehakt en rijst gevulde druivenbladeren. En nog veel meer. Van zoete en zoute koekjes tot stoofgerechten. Voor alle gasten. Ik heb wel eens geteld met eid, zegt Fatma. „Ik kwam tot honderd bezoekers. Dat is eid, de hele dag een komen en gaan van familie, vrienden, buren, kennissen.”

Foto’s Saskia van den Boom

Diversiteit van gerechten

Haar moeder belde ook dit keer twee weken voor het feest om met Fatma te overleggen over de gerechten die ze gaan maken. Nog steeds gaat iedereen eerst naar oma. Sinds het overlijden van Fatma’s vader is ze de oudste van de familie in Nederland. „Iedereen wil haar zien en respect tonen”, zegt Fatma die een dag eerder gaat om te helpen. Ook schoonzussen kokkerellen. Maar er wordt ook steeds vaker gekocht. Fatma: „Veel gerechten zijn bewerkelijk. En vrouwen werken nu vaak en hebben geen tijd om allerlei soorten koekjes te bakken.”

Het valt Fatma op dat de diversiteit van gerechten steeds groter wordt. Vaak beginnen de jongeren daarmee, denkt ze. Maar haar moeder vroeg haar laatst ook om Marokkaanse koekjes mee te brengen uit Utrecht. „Die vond ze lekker.” Nu er steeds meer Syriërs in Nederland wonen, ziet ze ook die invloeden: ma’amoul, zandkoekjes met dadelpuree en rozenwater, bijvoorbeeld. Maar ook andere kruisbestuiving: cheesecake-baklava.

Juwairiyya (18) en Lina (15) uit Gouda vertellen over een Eid-taart die via TikTok en Instagram dit jaar populair is. Een bodem van brownie, daarop slagroom en gesmolten chocolade, afgetopt met chocolade cornflakes. Erg machtig maar wel lekker. Op de iftar (maaltijd waarmee het vasten wordt verbroken) die ze hadden georganiseerd voor schoolgenoten had een vriendin van Lina die cake gemaakt en meegebracht.

Eid al-Fitr is een familiefeest, zeggen ze beiden, met nieuwe, mooie kleding en cadeautjes voor de kinderen. En natuurlijk het gebed in de moskee. Juwairiyya gaat twee dagen eerder helpen het vrouwengedeelte in het Islamitisch Centrum in Gouda te versieren.

Gestresst

De moeder van Lina is al een week voor het feest gestresst omdat ze kilo’s Marokkaanse koekjes wil bakken voor de familie maar ook voor buren. Die worden dan mooi verpakt en rondgebracht door de kinderen. Ook de moeder van Juwairiyya doet dat. „Onze buren vinden dat altijd heel leuk.”

In beide huishoudens wordt werelds gekookt. Lina (Marokkaanse afkomst) eet thuis ook vaak Surinaams. „Mijn vader woonde lange tijd in Den Haag, sindsdien is hij daar gek op.” Juwairiyya en haar moeder koken ook uit alle windstreken: Nederlands, Surinaams, Indonesisch, Egyptisch, Grieks. „Steeds wat anders, zodat het niet saai wordt.” Tijdens ramadan letten ze extra op voedingswaarde.

Wat is nou echt specifiek voor haar familie? Juwairiyya denkt even na. Haar vader komt uit Egypte. De warme melkdrank met dadels die daar veel wordt gedronken, staat in Nederland ook altijd op tafel. En dit jaar namen ze van een vakantie in Saoedi-Arabië heilig Zemza (Zamzam)-water mee, dat afkomstig is van een bron bij Mekka. Ze mochten allemaal maximaal tweeënhalve liter meenemen in het vliegtuig. Met z’n vieren was dat tien liter. Juwairiyya: „Tijdens de ramadan konden we elke dag een glaasje drinken.”

Foto’s Saskia van den Boom


Gemeenten die te weinig aan asielopvang doen, worden ‘beloond’ terwijl de opgave voor voortvarende gemeentes nog groter wordt

Van een eerlijke verdeling van asielopvangplekken over gemeenten is na ingrijpen van minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) nog maar weinig over. Dat blijkt uit een analyse van NRC van de zogenaamde ‘verdeelbesluiten’ die Faber in het kader van de spreidingswet heeft genomen. Tientallen gemeenten zijn in bezwaar. Zeker zes daarvan vinden de besluiten niet in de geest van de wet. Zij hebben, samen met de provincie Gelderland, de afgelopen maanden bezwaar gemaakt tegen de verdeling van Faber.

Hun frustratie komt hieruit voort: de minister heeft besloten het aantal opvangplekken dat gerealiseerd moet worden in de helft van de gemeenten te verlagen, ook in provincies zoals Noord- en Zuid-Holland die juist nog te weinig aan opvang doen. Die verlaging is mogelijk omdat een kleinere groep gemeenten in deze provincies juist méér doet dan volgens de spreidingswet had gehoeven.

En in plaats van deze gemeenten te ontzien, wil Faber hun extra gecreëerde opvangplekken vanaf komende zomer ook wettelijk vastleggen. Dat betekent dat gemeenten gedwongen zouden kunnen worden om deze plekken beschikbaar te houden. Gemeenten als Almelo, Voorschoten en Wassenaar voelen zich nu gedupeerd en willen dat Faber deze plekken als vrijwillig beschouwt, en niet als een verplichting.

Faber heeft steeds duidelijk gemaakt dat zij gemeenten niet wil dwingen en de spreidingswet wil intrekken

De gang van zaken laat zien dat Faber niet veel opheeft met het idee achter de spreidingswet. Die was juist bedoeld om gemeenten die te weinig asielopvang aanbieden te stimuleren dit wel te doen. Voor alle 342 gemeenten zou duidelijk worden hoe hun bijdrage aan de eerlijkere verdeling van asielopvang eruitziet, met het ultieme doel om de druk op zwaarbelaste plekken als Ter Apel en Budel te verlichten.

Maar Faber heeft steeds duidelijk gemaakt dat zij gemeenten niet wil dwingen en de spreidingswet wil intrekken. Een wetsvoorstel daarvoor wordt binnenkort verwacht. Faber heeft ook altijd gezegd dat zolang de spreidingswet nog van kracht is, zij zich als minister aan die wet moet houden.

96.000 asielbedden

Bij invoering van de spreidingswet maakte Fabers voorganger, staatssecretaris Eric van der Burg (VVD), bekend dat tot februari 2026 behoefte is aan 96.000 asielbedden. Die moeten in elk geval vanaf 1 juli dit jaar beschikbaar zijn. Faber kan vanaf dat moment, in theorie, gemeenten aanpakken die zich niet aan de afspraken en het verdeelbesluit houden.

De verdeling voor asielopvangplekken kwam tot stand met behulp van een methode waarbij inwoneraantal en de sociaal-economische score van een gemeente doorslaggevend zijn. Het is gemeenten toegestaan dat ze onderling plekken voor (minderjarige) asielzoekers, statushouders en Oekraïense ontheemden met elkaar uitruilen, zolang provincies onderaan de streep aan de opgave voldoen.

Eind oktober, na negen maanden onderhandelen, bleek dat slechts vier provincies aan de opgave kunnen voldoen. Friesland voldeed weliswaar aan de opgave voor het aantal reguliere asielplekken, maar kwam wel 85 plekken voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) tekort. In de overige zeven provincies was een tekort aan honderden tot duizenden plekken. Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland kampten met een gat van vier- tot zesduizend opvangplekken.

Faber boog zich tussen november en eind december over de provinciale plannen, en kwam kort voor Kerst met twaalf verdeelbesluiten. Daarin heeft ze de opvangplekken die provincies tekortkwamen (de ‘restopgave’) verdeeld over gemeenten. In provincies met nu al te weinig plekken hebben 174 gemeenten, ruim de helft van het totaal, een lagere verplichting gekregen een lagere opgave gekregen.

‘Beloond’

Gemeenten die niet aan hun verplichtingen voldoen, worden hierdoor „beloond”, zo stelt de gemeente Almelo in een bezwaarschrift. Almelo heeft al zeker dertig jaar een azc in de gemeente met bijna vierhonderd opvangplekken, genoeg om de opgave van 323 plekken te kunnen vervullen. Daarbovenop stelt de gemeente komend jaar zeventig extra tijdelijke opvangplekken beschikbaar. Minister Faber heeft deze 145 extra plekken opgeteld bij de opgave en komt zo in haar verdeelbesluit tot 468 plekken voor de gemeente Almelo. Maar die wil niet dat de extra, vrijwillige plekken een wettelijke verplichting worden. De gemeente vreest anders dat andere gemeenten „dat extra stapje niet zullen zetten, en zelfs achterover kunnen gaan leunen”, zo staat in het bezwaarschrift aan Faber.

