Bohumil Hrabal kan je laten lachen en tegelijkertijd confronteren met het grote leed

Stel je voor, een jonge vrouw staat tijdens een vakantie in een pretpark in Boedapest bij een roetsjbaan waar bootjes vanaf razen om in een meertje te plonzen. Juist als ze even niet oplet, overspoelt zo’n bootje haar met water en is ze drijfnat. Gelukkig schiet een knappe politieagent haar te hulp. Hij slaat zijn overjas om haar heen en voert haar via een zij-ingang de Sint-Stephanuskathedraal binnen. Daar belandt ze in een museum vol antieke priestergewaden. Die agent laat haar plaatsnemen op de troon van een aartsbisschop, laat haar haar kleren uittrekken zodat die kunnen drogen, drapeert zo’n priestergewaad om haar schouders en zet de kroon van de Hongaarse koningin op haar hoofd. Daarna gaat hij op een krukje zitten, legt zijn hoofd op haar knie en laat zijn haar door haar strelen. En alsof dat nog niet genoeg is, vertelt hij het verhaal van zijn grootvader, een man met een gouden hoektand, die er lang geleden met een dienstmeisje vandoor is gegaan. Als bewijs haalt hij een krantenbericht tevoorschijn, waarin staat dat dit dienstmeisje later in stukken in twee koffers is gevonden.

De jonge vrouw is ineens doodsbang en wil terug naar haar hotel. Zeker als de agent ook nog eens zelf een gouden hoektand blijkt te hebben. Maar hij is haar goed gezind. Om haar tijdens haar wandeling door de nacht bij te lichten, haalt hij een schakelaar over en ineens baadt de kathedraal in het licht van schijnwerpers.

Op dat moment in het verhaal ‘De verzonken kathedraal’ neemt de schrijver Bohumil Hrabal, aan wie de jonge vrouw haar relaas vertelt, het over. Hij verklapt nu dat hij zich voor zijn verhaal alleen gebaseerd heeft op een kort krantenbericht over die moord en op het relaas van die vrouw in Boedapest wier kleren door een museumbewaker zijn gedroogd, waarna hij de feestverlichting aanzette. En dan lees je: ‘… maar de rest, dat heb ik er zelf bij bedacht, dat is mijn speelse mystificatie, mijn vermaak, mijn doodernstige spel, mijn paranoïde-kritische methode, die kunst van Salvador Dalí… zonder zelf gek te hoeven zijn zie ik dingen alsof ik psychisch gestoord ben….’

Die bekentenis is typerend voor zo ongeveer alles wat Bohumil Hrabal (1914-1997) in zijn leven heeft geschreven. Op een surrealistische wijze gaat hij met de werkelijkheid om, al dan niet onder invloed van de vele liters bier die hij dagelijks in zijn Praagse stamcafé De Gouden Tijger drinkt.

‘De verzonken kathedraal’ is een van de dertien verhalen die Hrabals vaste vertaler Kees Mercks heeft geselecteerd voor de bundel Een driebenig paard. Opnieuw zijn ze een genot voor de fans van deze grote Tsjechische schrijver, die in 1997 overleed, toen hij naar beneden viel tijdens het voeren van de duiven op de vijfde verdieping van het ziekenhuis waar hij werd verpleegd. Volgens zijn intimi had hij zich laten vallen. Niet toevallig heeft hij het in een ander verhaal in deze bundel over Franz Kafka die van de vijfde verdieping wilde springen van het flatgebouw waarin hij woonde.


Lees ook
Zwarte humor in tijden van oorlog – wat zijn de beste boeken?

Nooit verstuurde brieven

De verhalen in Een driebenig paard zijn geschreven in de vorm van nooit verstuurde brieven aan de Amerikaanse slaviste April Gifford, die hij in 1988, een jaar na de dood van zijn vrouw Pipsi, in Praag ontmoette. Hij gaf haar de koosnaam Dubenka, afgeleid van het Tsjechische woord voor april – duben.

Die brieven bevatten onder meer het vermakelijke verslag van zijn tournee in maart 1989 langs een aantal Amerikaanse universiteiten. Maar tussen de regels door heeft hij het ook over de Fluwelen Revolutie die zich in datzelfde jaar in zijn eigen land ontplooit en zal uitlopen op de val van het communisme. Hrabal juicht die demonstraties in Praag toe en bewondert hun voorman, de dissidente schrijver Václav Havel.

