Wisselende groepen Vlamingen staan sinds 2002 structureel bloed, urine, haren dan wel nagels af. Wetenschappers bepalen daarin de aanwezigheid van ruim 200 potentieel schadelijke chemische stoffen. Het geeft een beeld van wat de algehele bevolking aan stoffen binnenkrijgt, en wat zich in hun lichamen opstapelt. Daar kan gericht beleid op worden gemaakt. Doel is de blootstelling aan schadelijke stoffen te verminderen.
Nederland heeft zo’n structureel meetprogramma niet. Of, niet meer. Het is in 1997 afgeschaft. Terwijl de overheid de wettelijke plicht heeft om de gezondheid van mens, dier en milieu te beschermen en te bevorderen, zo schreef de Gezondheidsraad onlangs in een rapport. Ze beveelt daarin de opzet van een programma aan dat de aanwezigheid en concentratie van chemische stoffen in de Nederlandse bevolking weer structureel gaat volgen.
Het meten van chemische stoffen in het menselijk lichaam heet humane biomonitoring. Het kan incidenteel gebeuren, of structureel. Nederland monitort nu alleen in reactie op incidenten, zeggen biostatisticus Eva Govarts en biomedisch wetenschapper Liese Gilles van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), dat een belangrijke rol speelt in het Vlaamse structurele meetprogramma. Zoals in 2017, toen het voor de voedingssector verboden middel fipronil opeens in eieren opdook. „Je meet vervolgens slechts één of enkele stoffen, in een specifieke groep mensen. Je kunt hieruit geen conclusies trekken voor de algehele bevolking.” Zo’n aanpak gericht op incidenten, kan schadelijk zijn voor het vertrouwen van burgers in de overheid, schrijft de Gezondheidsraad.
Pasgeborenen
Govarts en Gilles coördineerden tussen 2016 en 2022 een studie om humane biomonitoring in 23 EU-lidstaten op elkaar af te stemmen. „Zodat metingen in die landen met elkaar te vergelijken zijn”, zegt Gilles. Er kwam aan het licht dat de concentratie arseen in 40 procent van de tieners uitkomt boven de guidance value (onder die waarde is er, volgens de huidige inzichten, geen gezondheidsrisico te verwachten). Bij eentiende van alle onderzochte individuen overschreden onder meer PFAS en cadmium die waarde. De resultaten zijn vorig jaar gepubliceerd in het vakblad International Journal of Hygiene and Environmental Health.
Het Vlaamse programma kent opeenvolgende campagnes. Inmiddels loopt de vijfde, tot 2027. Elke keer wordt bepaald welke groepen onderzocht worden. Het zijn er maximaal drie: pasgeborenen en hun moeders, adolescenten (14-15 jaar) en volwassenen. De groep deelnemers is elke keer nieuw. Gilles: „Want na 4 of 5 jaar is een adolescent geen adolescent meer.” En het onderzoek wil juist de aanwezigheid van chemische stoffen in bepaalde leeftijdsgroepen onderzoeken, gezien de gevoeligheid voor bepaalde stoffen in verschillende levensfasen. „Je kunt ook eenzelfde groep mensen door de tijd blijven volgen”, zegt Gilles. Maar dat is een ander type onderzoek. „Als je bijvoorbeeld wilt onderzoeken of blootstelling aan een bepaalde stof tijdens de zwangerschap tien jaar later effect heeft op de ontwikkeling van astma of allergieën.”
Weekmakers en brandvertragers
Bij de monitoring wordt van de deelnemers (navelstreng)bloed, urine, haren of nagels afgenomen. Daarin worden dan zogeheten biomerkers bepaald. Dat kunnen de oorspronkelijke chemische stoffen zijn, zoals het geval is bij bisfenol A. Maar vaker gaat het om metabolieten, verbindingen die ontstaan na omzetting in het menselijk lichaam. Zo is 3-PBA een bekende metaboliet van de pyrethroïden.
Elke campagne heeft nieuwe accenten. De eerste onderzocht traditioneel vervuilende stoffen, zoals dioxines, pcb’s en pak’s. Dat gebeurde in acht typen gebieden, waaronder de agglomeraties van Antwerpen en Gent, een fruitstreek, een regio met veel verbrandingsovens, en de Albertkanaalzone waar veel chemische bedrijven zijn. In de tweede campagne ging het aantal biomerkers omhoog naar ruim vijftig. Ook recentere vervuilingen werden meegenomen, zoals weekmakers, brandvertragers en nieuwere pesticiden. Bij de onderzochte gebieden kwamen drie hot-spots, Genk-Zuid, de regio Menen en de Gentse kanaalzone, met respectievelijk veel metaalindustrie, schrootverwerking, en fijnstof producerende industrie.