Buurgemeente Borne leverde geen plannen voor asielopvang in en zag de opgave van 148 naar nul opvangplekken dalen. De gemeente zou al niet worden meegenomen in de verdeling van de restopgave vanwege het grote aantal opvangplekken voor Oekraïense ontheemden, maar hoeft nu helemaal geen asielzoekers meer op te vangen van minister Faber.

Wassenaar (930 opvangplekken tegenover een opgave van 158) en Voorschoten (200 plekken bij een opgave van 167) zijn om dezelfde reden als Almelo in bezwaar gegaan. Volgens het Wassenaarse gemeentebestuur is in het verdeelbesluit „zonder enige motivering afgeweken” van de oorspronkelijke opgave.

Stimulans verdwijnt

„De spreidingswet was bedoeld om opvangplekken te herverdelen, zodat iedere gemeente een bijdrage levert”, zegt Rutger Groot Wassink (GroenLinks), die als voormalig voorzitter van de tijdelijke asielcommissie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) nauw betrokken was bij het opzetten van de spreidingswet. „Juist gemeenten die het minste doen, moeten daar het hardst op aangesproken worden.” Hij wijst erop dat door Fabers verdeling „elke stimulans om meer te doen, verdwijnt”.

In de plannen die provincies hebben ingeleverd, worden ook locaties genoemd die pas na 1 juli beschikbaar zijn, of waarvan de lokale besluitvorming nog niet in orde is. Toch telt Faber deze plekken mee in de plannen. Dit leidt tot een onevenwichtige verdeling van de opvangplekken binnen de provincie, schrijft Henri Lenferink, waarnemend commissaris van de Koning in Gelderland, in zijn bezwaarschrift.

Sommige Gelderse gemeenten hebben nu een wettelijke taak gekregen om het drie- of vierdubbele van hun asielopgave te realiseren, terwijl die bij gemeenten elders in het land omlaag ging.

Niet alle provincies en gemeenten staan er op dezelfde manier in, volgens Jetta Klijnsma, commissaris van de Koning in Drenthe en voorzitter van de Kring van Commissarissen. „Er zijn ook gemeenten die veel meer opvangen dan de opgave en dat niet erg vinden. Andere gemeenten kunnen dan minder doen, maar doen dan wel meer op andere vlakken, zoals opvang van Oekraïners. Zo spreiden we de opvangplekken over Nederland.”

Vanaf 1 juli komt het aan op het afdwingen van de verdeling van de asielopvang. Maar zal Faber het daarop laten aankomen? „Ik vraag me af hoe zij de wet gaat handhaven”, zegt Jetta Klijnsma. „Ik heb de minister daar ook om gevraagd, maar dat blijft nog een beetje in het ongewisse.”


Vluchtelingen kregen taallessen, kans op stages en leerden Deventer kennen: toch moet de succesvolle school sluiten

De school in Deventer waar asielzoekers (nog in asielprocedure) en statushouders (met verblijfsvergunning) Nederlands leren, gaat dicht. De asielprocedure duurt meestal jaren. Die tijd kun je beter goed benutten, vonden Laura Faber en Sanne Terlouw. Zij zagen asielzoekers uit het azc doelloos rondhangen in de binnenstad en begonnen met lessen Nederlands. Eerst aan de keukentafel. Daarna, met financiële hulp van de gemeente, een school die ‘Iedereen aan Boord’ heet.

Lees ook

Geweldige school moet stoppen

Geweldige school moet stoppen

Het werd een groot succes. Vluchtelingen kregen lessen en maakten allerlei uitstapjes om Deventer en haar inwoners beter te leren kennen. Ook kregen ze hulp bij het vinden van een snuffelstage of betaald werk. Wethouder Rob de Geest (PvdA), onder meer verantwoordelijk voor asiel en migratie, ging er een paar keer kijken en zag de toegevoegde waarde.

Waarom moet de school dicht?

„De school biedt onderwijs en hulp aan zowel mensen met verblijfsstatus als zonder. We zien dat het erg goed werkt, mensen krijgen een betere start, leren eerder Nederlands. Iedereen is enthousiast. Daar hebben we van geleerd. We gaan die kennis benutten. Als gemeente dragen we meer dan 1,2 ton bij in twee jaar. Bij zo’n bedrag moet je aanbesteden. De school ‘Iedereen aan boord’ heeft besloten daar niet aan mee te doen.”

Wethouder Rob de Geest (PvdA).
Foto gemeente Deventer

De school wil dat ook asielzoekers welkom zijn. Dat mag niet volgens de voorwaarden van de aanbesteding. Waarom niet?

„We krijgen geld van het Rijk voor de inburgering van statushouders, niet voor de inburgering van asielzoekers. We betalen dat als gemeente uit eigen zak. Asielzoekers die we in Deventer Nederlands leren, kunnen later met verblijfsvergunning elders geplaatst worden, of geen status krijgen. Dan investeer je in mensen die vervolgens niet in Deventer terecht komen. We leggen als gemeente al eigen geld bij. We moeten keuzes maken.”

Als alleen statushouders welkom zijn, dan is een aanbesteding toch niet nodig? Zij kunnen deelnemen aan een door het Rijk gefinancierde inburgeringscursus.

„De aanbesteding is voor een vóór-inburgeringstraject. Ook als iemand een verblijfsvergunning heeft gekregen, duurt het nog een tijd voordat de intake voor de inburgering is gepland. Om die tijd te overbruggen, willen we investeren in een voorschool. Die financieren we als gemeente zelf.”

Bij Iedereen aan Boord konden mensen terecht zolang ze het nodig hadden. Waarom heeft de nieuwe voorinburgeringsschool een strak programma van dertien weken?

„Na die dertien weken kunnen mensen hopelijk snel aan de echte inburgering beginnen.”

Wat gebeurt er met de asielzoekers in het azc?

„Er zijn andere trajecten waarop ze kunnen inhaken. We hebben de meedoen-balie, waar je je kunt opgeven voor vrijwilligerswerk. Daar hebben verschillende mensen ook een mooie tijdsbesteding gevonden.”

Er zijn verschillende delegaties langs geweest om te leren van het succes van de school. Is het niet zonde dat een school waarmee je zo kunt pronken als gemeente stopt?

„Dat is zeker jammer. We hebben ons nek uitgestoken en anderhalf jaar lang extra geïnvesteerd. Nu investeren we nog steeds uit eigen zak, in het voortraject van de inburgering. Als we in Nederland willen dat ook asielzoekers inburgeren, dan moet dat vanuit het Rijk komen.”

Lees ook

Hier kunnen asielzoekers Nederlands leren tíjdens het wachten op de IND

Ali Hosseinzadeh tijdens een les van Sanne Terlouw op de asielzoekersschool. Foto Dieuwertje Bravenboer


Waarom sterft het Gronings langzaam uit, terwijl het Fries floreert?

‘Aine, twije, drije, vare, vieve, zèzze, zeuven, aachte, negen, tiene”, telt Fieke Gosselaar (42) in het Gronings het aantal kinderen in het klaslokaal van de basisschool in Eenrum. In dit dorp geeft ze Groningse les aan kinderen uit groep 3, 4 en 5.

De tien scholieren hebben er zelf voor gekozen om drie woensdagmiddagen na schooltijd anderhalf uur Groningse les te volgen. Door het programma ‘Tijd voor Toekomst’ kunnen kinderen op Groningse basisscholen extra activiteiten kiezen zoals koken, sport en muziekles. Als proef is Gosselaar begonnen met het geven van deze lessen Gronings op de school in Eenrum. Voor het eerst geeft ze les aan kinderen.

Het is belangrijk dat het Gronings blijft. Het verbindt mensen en hoort bij de provincie, bij waar je vandaan komt

Fieke Gosselaar
streektaalconsulent

In het klaslokaal waar Gosselaar lesgeeft, maken de leerlingen spookgeluiden. Gosselaar vertelt tijdens deze laatste les halverwege februari over Groningse volksverhalen. Over de ‘witte wieven’, mysterieuze, spookachtige figuren. Over de ‘borries’, grote, zwarte spookhonden, en over ‘het zeewiefke’, een zeemeermin. Als Gosselaar over de borries vertelt, kruipt een leerling als een hond over de vloer. „Voor borries moet je oppassen”, leest Gosselaar voor. „Ze binnen d’r bie duuster.”

Gosselaar is streektaalconsulent bij het Centrum Groninger Taal en Cultuur. Ook is ze schrijver in het Nederlands en in het Gronings. De meeste kinderen in de klas in Eenrum spreken slechts een paar woorden Gronings. Nog maar weinig kinderen krijgen het Gronings tegenwoordig mee van hun ouders. Terwijl in 1960 nog de helft van de ouders het doorgaf, is dat tegenwoordig nog maar zo’n 30 procent, bleek onlangs uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Nog maar 17 procent van de inwoners spreekt het thuis. Als er niets verandert, dan sterft het Gronings langzaam uit.