Maar in Amerika zit hij er helemaal doorheen en is hij vrijwel permanent bezopen. Het levert geweldige surrealistische scènes op, zoals die in het huis van de Tsjechische mecenas en kunstverzamelaarster Meda Mládková in Washington, waar hij in het zwembad zijn kop stoot om even later met een salto bebloed in bed te belanden.

In die permanente roes knoopt hij de ene associatie aan de andere. Tegelijkertijd geniet hij van zijn succes, nu zijn boeken wereldwijd worden vertaald, met zijn novelle Al te luide eenzaamheid, het verhaal van een papierpletter die door het communistische regime verboden boeken moet vernietigen, als hoogtepunt. Daarover schrijft hij: ‘Want, Dubenka, ik ben immers op aarde alleen maar om die Al te luide eenzaamheid te hebben geschreven, die ‘Eenzaamheid’, waarvan Susan Sontag in New York tegen me zei dat dit een van de twintig boeken is die het beeld van de literatuur van de twintigste eeuw mede vorm hebben gegeven…’ Om zich daarmee vervolgens te verontschuldigen voor zijn weigering om zich in de jaren zestig en zeventig tegen het communistische regime te keren. Die weigering is hem door andere schrijvers en een deel van zijn fans altijd uiterst kwalijk genomen. Maar hij deed dat volgens eigen zeggen alleen omdat hij anders niet door de officiële uitgeverijen zou worden gepubliceerd. En hij wilde nu eenmaal door een groot publiek gelezen worden, desnoods onder strenge censuur.

Schuldgevoel

Toch voelt hij zich schuldig en dat is in Een driebenig paard overal voelbaar. Met name als in Amerika journalisten hem ernaar vragen. Die confrontatie met zijn verleden doet hem nog meer naar de fles grijpen. En juist dat levert weer zulke schitterende Hrabaleske passages op, zoals over New York: ‘En wat een schoonheid, dat gaashek op de oevers om Manhattan heen, een soort ceintuur om Manhattan heen, zeker vijf, tien meter, en daar glinstert van alles wat de stad niet meer nodig heeft, het ziet eruit alsof Kurt Schwitters zelf het vervaardigd heeft, in samenwerking met Robert Rauschenberg… en daar in die warboel van dode en weggegooide dingen glippen ratten met hun glibberige buiken…’. In zo’n zin, die nog zeker een halve pagina doorgaat, geniet je van zijn verwondering over die Amerikaanse combinatie van schoonheid en goorheid, van rijkdom en armoede, van ‘het frappante ritme van leven en dood’.

Hrabal vindt zijn enige troost voor zijn aardse kwellingen bij de jonge poesjes in de tuin van zijn buitenhuisje in het bos. Hij praat met ze, loopt met ze op en legt ze in zijn nek. Dankzij dat genot kijkt hij anders naar de wereld. Maar lang duurt zijn geluk nooit, want steeds weer schakelt hij over naar de rauwe werkelijkheid van een demonstratie in Praag in 1989. Ook haalt hij een herinnering op aan diezelfde dag in 1939, toen hij in datzelfde Praag als rechtenstudent ternauwernood ontsnapte aan deportatie naar concentratiekamp Sachsenhausen. Die gebeurtenis, waarbij 1200 studenten werden opgepakt en twaalf gefusilleerd, doet hem het ergste vrezen voor de afloop van de anti-regeringsdemonstraties van 1989.

Door eerst dat cafébezoek als in een slapstickfilm te beschrijven, met onder meer een stamgast wiens toupetje tijdens een niesbui opspringt bij wijze van aankondiging van de storm, bewijst hij opnieuw hoe hij je kan laten lachen en je tegelijkertijd met het grote leed confronteert. Gedrenkt in een groot glas bier is precies dat het geheim van Hrabals meesterschap, dat in Een driebenig paard op zijn heerlijkst tot uiting komt.

Op 8 mei organiseert de OBA in Amsterdam ‘Barst in je kop: een avond over Bohumil Hrabal’. Aanvang: 19.30 uur, toegang gratis, aanmelden vereist Inl. [email protected]