Uit deze eerste twee campagnes konden de onderzoekers al allerlei conclusies trekken. Deelnemers uit stedelijke gebieden hadden hogere concentraties cadmium, lood, mangaan en kwik in hun lichaam. Stoken van open vuren kon in verband gebracht worden met hogere waarden voor dioxines. „Visconsumptie leidt tot hogere waarden van toxisch relevant arseen en kwik in het lichaam”, zo stelt een brochure die na de tweede campagne (2007-2011) werd opgesteld.
Vervelende trends
Dat brengt Govarts en Gilles op een cruciaal aspect: de resultaten geven de Vlaamse overheid handvatten om gericht in te grijpen. Zoals gebeurde bij de persistent organische verontreinigingen (pop’s), een brede groep chemische verbindingen waaronder ddt, pcb’s, en dioxineachtige stoffen. Na de eerste campagne bleek de concentratie van die stoffen in landelijke gebieden, in alle leeftijdsgroepen, significant hoger. En ondanks afnemende concentraties van deze verbindingen in de bredere bevolking, werden hun gezondheidseffecten (verstoring van het hormoonsysteem en van de groei van de foetus, en verhoogde kans op astma) nog steeds gezien gedurende de eerste en tweede campagne. Daarop werd bestaand beleid aangescherpt, en kwam er nieuw beleid, beschrijft een publicatie uit 2017. Zo kwamen er extra inspecties bij boerderijen, naar verboden pesticiden. In sommige landelijke gebieden werd moedermelk gescreend op de aanwezigheid van gechloreerde verbindingen. De regelgeving voor het stoken van open vuren werd aangescherpt. En er kwamen voorlichtingscampagnes, over het gebruik van (verboden) pesticiden, over de verantwoorde productie van gewassen en eieren in eigen tuin, en over de gevolgen van houtstook.
„Na invoering van beleid zie je sommige verbindingen mooi in de tijd afnemen”, zegt Gilles. Maar het meetprogramma brengt ook een andere trend aan het licht, zeggen Gilles en Govarts. Zoals ze hebben gezien bij bisfenol A, een stof die werd gebruikt bij de productie van onder meer vlamvertragers, drukinkten, plastics zoals babyflesjes, en van coatings voor de binnenkant van voedingsverpakkingen. Al bij lage blootstelling bleek bisfenol A mogelijk een schadelijk effect te hebben op het immuunsysteem van ongeboren en jonge kinderen. In Europa is de toepassing van de stof sinds 2011 in een groeiend aantal producten – zoals babyflesjes, cosmetica, thermisch papier – verboden. Vorig jaar concludeerde de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) dat bisfenol A in voedsel een gezondheidsrisico vormt voor álle leeftijdsgroepen. „In reactie zien we in de bevolking vervolgens alternatieven voor bisfenol A opduiken en toenemen”, zegt Govarts. De vraag is dan of die niet even schadelijk zijn. „Er is dan weer nieuw onderzoek nodig”, zegt Govarts. „Toxicologische studies, epidemiologische studies. Dat duurt jaren.” Hetzelfde hebben ze gezien bij sommige ftalaten (weekmakers) en PFAS. „We lopen achter de feiten aan”, zegt Gilles. De chemische industrie kan putten uit 350.000 verschillende stoffen. „Van slechts een fractie hebben we een goede kennisbasis over de toxicologie.”
Een ander belangrijk onderdeel van het Vlaamse meetprogramma is de communicatie. Voordat de bevindingen van een studie worden gedeeld met de pers, de overheid en de Vlaamse bevolking, krijgen de deelnemers de resultaten te horen. „Dat kunnen de individuele resultaten zijn”, zegt Govarts, „maar ook de informatie voor hun regio, of hun leeftijdsgroep.” Er worden informatieavonden georganiseerd waar ze vragen kunnen stellen. Daar zijn artsen bij. Op zo’n avond krijgen de deelnemers ook tips om hun blootstelling te beperken. „Het is verleidelijk om producten via sites als AliExpress te kopen”, zegt Gilles. Maar in bijvoorbeeld China zijn de regels voor chemische stoffen minder streng. „Tijdens die avonden maken we mensen daarop attent. Het is aan henzelf om daar wel of niet iets mee te doen. Maar we merken dat mensen zulke adviezen toch vaak ter harte nemen.”
Govarts en Gilles denken dat die communicatie goed is voor het vertrouwen in de overheid. Maar meer onderzoek is nodig. Het huidige Europese project voor humane biomonitoring, dat van 2022 tot 2029 loopt, richt zich daarom niet alleen op een verbetering van meetmethodes en nieuwe manieren om het risico van stoffen te berekenen. Het test ook verschillende manieren van communicatie.