Nedersaksisch

Raoul Buurke (29) promoveerde in februari aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar de staat van het Fries en het Nedersaksisch in de afgelopen decennia. Het Nedersaksisch is een erkende regionale taal met verschillende dialecten. Onder andere het Drents, Gronings en het Twents zijn afgeleid van het Nedersaksisch. Het Rijk erkent alleen het Fries als officiële taal.

Uit het onderzoek van Buurke blijkt dat het Fries er beter voor staat dan het Nedersaksisch. Friezen gebruiken de taal vaker thuis en geven deze vaker door aan hun kinderen. Zo’n 70 procent van de ouders leert hun kinderen de Friese taal en ongeveer de helft van de inwoners van Friesland spreekt het thuis. „Friezen zijn heel trots op hun taal. Je ziet het Fries ook meer in de omgeving en er is aandacht voor op school”, zegt Buurke.

Het Gronings wordt minder goed door ouders aan kinderen overgedragen. Er leven ook veel vooroordelen over, weet Buurke. Vaak dachten ouders dat het geen nut had om met hun kinderen Gronings te spreken of dat het voor hun toekomst beter was als ze alleen Nederlands zouden leren. „Tegenwoordig kijken we anders naar het leren van een tweede taal – ook een streektaal – en weten we dat het voor kinderen juist nuttig is. Het heeft cognitieve voordelen, zoals dat het hun taalvaardigheid kan verbeteren. Het geeft kinderen ook de kans om verbinding te voelen met de regio.”

Friezen zijn heel trots op hun taal. Je ziet het Fries meer in de omgeving en er is aandacht voor op school

Raoul Buurke
taalwetenschapper

Dat het Fries beter beschermd is dan het Nedersaksisch heeft eveneens te maken met de financiële ondersteuning die er voor het Fries is. De provincie Fryslân geeft geld uit aan het beschermen van de taal. Zo presenteerde het vorig jaar nog een taalnota waarin 10 miljoen euro per jaar beschikbaar komt voor het beter zichtbaar maken van het Fries, voor de periode 2025 tot 2028.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken maakte in 2023 geld vrij om de taal en cultuur van het Limburgs, Nedersaksisch, Papiaments en Fries te versterken. Voor het Limburgs, Nedersaksisch en Papiaments was elk 75.000 euro beschikbaar. Voor het Fries kwam 200.000 euro vrij. Het ministerie gaf aan dat „het Fries als officiële taal in de provincie Friesland een bijzondere positie heeft”.

De komende jaren komt ook geld beschikbaar om het Gronings te bevorderen. In de sociale agenda, de plannen om de kwaliteit van leven in Groningen en Noord-Drenthe te verbeteren na de jarenlange gaswinning, wordt 4 miljoen euro per jaar vrijgemaakt om Gronings (en Drents) te stimuleren. Dat moet onder andere door de Rijksuniversiteit Groningen en regionale media worden gedaan.

Lees ook

Nederlandse streektalen verdwijnen in rap tempo

Bezoekers kijken vanaf de kade van Langweer naar de skûtsjes tijdens het traditionele skûtsjesilen.

Taalpurist

Deze maand wordt in verschillende provincies met allerlei activiteiten extra aandacht besteed aan streektalen. Het project heet ‘Maart streektaalmaand’, of in het Gronings: ‘Meertmoand Streektoalmoand’. In Groningen worden raadsleden aangemoedigd om in de gemeenteraad hun bijdrage in het Gronings te doen en wordt de agenda naast het Nederlands ook in het Gronings gepubliceerd.

Het Centrum Groninger Taal & Cultuur, dat als kennis- en adviescentrum van de Groninger cultuur wetenschappelijk onderzoek doet en publieksactiviteiten organiseert, heeft samen met de Rijksuniversiteit Groningen een gratis online cursus Gronings gemaakt. Sinds begin maart is de cursus ‘Moi, welkom in Grunnen’, beschikbaar. Deelnemers volgen het verhaal van twee Gronings sprekende jongeren die een reis door de provincie maken. Cursisten leren over de taal en het erfgoed van de provincie door video’s te kijken en opdrachten te maken.

Maar Gronings leren is best lastig. „Net als voor elk ander dialect of taal moet je het zoveel mogelijk spreken om het te leren”, zegt Buurke. „Maar in de stad Groningen zijn nog nauwelijks mensen die dat kunnen. In de dorpen in de provincie nog wel.”

Groningers maken het mensen die het willen leren ook niet makkelijk, weet Buurke. „Ze hebben snel het gevoel dat je de draak met ze steekt als je het probeert. Doe maar niet, zeggen ze dan. Dat is iets waar veel mensen tegenaan lopen die het proberen te leren.” Dat weet ook Gosselaar: „De Groninger taalpurist is het grootste gevaar.”

Je begint met een twee-nul achterstand als je het wilt leren op een latere leeftijd, maar het kan wel

Raoul Buurke
taalwetenschapper

Voer voor de Groninger taalpurist is dat er niet één soort Gronings is. In de verschillende streken van de provincie wordt anders gesproken. In het Westerkwartier, dat tegen Friesland aanligt, is het Gronings anders dan in het Oldambt, dat in het oosten van de provincie ligt. Dan zijn er nog het Hogelandsters en het Veenkoloniaals. „Een goed voorbeeld vind ik het woord u. In het grootste deel van de provincie is dat ‘joe’, in het Westerkwartier is dat ‘jim’, wat weer lijkt op ‘jimme’, zoals ze het in Friesland zeggen”, vertelt Buurke.

Blijven proberen, is het advies van Buurke. Zelf leerde hij het, opgegroeid in de stad Groningen, ook pas als twintiger. Buurke deed een cursus, las veel Groningse boeken, bezocht lokale theatervoorstellingen en probeerde het zoveel mogelijk te spreken. „Je begint met een twee-nul achterstand als je het wilt leren op een latere leeftijd, maar het kan wel.”

Zonde

Gosselaar probeert dat voor te zijn door les te geven aan kinderen en het haar eigen dochter te leren. Niet door ze woordjes te laten stampen, maar op een speelse manier. Tegen haar dochter zegt ze elke dag wat zinnetjes in het Gronings. In de klas laat ze de kinderen zelf een Gronings woord kiezen, waar ze Memory mee spelen. Van ‘peerd’ (paard), ‘stoul’ (stoel) tot ‘hoge vieve’ (high five).

Ze hoopt dat de kinderen nu de lessen zijn afgelopen doorgaan met Gronings leren. „Het zou mooi zijn als ze het met hun opa en oma gaan spreken. Je hébt nu nog opa’s en oma’s die het hun kleinkinderen kunnen leren. Iets wat veel ouders niet kunnen. Als je het niet doorgeeft, dan verdwijnt het.”

En dat zou zonde zijn, zegt Gosselaar. „Het is belangrijk dat het Gronings blijft. Het verbindt mensen en het hoort bij de provincie, bij waar je vandaan komt, bij waar je leeft.”

Lees ook

Ga Fries studeren en je hebt meteen een baan

Op basisschool ’t Holdersnest krijgen de leerlingen les in de Friese taal van juf Simone Wijga.


Toen ze eindelijk de brief met ‘U bent géén fraudeur’ kreeg, was alles al kapot

Honderden keren stond ze hier, op de plek die ze haat. Achter de halfgesloten luxaflex in de keuken laat een stukje raamfolie los. Door dat gaatje tuurde Nadine Tavares Monteiro naar het schoolplein tegenover haar huis, in de hoop een glimp van haar zoon te zien. Hij is al drie jaar van school maar de reflex is gebleven. „Elke keer als ik kinderstemmen hoor, loop ik hierheen als een kip zonder kop.”

16 november 2021, een grauwe dinsdagochtend. We staan in haar Rotterdamse appartement op eenhoog en wachten tot het theewater kookt. Nadines nagels zijn rood gelakt, haar kleren zwart. Ze praat razendsnel. „Let niet op de troep”, zegt ze, doelend op de uitpuilende ordners en stapeltjes papier op tafel.

Het is de eerste van zeker tien ontmoetingen. Na een telefonisch interview in NRC in oktober 2021 vroegen we haar verder te praten, ze stemde in. Drie jaar eerder hadden Trouw en RTL Nieuws onthuld hoe de Belastingdienst duizenden ouders onterecht als fraudeur had bestempeld. Nu was er een pijnlijke nieuwe dimensie van het Toeslagenschandaal bij gekomen: de uithuisplaatsingen – de aanleiding voor ons gesprek.

1.115 kinderen uit gedupeerde gezinnen, zo bleek in het najaar van 2021, werden tussen januari 2015 en december 2020 via de rechter weggehaald bij hun ouder of ouders. Een aantal dat later nog veel hoger zou uitvallen en naast verontwaardiging veel vragen opriep: waarom werden deze kinderen uit huis geplaatst? Waar waren ze nu? En vooral: welke rol speelde de Toeslagenaffaire? Het beantwoorden van die vragen duurde jaren. Deze donderdag verschijnt voorlopig het laatste rapport, van een onafhankelijke commissie onder leiding van Mariëtte Hamer.

Nadine Tavares Monteiro (36) moest vanaf 2013 onterecht kinderopvangtoeslag terugbetalen en kwam terecht in een kettingreactie van schulden, stress en conflicten. In 2016 werden haar twee zoons uit huis geplaatst. Ze heeft het gevoel dat ze geen eerlijke kans kreeg zich als moeder te bewijzen en dat haar leven zonder de Toeslagenaffaire heel anders was gelopen. Ze was vastbesloten om te vechten, zei ze in 2021. NRC bleef drie jaar met haar in contact. Hoe zou erkenning eruit zien? Zou ze gerechtigheid krijgen? Kwamen haar kinderen naar huis?

November 2021

Ze weet nog precies hoe het voelde om hem vast te houden: o-ver-wel-di-gend. De eerste uren na de geboorte van haar oudste zoon G., vertelt Nadine in november 2021 bij haar thuis, kon ze alleen maar huilen. Ze had al nauwelijks kunnen wennen aan het idee dat ze zwanger was – dat ontdekte ze pas rond week twintig, toen ze tijdens haar schoonmaakbijbaan van haar stokje ging – en de baby kwam ook nog te vroeg. Maar één ding wist ze zeker: ze zou een hele goede moeder worden, al was ze pas zeventien jaar.

Misschien moet ze bij het begin beginnen. Ze gaat zitten in een hangstoel, haar tenen raken net de grond. „Ik kom ergens vandaan…” zegt ze. „Dat heeft me vastberaden gemaakt.”

Dit is haar jeugd in vogelvlucht: ze wordt geboren in Praia, de hoofdstad van Kaapverdië. Als ze vijf is vertrekt haar moeder naar Portugal, op zoek naar een beter leven. Nadine blijft, als enige van drie dochters, achter bij haar vader, die ze nauwelijks kent. Pas zes jaar later voegt ze zich weer bij het gezin. Op haar dertiende verhuist ze van Lissabon naar Rotterdam, waar de nieuwe vriend van haar moeder woont. Nadine voelt zich een buitenstaander. Haar stiefvader is een controlfreak: alles moet op zijn manier. Nadine is de enige die de strenge regels in huis ter discussie stelt. Op haar vijftiende kan ze er niet meer tegen. Ze vertrekt.

Rond dezelfde tijd krijgt ze verkering met de vader van haar eerste kind. Hij is anderhalf jaar ouder dan zij en komt uit Spijkenisse. Na wat omzwervingen kan Nadine bij hem en zijn ouders intrekken. Om voor zichzelf te zorgen, doet ze uitzendwerk in de zorg naast haar mbo-opleiding. Ze wil doorleren, ook nu ze moeder is. De relatie tussen Nadine en haar vriend strandt na G.’s tweede verjaardag. Na een tijdje in een vrouwenopvang kan ze met haar kind terecht in een huurhuis in Rotterdam-Zuid.

Dit is Nadine Tavares Monteiro in 2013: een 25-jarige hbo-student maatschappelijk werk en dienstverlening met een zoontje van zeven, vast van plan iets van haar leven te maken. Iemand die droomt van stabiliteit, een fijn huis en een baan waarin ze iets kan betekenen voor anderen. Die geen idee heeft dat ze, puur door wie ze is – moeder, single, Kaapverdiaans – op het punt staat slachtoffer te worden van enorm onrecht.

Het begint, achteraf gezien, als de buitenschoolse opvang van haar zoon failliet gaat. Nadine krijgt in 2013 en 2014 brieven van de Belastingdienst: iets over een registratienummer dat niet klopt, daarna bericht dat ze zo’n 3.000 euro toeslag onterecht heeft gekregen. Maar hoe dan, denkt ze. Ze heeft het geld nooit op haar rekening gehad: het ging altijd direct naar de kinderopvang. Ze levert een jaaropgave en meer bewijs aan, maar krijgt te horen dat de fout bij haar ligt. Ze moet alles terugbetalen.

Avond na avond hangt ze aan de lijn met de BelastingTelefoon, haar zoontje is getuige van haar oplopende frustratie. Na het zoveelste gesprek laat ze het erbij zitten. Ze is hoogzwanger van haar tweede, de relatie met de vader verloopt moeizaam, ze heeft hier simpelweg de energie niet meer voor. Ze treft een betalingsregeling, al kan ze het geld eigenlijk niet missen.

Foto Hedayatullah Amid

In oktober 2014 wordt T. geboren. G. is dol op zijn halfbroertje, maar vindt het ook lastig dat hij zijn moeder nu moet delen. Hij zit in groep 5 en is een druk jongetje: hij houdt zich op school niet altijd aan afspraken en tijdens het voetballen in de pauze loopt het vaak uit op ruzie. In de loop van 2015, zo blijkt uit notities in het leerlingvolgsysteem, valt het leerkrachten op dat hij in de klas vaak boos en verdrietig is. ‘Vandaag meerdere malen heel opvliegend’, staat er bijvoorbeeld in een verslagje van 16 februari. ‘Wilde op de vuist gaan met andere kinderen. We hebben hem vastgehouden om weer rustig te laten worden.’

Diezelfde week vertelt de 9-jarige G. op school dat hij thuis wordt geslagen. Tijdens het buitenspelen is zijn jas kapotgegaan en hij is bang voor straf. Zijn juf nodigt Nadine een paar dagen later uit voor een gesprek: ze legt uit dat ze zich zorgen maakt over G. en dat het haar plicht is die zorgen te delen. Nadine zegt dat ze het boze gedrag van G. herkent. Ze worstelt er zelf ook mee. Als G. stout is, geeft ze toe, krijgt hij weleens een pak rammel. Ze doet het voor op haar bovenbeen: pets, pets, op de billen. „Een corrigerende tik.”

Juf en Nadine komen samen tot de conclusie dat dit averechts werkt. Ze spreken af dat de sociaal maatschappelijk werker van school contact opneemt. Tegen haar zegt Nadine dat ze alles onder controle heeft, maar eigenlijk voelt het alsof ze in drijfzand terecht is gekomen. De belastingschuld legt extra druk op haar toch al stressvolle leven. Het is definitief uit met de vader van T., ze ruziën over omgang en alimentatie. Ze heeft na de komst van de baby haar studie weer opgepakt en werkt daarnaast elk vrij uur als begeleider van kwetsbare mensen in de zorg. Toch kan ze de eindjes niet aan elkaar knopen.

Een jaar later, vlak voor de voorjaarsvakantie, merkt de meester van groep 6 dat G. niet lekker in zijn vel zit. Zijn vermoedens dat er thuis iets aan de hand is, worden bevestigd als hij een mail krijgt van de vader van G.. Er staat in dat zijn zoon vertelt dat hij wordt geslagen. Na de vakantie, met een vriendje erbij, biecht G. bij de meester op dat hij van huis weg wil lopen. Hij heeft weer „klappen” gehad van zijn moeder, zegt hij, met een riem. Hij toont zijn linkerkuit. Die middag stuurt de leraar een bericht naar collega’s: ze moeten actie ondernemen, omdat G.’s veiligheid „in het gedrang” is.

Op 11 maart 2016, een vrijdag, zwaait Nadine haar oudste uit en brengt ze haar jongste naar de opvang. Terwijl ze op haar stage is bij een ggz-instelling, wordt G. uit de klas gehaald en voorgesteld aan een medewerker van Veilig Thuis en een vertrouwensarts. De arts onderzoekt en fotografeert de plek op zijn been. ‘Een zwelling van ongeveer vijf bij vijf centimeter net onder de knieholte’, noteert ze. ‘Het letsel past bij slaan met de riem.’ G. vertelt dat zijn moeder veel stress heeft en vaak boos op hem is.

Als Nadine haar kinderen ’s middags van de opvang komt halen, krijgt ze een post-it met een adres erop

Als Nadine haar kinderen ’s middags van de opvang wil halen, krijgt ze van een medewerker een post-it met een adres in handen. Een kwartier later stapt ze met bonzend hart het moderne kantoorpand van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond binnen. In een kamertje treft ze de vrouw van Veilig Thuis die bij G. op school is geweest. Nadine doet haar best uit te leggen dat ze haar kind weleens een corrigerende tik geeft, maar absoluut niet mishandelt. G. luistert slecht, zegt ze, en is soms niet te handhaven. Ze erkent dat ze één keer een riem heeft gebruikt, twee weken geleden, toen G. zich misdroeg. Na talloze waarschuwingen sloeg ze hem op zijn kuit met een stoffen ceintuur. Ze heeft er spijt van. Maar ze zweert dat ze hem die ochtend zonder blauwe plekken op school heeft afgeleverd.

Een paar dagen later krijgt ze het zwart op wit: ze kan de veiligheid van haar zoon niet waarborgen. Ze kan nauwelijks bevatten wat er vrijdagmiddag gebeurd is: terwijl zij bij Veilig Thuis op kantoor zat, is een spoedprocedure gestart en zijn de 10-jarige G. en uit voorzorg ook de 16 maanden oude T. uit huis geplaatst – vooralsnog zonder toestemming van een kinderrechter. G. is opgehaald door zijn vader, tot ongenoegen van Nadine. T. is ondergebracht bij haar zus. Dat haar jongste naar een pleeggezin gaat, wilde ze tegen elke prijs voorkomen. Ze heeft in allerijl een notaris bezocht.

Om haar kinderen te laten terugkeren, vinden de instanties, is intensieve hulpverlening nodig. In dossiers zal, ook jaren later, vermeld staan dat Nadine die niet accepteert. Zij ziet het anders: ze wil best hulp aanvaarden – ze heeft vorig jaar immers zelf via de huisarts een orthopedagoog ingeschakeld – maar de enige interventie die Veilig Thuis oppert, met vier à vijf keer per week bezoek van een ‘gezinsmedewerker’, is niet te combineren met haar opleiding. Stoppen is geen optie: dit is de toekomst waar ze al een half leven aan bouwt, bovendien is ze afhankelijk van haar studiefinanciering. Alternatieve behandelingen die ze voorstelt – systeemtherapie, Triple P, parent management training – kunnen volgens Jeugdbescherming in haar woonplaats niet worden toegewezen.

Omdat er geen aanwijzingen zijn dat T. is mishandeld, mag hij na acht weken onder toeziend oog van een jeugdzorgwerker weer thuis wonen. Dat G. ondertussen elke dag aan de overkant naar school gaat maar zij niet met hem mag praten, ervaart Nadine als een marteling, zeker als ze later in verslagen leest dat hij zich door haar „sterk afgewezen” voelt. Slechts twee keer gaat in 2016 de omgangsregeling door en zien ze elkaar. Het geeft haar „veel stress”, merkt een hulpverlener op – niet wetend wat er óók aan de hand is.

Wie gaat haar geloven als ze zegt: ‘Het ligt niet aan mij, maar aan de Belastingdienst?’

Dat Nadine financiële problemen heeft, komt in geen enkele rapportage aan de orde. En al helemaal niet dat de fiscus vanaf eind 2016 al haar toeslagen inhoudt. Niet alleen haar kinderopvangtoeslag, maar ook zorg- en huurtoeslag. Ze heeft weer een brief gekregen: er worden nog meer belastingschulden op haar verhaald – onder meer de toeslag die G.’s vader na de uithuisplaatsing krijgt, constateert ze later. Het geld wordt door de Belastingdienst op deze manier geïnd.

Door de terugvordering zit ze elke maand met een gat van honderden euro’s. Om het te dichten, leent ze geld van vrienden en familie. Ze boekt automatische incasso’s terug, haar zorgverzekering bijvoorbeeld, essentiële zaken zoals luiers en kinderkleren koopt ze bij Wehkamp op afbetaling. Vanwege de uithuisplaatsingen, moet ze ook een advocaat betalen. Er is een reden dat ze niet aan de bel trekt. Wie gaat haar geloven als ze zegt: ‘Het ligt niet aan mij, maar aan de Belastingdienst?’

Juni 2022

De donkergroene deur is pas geschilderd. Het messing naambordje (‘Nadine en familie’) blinkt in de zon. In de woonkamer staat ze tussen de dozen, in Adidas-vest en spijkerbroek, om haar hoofd een doek met blauwe print. Nadine oogt opgewekt. Het is begin juni, 2022. Een paar weken geleden heeft ze de sleutel gekregen van dit rijtjeshuis in een rustige, groene wijk in Rotterdam-Zuid. Gisteren kwamen eindelijk de badkamermeubels binnen. Ze heeft ze in oma-tempo in elkaar gezet. („Ik merk dat de stress op m’n lichaam is geslagen. ”)

Het is ruim een half jaar nadat bekend werd dat veel toeslagengezinnen in aanraking kwamen met Jeugdbescherming. Het CBS heeft net nieuwe cijfers gepubliceerd: er zijn nu 1.675 uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde gezinnen in beeld, bij 555 is de maatregel nog altijd van kracht. Dat er in de afgelopen maanden geen enkel kind is teruggekeerd zorgt voor publieke verontwaardiging, zeker sinds cabaretier Peter Pannekoek in tv-programma Dit was het nieuws een tirade afstak over ‘staatsontvoeringen’.

Hoewel er nog onderzoeken lopen naar het verband tussen het ingrijpen door Jeugdbescherming en het falen van de overheid, eiste de Tweede Kamer vorige maand in een intens debat dat alle lopende uithuisplaatsingen binnen zes maanden worden herzien.

Nadine volgde dat debat vanaf de publieke tribune. Ze had gehoopt te horen dat ze haar oudste kind terug zou krijgen. In plaats daarvan zag ze Mark Rutte – opnieuw premier nadat zijn vorige kabinet was gevallen vanwege de Toeslagenaffaire – het opnemen voor de jeugdzorginstanties en hoorde ze Franc Weerwind (D66), de nieuwe minister voor Rechtsbescherming, zeggen dat gedupeerde ouders „moeilijk te bereiken” waren. Nadine snuift. „Waar had die man het over? Ik zat recht voor z’n neus!”

Ze slaat een zwarte map open en trekt een vel papier tevoorschijn. Het is de officiële excuusbrief van de Rijksoverheid. Dat haar onschuld nu zwart op wit staat (‘U bent geen fraudeur met kinderopvangtoeslag’), heeft niets veranderd aan het feit dat ze haar zoon G. nog altijd nauwelijks ziet. De compensatie die ze vorig jaar kreeg (30.000 euro volgens de Catshuisregeling en 5.000 euro via de Commissie Werkelijke Schade) evenmin. G. is inmiddels 16 jaar en woont ruim zes jaar bij zijn vader. Bij de laatste ontmoeting, bij haar moeder thuis, herkende ze hem bijna niet. Hij houdt zich volgens haar met verkeerde dingen bezig. „Hij loopt rond met messen, hij wordt gepest en bedreigd.” Onlangs zat hij zelfs even in de gevangenis.

De ambtenaar die mee moest naar de meubelwinkel zei: ‘Wees realistisch: hoe groot is de kans dat die ander nog terugkomt?’

Het doet Nadine verdriet dat haar zoons elkaar nauwelijks kennen. Ze begrijpt niet hoe een instantie die in het belang van kinderen zegt te handelen twee broertjes uit elkaar haalt. Hoe kan het dat de jongste weer naar huis mocht en de oudste niet? Het antwoord is deels te vinden in de stapels papier op haar eettafel: wie alle feiten uit die documenten op een rijtje zet, ziet zwakke plekken in de Nederlandse jeugdzorg.

Waar T. snel in aanmerking komt voor ambulante spoedhulp, moest G. vanwege zijn complexere problematiek lang op de juiste behandeling wachten. Door miscommunicaties en personeelswisselingen haperde de omgangsregeling. Er worden conclusies getrokken over Nadines capaciteiten als opvoeder op basis van aannames. De waarheid is ook dat G. zelf niet meer terug wilde en dat er naar hem is geluisterd. In de eerste maanden na zijn uithuisplaatsing gaf hij nog aan dat hij zijn moeder miste en graag bij haar wilde wonen, eind 2016 verbrak hij het contact via een brief.

Nadine rekent het Jeugdbescherming aan dat G. van haar vervreemdde. Ze vindt dat het slaan is uitvergroot tot een onjuiste waarheid die haar leven bepaalt tot op de dag van vandaag. Ze vroeg om een second opinion van haar huisarts en de foto’s van G.’s letsel, ze ging in hoger beroep, voerde klachtgesprekken – alles tevergeefs. Via de lokale Kinderombudsman en een onlangs opgericht ondersteuningsteam hoopt ze alsnog inzage te krijgen in de „ongecensureerde” jeugdzorgdossiers.

Maar eerst, zegt ze, wil ze haar nieuwe huis inrichten. De gemeente Rotterdam kreeg miljoenen van het Rijk om gedupeerde ouders te ondersteunen op allerlei gebieden, maar pakt het volgens haar totaal verkeerd aan door hun geen regie te geven. Een ambtenaar, vertelt Nadine, ging laatst verplicht mee naar de meubelwinkel. „Ze had een lijst gemaakt. Ze wilde per se dat ik een hoogslaper kocht. ‘Ik zei: ik wil dat enkele bed niet mevrouw, ik heb twéé kinderen.’ Weet je wat ze antwoordde? ‘Wees eens realistisch: hoe groot is de kans dat die ander nog terugkomt?’ Het was weer zó vernederend.”

Foto Hedayatullah Amid

Januari 2024

„Doe je ogen dicht. Wat zie je?”

„Een gebouw. Er lopen mensen voorbij, achter de ramen brandt licht.”

„En wat voel je? Kun je dat beschrijven?”

Nadine glimlacht, haar ogen nog steeds gesloten. „Ik voel trots. Omdat het pand van mij is.”

Het was deze oefening waardoor ze tot een inzicht kwam. Na een donkere periode met depressieve klachten zocht Nadine in het najaar van 2022 hulp bij een therapeut. Tijdens een van de sessies vroeg de vrouw of ze zich haar toekomst kon inbeelden en toen zag ze dus dat pand – ze straalt nog steeds als ze erover begint. Ze was gaan nadenken, vertelt ze, over wat haar was overkomen en wie ze daarvóór eigenlijk was geweest. „Anderen helpen, dát is wat ik altijd wilde. De therapeut zei: ‘Waar wacht je nog op?’”

Nadine zit in een minuscuul kamertje in de kelder van een kapperszaak aan een drukke Rotterdamse winkelboulevard. Op een spiegel aan de muur hangen stickers met de tekst Anything is possible en You can do more than you think. Ze draagt een bril en een grijze hoodie en lijkt vol energie te zitten. Ze heeft een doosje baklava gehaald voor het bezoek.

Dit was een opberghok, zegt Nadine. „Nu is het mijn plekje.” Vanuit hier runt ze Boa Esperança (‘goede hoop’), de stichting die ze in 2017 oprichtte om mensen taalondersteuning te bieden. Sinds kort helpt ze vooral gedupeerden van de Toeslagenaffaire, onder wie veel vrouwen uit de Kaapverdiaanse gemeenschap. Ze doet het vrijwillig, als reïntegratie. „Ik wilde de regie terugpakken. Instanties moeten niet meer bepalen hoe ik door het leven ga.”

Het is januari 2024 en het ‘afhandelen’ van de schade van de Toeslagenaffaire verloopt zo wanordelijk dat het zelf op een schandaal begint te lijken. De kosten worden geschat op ruim 7 miljard euro, de deadline voor de operatie (eind 2026) liet het kabinet in 2023 na drie maanden alweer los. Voor het definitieve antwoord op de vraag wat het verband was tussen de Toeslagenaffaire en duizenden uithuisplaatsingen is een nieuwe, onafhankelijke commissie in het leven geroepen.

Met ieder rapport en verslag wordt duidelijker welke patronen er schuilgingen achter chaos in levens als die van Nadine. Toonde het rapport Ongekend onrecht in 2020 al hoe meedogenloos overheidsbeleid kwetsbare gezinnen over de rand duwde, nu komt ook de impact van de Toeslagenaffaire op kinderen en hun veiligheid in beeld. Een in het najaar van 2023 verschenen onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid constateert bijvoorbeeld op basis van twintig casussen hoe armoede leidt tot jarenlange stress in gezinnen en overbelasting van opvoeders. Ouders gingen extra werken om de schulden af te lossen en waren minder emotioneel beschikbaar. Kinderen waren getuige van „escalerende ruzies” over geld en soms van huiselijk geweld.

Als het over haar oudste zoon gaat, begint Nadine vandaag iets zachter te praten. Ze denkt diep na over wanneer ze hem voor het laatst zag, het moet nog voor de zomer zijn geweest. Ze vertelt dat hij een tijdje af en toe kwam aanwaaien. Ze probeerde er voor hem te zijn, ook als ze zag dat het misging. „Maar ik denk eigenlijk dat het dit keer over is. Op een gegeven moment moet je gewoon een streep trekken.”

G. is opnieuw verdachte van een misdrijf, dit keer poging tot doodslag. Bijna een maand zat hij in voorarrest in een jeugdgevangenis in Nijmegen, Nadine reed er meerdere keren heen. De dag dat hij vrijkwam – Nadine en zijn vader bevestigden zijn alibi – had hij niet gebeld en dat had haar diep gekwetst. Na een paar momenten van toenadering (hij had gezegd dat hij heus wel zag dat ze haar best deed) gingen ze toch weer met ruzie uit elkaar.

Over een paar dagen is G. jarig: hij wordt achttien. Nadine beseft dat het tijd is om hem los te laten. Hij zal zijn jeugdzorgdossier krijgen en zelf kunnen lezen hoe alles is gegaan. Ze hoopt, zegt ze, dat hij de juiste keuzes zal maken en op het rechte pad blijft. Op zijn verjaardag gaat ze hem via de tablet van T. een berichtje sturen. De tekst zit al in haar hoofd: ‘Je broer en ik wensen je een fijne verjaardag. We houden van je.’

Maart 2025

Op het plein voor het Huis van de Wijk in Hillesluis voetballen jongens van een jaar of acht in dikke winterjassen. Binnen, op haar nieuwe werkplek, vist Nadine een roze agenda uit haar tas. Ze bladert naar dinsdag 11 maart. Een gesprek met een bedrijfscoach van het UWV, ’s middags haalde ze T. uit school. Acht jaar lang, zegt ze, beheerste de uithuisplaatsing haar gedachten op deze datum. Dit keer ging de dag voor het eerst onopgemerkt voorbij.

Ze is een ander mens geworden sinds we elkaar voor het eerst spraken. Rustiger. „Ik zat in de knoop. Ik was aan het vechten. Ik kon het onrecht niet bevatten, nam het iedereen kwalijk, ook mezelf.” Ze was, zegt ze, zo graag een betere moeder geweest: „De strijd die ik heb gevoerd, had bij mij moeten eindigen.” In plaats daarvan stond, of nee, stáát ze in de overlevingsstand. Nog altijd heeft ze vragen. Was het bij een Nederlands gezin anders gegaan?

G.’s vader laat NRC weten dat het goed gaat. G. is 19 jaar, werkt naast zijn technische opleiding. Ze hebben verder geen behoefte om te reageren.

Nadine toont een foto van zichzelf en T. (10), genomen toen ze laatst voor haar stichting in Kaapverdië waren. Ze dragen hoedjes tegen de zon. Ze stralen.


Onder het spoor is het voor de beschermde das goed toeven, maar hoe bescherm je het spoor tegen de das?

De das is, eigenlijk net als het Nederlandse treinwezen, een storingsgevoelig dier. De zwart-witte marterachtige zoekt daarom een rustige plek waar hij lekker kan foerageren, een droge burcht kan graven en het belangrijkst: waar zo min mogelijk mensen komen. Het spoortalud, de verhoging waar veel sporen op aangelegd zijn, is de ideale plek. De voorspelbaarheid van de dienstregeling maakt dat hij aan het denderen van de trein went. Dat wil zeggen: áls die trein kan denderen. Want zo’n burcht in het talud is voor de das ideaal, maar de ondergrondse tunnels en kamers veroorzaken verzakkingen, met als gevolg storingen op het spoor.

En nu blijkt uit onderzoek van spoorwegbeheerder ProRail ook nog eens dat de das veel vaker actief is rond het spoor dan tot nu toe werd gedacht. „Een paar jaar geleden ging het om tientallen burchten, nu hebben we opeens vijfhonderd waarnemingen van dassenactiviteit rond het spoor geteld”, zegt ProRail-woordvoerder Aldert Baas. „Maar het is logisch dat wie beter kijkt, ook meer ziet.”

De afgelopen jaren was er veel te doen over de das en het spoor. Op een aantal drukke trajecten, waaronder tussen Amsterdam en Eindhoven, konden in 2023 treinen niet of langzamer rijden omdat er verzakkingen in het spoor zaten door dassenburchten. ProRail heeft daarom uitgebreid onderzoek gedaan, om te herstellen waar nodig en te voorkomen waar mogelijk. „Vijfhonderd kilometer spoor aan twee kanten, duizend kilometer in totaal, is onderzocht.”

Verbaasd dat daarbij meer dassenactiviteit is ontdekt, is Baas niet. „Als je een verspreidingskaart van de das in Nederland pakt en je legt daar de spoorkaart overheen, weet je het eigenlijk al”, zegt Baas. „Er wordt zelfs gedacht dat de das zich over het land verspreidt dankzij het spoortalud.”

Lees ook

Vanaf de grens is het boemelen voor de goederentrein naar Oberhausen

Vanaf de grens is het boemelen voor de goederentrein naar Oberhausen

Tuinman

Peter Klaver is de landelijk inspecteur voor het das- en beverprogramma van ProRail. Hij is „natuurlijk” slechts één van de vele inspecteurs die rond het spoor werken. De meesten kijken naar het technische aspect. „De bovenleiding, de baan, het seinwezen. Maar als je iets verder kijkt dan het spoor zelf, zie je dat er ook een spoorberm is. Dat is waar ik naar kijk en waar we met het hele das- en beverprogramma onderzoek naar doen.” Klaver werkte ooit als boswachter, daarna werd hij manager. „Ik dacht op een zeker moment: wat ga ik de laatste tien jaar van mijn werkzame leven doen? Toen kwam er een vacature voorbij: ‘ProRail zoekt een tuinman’. Dat vond ik wel leuk klinken.”

Nu loopt hij, stevige laarzen en neon hesje, samen met Baas langs het talud bij Ravenstein. Ook hier zorgde een burcht voor verzakkingen, waardoor het treinverkeer langzamer moest rijden. Dat is, dankzij de investing van 1 miljoen euro, nu opgelost. Baas: „Het is in de kwestie van de das een constante zoektocht naar een balans die spoorveiligheid garandeert, financieel te behappen is en zorgt voor zo min mogelijk ongemak voor de reiziger én de das.”

ProRail heeft de afgelopen twee jaar honderden dassensporen ontdekt langs het treinspoor.
Foto Jeroen Jumelet / ANP

Omdat de das beschermd is, mag ProRail het dier, als het zich eenmaal in zijn ondergrondse kasteel heeft gevestigd, niet zomaar verjagen. Dus is er bij Ravenstein, aan de voet van het talud, in samenwerking met Stichting Das & Boom een kunstmatige burcht aangelegd van vierkante houten dozen die aan elkaar verbonden zijn door aardewerken buizen met daaroverheen wilgentakken. Nadat de burcht af was, is er een ontmoedigingsbeleid gestart, waarbij begroeiing rond de oorspronkelijke burcht werd weggehaald. Pas toen de das uit zichzelf vertrok – hij verkoos uiteindelijk een zelfgebouwde burcht naar eigen smaak ingericht boven de kunstmatige burcht – kon het spoor hersteld worden.

Ecoloog en dassenexpert Bert Hesse, betrokken bij Stichting Das & Boom, is lovend over de manier waarop ProRail omgaat met de das. „Kijk, vanuit de das bezien is het natuurlijk geweldig dat iemand zo’n mooie terp voor ze heeft aangelegd, en zo lekker lang ook”, zegt hij. „Maar vanuit maatschappelijk belang is het logisch dat hij daar niet kan blijven zitten.” Hoe er vervolgens gezocht wordt naar een oplossing, stemt hem tevreden. „Het is een geweldige samenwerking.”

De status van de das beschermt de dieren namelijk niet altijd en overal. Dagelijks krijgt de stichting meldingen binnen van aangereden dassen. „We ramen het aantal verkeersslachtoffers op ruim duizend dassen per jaar.” Dat is een vijfde tot een kwart van het totaal. Vooralsnog lijkt dat de populatie niet onder druk te zetten, maar er komen meer bedreigingen aan voor ’s lands grootste landroofdier. „De energietransitie, de behoefte aan nieuwe woningen, het drukt allemaal op het dassenleefgebied.”

Anti-graaf-gaas

De dassen van Ravenstein hebben naast de kunstmatige burcht zelf ook een burcht gegraven, tegenover het treintalud. Om te voorkomen dat ze zich toch weer richten op de aarde onder het spoor, heeft ProRail, verstopt onder een laagje aarde en gras, een onzichtbaar anti-graaf-gaas aangebracht. „Hier heeft een das toch een poging gewaagd”, wijst Peter Klaver. In de ondiepe kuil heeft de das in kwestie, één van de naar schatting zevenduizend dassen die Nederland telt, een duidelijke pootafdruk achtergelaten. Hij is tot op het gaas gekomen, waarna hij zijn graafwerk heeft moeten staken.

Door het aangebrachte anti-graaf-gaas in het talud kan de das op deze plek niet verder graven.
Foto Jeroen Jumelet / ANP

Dit talud is, net zoals de das, nu beschermd. Hopelijk lukt het overal waar dassen zitten tot een voor iedereen passende oplossing te komen. „We hebben hier nu weer een mooie, stevige en gladde spoordijk. Gewassen en gestreken, spic en span.”, zegt Baas tevreden. Op dat moment raast er een trein voorbij, op de normale snelheid. „Zo zien we het graag.”

Lees ook

Als het spoor ziek is, zie je bij Zwolle de meeste symptomen

Station Zwolle vanuit de lucht gezien. Dit is de flessenhals naar het noorden: vanuit hier loopt het enige spoor naar Groningen en Leeuwarden. Hier komen verbindingen samen uit acht richtingen en rijden treinen van drie vervoerders. Foto Eric Brinkhorst


Terschellingers willen woningen, maar de gemeente gaf een ‘internationaal kenniscentrum’ ruim baan

Ook op een heldere dag lijkt het glorieus klinkende ‘Campus Victoria’ vooral op een slecht onderhouden jeugdherberg met zeezicht. De vervallen balkons van het voormalige internaat van de zeevaartschool hangen los. Een paar jaar geleden vertrok de laatste student uit het complex aan de Dellewal, net buiten West-Terschelling, naar de nieuwe campus.

Sinds 2013 staan de drie gebouwen leeg. Sindsdien is eilander en ondernemer Martin Boekeloo in gesprek met de gemeente om op die locatie 44 starterswoningen voor jonge eilandbewoners te realiseren. Terschelling kent grote woningnood. Op meerdere plekken zijn plannen voor nieuwbouw, maar door stikstofnormen, natuurgebieden en het al overbelaste stroomnetwerk vallen veel locaties af of loopt de procedure enorme vertraging op. De gebouwen aan de Dellewal hebben een woonbestemming, water- en elektra-aansluitingen zijn er al.

Het is hopen dat de raad nu bij zinnen komt en luistert naar de wens van de eilanders

Martin Boekeloo
Terschellinger ondernemer

Elke centimeter van het eiland wordt benut door Terschellingers die niet „naar de wal” willen. Kinderen van eilanders slapen op zolders, in pensions van hun werkgever of vertrekken naar Harlingen. Dat overkomt ook Gerdien Cupido. Haar dochter keert na een studietijd „aan de wal” terug op het eiland. Ze wordt verliefd op een andere Cupido, de zoon van de Cupido’s die de supermarkt in het dorpje Lies uitbaten. „Géén familie hoor”, verzekert Gerdien. Binnen een jaar krijgt het stel hun eerste kind.

Met het vooruitzicht om supermarkt Cupido op termijn over te nemen, zoekt het jonge stel in 2023 naar een huis op het eiland. Gerdien hoort rond diezelfde tijd over het plan van Boekeloo. Ze schrijft haar dochter in voor een woning en zegt toe te willen investeren in ‘Wooncoöperatie Victoria’, zoals Boekeloo zijn stichting in oprichting noemt. Volgens hem hebben inmiddels „zeker tweehonderd eilanders” hetzelfde toegezegd.

„Het is een A-locatie”, zegt Boekeloo. Vanuit zijn eigen vakantiebungalowpark kijkt hij uit op het terrein ‘Victoria’ aan de Dellewal. „Met een stevige renovatie kunnen hier binnen twee jaar jonge eilanders wonen.”

Als de gemeente in augustus 2024 ineens aankondigt dat op het terrein een ‘internationale kenniscampus’ van hogeschool NHL Stenden zal komen, valt dat niet goed bij Gerdien Cupido en andere eilanders. Geboren Terschellinger Douwe Wiegman roept begin september op tot een demonstratie. Zeker honderd Terschellingers verzamelen zich bij het gemeentehuis. „In de 73 jaar dat ik leef had ik zoiets nog nooit gezien”, zegt Wiegman, die met Boekeloo samenwerkt. Via een burgerinitiatief – ze zamelen achthonderd handtekeningen in – proberen eilanders de verkoop aan investeerder FB Oranjewoud en NHL Stenden te voorkomen.

Wethouder Wonen Danny Ruige zegt dat hij verrast was door de plotselinge onrust. Volgens Ruige heeft de gemeente vanaf 2017 onderzocht of woningen op het oude campusterrein gebouwd konden worden, maar dat bleek niet rendabel. „Toen heeft de gemeente hogeschool NHL Stenden benaderd”, zegt Ruige.

Woonvisie

Een paar jaar eerder, in 2019, stelt de gemeenteraad in de ‘Woonvisie Terschelling’ nog vast dat er permanente bewoning zou komen op de oude campus. De gemeente liet in een mail in 2017 aan Boekeloo weten dat ze de verkoop openbaar wil aanbesteden en dus niet direct aan hem kan gunnen. Maar tot die openbare aanbesteding komt het niet.

De gemeente raakt in 2019 via woningcorporatie WoonFriesland in gesprek met NHL Stenden, de hogeschool achter het Maritiem Instituut Willem Barentsz, de zeevaartschool die al 150 jaar op Terschelling zit. Omdat de hogeschool zelf geen middelen heeft voor de aankoop, wordt een samenwerking aangegaan met de Friese investeringsmaatschappij FB Oranjewoud (FBO).

Waarnemend burgemeester Roel Cazemier stelt in maart dat het uitbreiden van het hoger onderwijs goed is voor de „werkgelegenheid op het eiland” en past binnen de wens van het college om „de eilandeconomie te verbreden”. De studentenaantallen van de zeevaartschool lopen al jaren terug en het nieuwe onderzoekscentrum richt zich op circulariteit, duurzaam toerisme en klimaatadaptatie. „Vraagstukken die voor de toekomst van Terschelling belangrijk zijn”, zegt Cazemier. De gemeente heeft niet onderzocht of de school op een andere locatie gerealiseerd kan worden. De afspraken met NHL Stenden lagen er al, stelt Cazemier.

Het burgerinitiatief en de aangetekende bezwaren worden in oktober 2024 niet ontvankelijk verklaard door Cazemier.

Didam-arrest

Deze verkoop had niet gemogen, oordeelt de voorzieningenrechter maandag. Volgens het Didam-arrest uit 2021 moeten overheden de keuze voor een koper van gemeentelijk vastgoed volgens „objectieve, toetsbare en redelijke criteria” in de openbaarheid bekendmaken. In het vonnis tikt de rechter de gemeente Terschelling op de vingers: „De gemeente heeft deze criteria namelijk niet voorafgaand aan de onderhandelingen met de belangstellenden voor de gronden vastgesteld, maar achteraf, om daarmee de voorgenomen verkoop van het perceel aan FBO te rechtvaardigen.”

Ook stelt ze dat de gemeente „op geen enkele wijze toelicht” waarom FB Oranjewoud de enige partij zou zijn en dat het niet duidelijk is waarom de gemeente is afgestapt van de Woonvisie Terschelling die permanente bewoning voorschrijft. De rechter wijst toe dat er een openbare aanbesteding moet plaatsvinden bij de toekomstige verkoop van Campus Victoria.

Of de 44 starterswoningen van Wooncoöperatie Victoria er komen is met het vonnis niet beklonken. De criteria voor de openbare verkoop liggen niet vast, de gemeente kan besluiten om op iets anders dan woningen aan te sturen. „Het is hopen dat de raad nu bij zinnen komt en luistert naar de wens van de eilanders”, zegt Boekeloo na de uitspraak. Hij zegt verder te gaan met de plannen voor Woningcorporatie Victoria.

Voor de familie Cupido komt de eventuele oprichting sowieso te laat. Dochter en kleinkind wonen inmiddels in Harlingen. Gerdien en haar man zijn bereid om zelf naar de wal te verhuizen, zodat hun kleinkind een „Terschellinger opvoeding” kan krijgen.

Lees ook

Zes ton voor een kleine visserswoning: huizen op ‘Schier’ zijn te duur voor eilanders

Er wordt gebouwd op Schiermonnikoog


Journalisten weten: wees rond 1 april op je hoede. Toch ging het mis met een (hardnekkige) grap van de gemeente Vlaardingen

Onder journalisten is het een welbekende regel: wees rond 1 april op je hoede voor woordvoerders en types uit de reclamewereld die met onzinverhalen proberen de media te foppen. Eigenlijk moet je vanaf half maart ieder sterk nieuwsverhaal met een flinke dosis zout nemen. Ook voor de sceptische journalist wordt het echter lastig, wanneer een woordvoerder glashard tegen ze liegt dat iets écht geen grap is.

Dat overkwam deze week onder meer de NOS, het Algemeen Dagblad en RTL Nieuws. Zaterdag meldden deze media dat de gemeente Vlaardingen een brief had gestuurd aan de eigenaar van café Mes aan de Schiedamseweg. De gemeente zou de eigenaar hebben gevraagd de naam van zijn zaak te veranderen, om „verwijzingen naar wapens” uit het straatbeeld te weren.

Er zullen vast wat mensen in zijn getrapt, maar dat waait ook weer over

Marcel Boogers
bestuurskundige

Hoewel de journalisten van deze media meermaals expliciet aan de gemeente vroegen of het een grap betrof, bleef ze volhouden dat het verhaal echt was.

Tot maandag. Toen schreef de gemeente Vlaardingen in een verklaring dat café Mes „uiteraard” de naam niet hoefde te veranderen. De stunt was bedoeld om aandacht te vragen voor wapengeweld. In februari overleed een dertienjarige scholier van het Geuzencollege in Vlaardingen na een steekpartij. Een eveneens dertienjarig klasgenootje bekende. Twee weken later werd in buurgemeente Schiedam een vijftienjarige jongen neergestoken. Hij overleefde het incident ternauwernood.

Lees ook

‘Ik heb zo veel vragen’, zegt de moeder van de dertienjarige jongen die werd doodgestoken in Schiedam

Politieagenten op de plaats waar een dertienjarige jongen zwaargewond raakte door een steekpartij. Later kwam hij te overlijden.

‘Dom’

Het nepnieuws over café Mes leidde tot verontwaardigde reacties. De gedupeerde media schreven een boze brief naar de gemeente. Thomas Bruning, algemeen secretaris van journalistenvakbond NVJ, noemt de grap „schadelijk en smakeloos”. Maandag spraken zowel minister Eppo Bruins (Cultuur, NSC) en premier Dick Schoof hun zorgen uit over het risico dat de burger hierdoor het vertrouwen in de overheid verliest: „Je wil als overheid betrouwbaar overkomen”, zei Bruins. „Dan helpt dit niet.”

Meerdere bestuurskundigen die NRC sprak, nuanceren het beeld dat het bedrog van de gemeente Vlaardingen het vertrouwen in het openbaar bestuur beschadigt. Marcel Boogers van de Universiteit Utrecht noemt het „buitengewoon dom” dat de gemeente journalisten voorloog, maar volgens hem lag het er „dik bovenop dat het hier om een grap ging”. „Er zullen vast wat mensen in zijn getrapt, maar dat waait ook weer over. Het zal ook niet zo zijn dat mensen in Vlaardingen nu het gemeentebestuur minder vertrouwen.”

Wim Voermans, hoogleraar staatsrecht in Leiden, sluit zich bij Boogers aan. Hans Vollaard, hoofddocent politicologie aan de Universiteit Utrecht, schrijft aan NRC dat hij „aanneemt dat het een 1-aprilgrap is” dat de krant een artikel aan de kwestie wijdt.

Hoax

Te midden van alle ophef heeft de burgemeester van Vlaardingen – Bert Wijbenga – spijt betuigd. „Ik wil benadrukken dat wapenbezit geen grap is en dat we deze actie niet hebben opgezet om mensen voor de gek te houden. De 1-apriltraditie is een uitgelezen moment om hier aandacht voor te vragen.”

Overigens is niet de eerste keer dat woordvoerders omwille van een grap tegen de media liegen. Zo beweerde scholierenactiegroep LAKS in 2017 mee te gaan doen met de Tweede Kamerverkiezingen van dat jaar. En in 2014 beweerde de gemeente Tilburg – nota bene in juni, jaarlijkse Pride Month – dat de stad een speciale homowijk zou krijgen. Het ging toen om een ludieke actie van de lhbti-actiegroep Roze Maandag.

In beide gevallen kregen de liegende partijen veel kritiek te verduren. De gemeente Tilburg ontving een boze brief van NRC en de NOS, die hadden bericht over de hoax met de homowijk. Persbureau ANP zette Tilburg naar aanleiding van de stunt zelfs tijdelijk op een lijst met dubieuze bronnen.

Lees ook

Douanekatten, figurantlijken en dinoarcheologie – opvallend veel 1-aprilgrappen met een lange aanloop

Het Rijksmuseum verspreidde deze foto waarop De Nachtwacht het beste vanuit de ballenbak te zien zou zijn.