Beginnende schuld? Dan kun je maar beter in de juiste gemeente wonen

Hulp? Nee hoor, dat hoef ik niet, klinkt het door de speaker van de telefoon. „Ik heb al een betalingsregeling bij de deurwaarder.” Heeft Anne Postma eindelijk iemand aan de lijn, na op zeven voicemails te zijn gestuit, houdt de man de boot af.

Postma (29), van het Buurtteam Amsterdam Oost, belt mensen met een betaalachterstand om hulp aan te bieden. Voor haar op tafel ligt de telefoon en een roze ordner met dossiers die onder meer zorgverzekeraars, woningverhuurders en energieleveranciers hebben aangeleverd. Postma’s taak: goed luisteren en niet zomaar opgeven.

„Wat voor betalingsregeling heeft u afgesproken?” vraagt ze de man. Hij moet de schuld bij zijn huisbaas, meer dan 5.000 euro, in één keer overmaken, zegt hij.

„Dat is wel een heel hoog bedrag”, zegt Postma. „Heeft u erover gedacht om het in termijnen te betalen?”

De man zou wel willen, maar hij durft het niet aan. Gaat de deurwaarder daar wel mee akkoord? Wordt hij dan niet zijn huis uitgezet? „Nou, zo ver is het nog niet”, zegt Postma. „Het is ook zonde als u in de problemen komt met andere vaste lasten, doordat u in één keer zo’n hoog bedrag betaalt.”

Ze spreken af dat de man binnenkort langskomt. Dan zetten ze zijn inkomsten en uitgaven op een rij en bedenken ze een haalbaar betaalschema.

Betaalachterstanden

Wie schulden heeft, accepteert meestal niet zomaar hulp. Deze man nam snel op, maar veel vaker zijn er meer pogingen nodig: een brief, aanbellen, een telefoontje, een kaartje, weer aanbellen, weer een kaartje. Dat wil niet zeggen dat mensen écht geen hulp willen, zegt Postma. „Soms blijkt iemand bij de tiende contactpoging superblij dat je hebt doorgezet toen zij het nog spannend vonden. Dan hoor je: ‘Ik heb al je kaartjes gezien, maar ik vond het zo eng om contact op te nemen’.”

Gemeenten kregen drie jaar geleden de wettelijk plicht om burgers met een betaalachterstand voor hun vaste lasten hulp aan te bieden. Maar zo doortastend als Amsterdam, de landelijke voorloper, zijn gemeenten vaak niet, blijkt deze woensdag uit een rapport van de Nationale Ombudsman. De tien gemeenten die de ombudsman onderzocht, deden gemiddeld twee à drie pogingen om deze inwoners te bereiken. Vooral per mail, brief of telefonisch, en veel minder met huisbezoeken.

De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Sommige gemeenten sturen alleen brieven. „Dat kan echt niet”, zegt ombudsman Reinier van Zutphen in zijn kantoor in Den Haag. „Check op zijn minst of de brief is aangekomen en hoe het nu met deze mensen gaat.”


Lees ook
Jong, schuldenaar en vastgelopen in systemen

Stijn Martens  in gesprek met Rowena Jansen van de Belastingdienst.

Stapel ongeopende post

Gemeentelijke brieven belanden vaak boven op de stapel ongeopende post, ziet Postma in Amsterdam. Gisteren nog zag ze een „propvolle brievenbus” bij iemand die achterloopt met de huur, energierekening én zorgpremie. „We hebben met veel moeite ons kaartje erbij gedaan.” Ook haar belpoging vandaag levert niks op. „Het spijt me”, klinkt het uit de speaker. „Maar de persoon die je belt, is niet beschikbaar.”

Bij mensen met een volle brievenbus doet het Amsterdamse buurtteam weleens extra moeite. „Dan gaan we langs met de GGD of een wijkagent erbij”, zegt Postma. „Soms wordt er dan wel opengedaan, maar meestal niet.”

De wet schrijft niet voor hóé gemeenten hun inwoners met beginnende schulden moeten benaderen. Maar de bedoeling van de wet is duidelijk, zegt ombudsman Van Zutphen. „Je moet daadwerkelijk contact leggen. Als je alleen een brief stuurt, heb je geen idee of dat lukt.”

Zijn pijnlijke conclusie: heb je betaalachterstanden, dan moet je geluk hebben met de gemeente waar je woont. In sommige gemeenten is de kans veel groter dat een beginnende schuld uitgroeit tot problematische proporties. Onacceptabel, vindt Van Zutphen. „Sommige mensen krijgen niet de hulp die zij nodig hebben.”

Amsterdam is voorloper

Wie in de hoofdstad woont, heeft geluk. „Amsterdam is altijd al een voorloper geweest”, zegt Jeroen van de Werken, manager debiteurenbeheer van verzekeraar Achmea. Amsterdam was in 2000 de eerste die met vroegsignalering begon, in eerste instantie om huurders voor wie huisuitzetting dreigt hulp aan te bieden. Daarna sloten onder meer het drinkwaterbedrijf, energiebedrijven en zorgverzekeraars zich aan. Het is ook een van de weinige gemeenten die hun werkwijze blijven evalueren, door te laten onderzoeken op welke manier inwoners het beste benaderd kunnen worden.

Als schuldeiser ziet Achmea bij de meeste gemeenten „marginale inspanning” voor vroegsignalering. „Van de duizenden signalen die wij aan gemeenten doorgeven, leidt maar een paar procent tot een passende oplossing zoals een betalingsregeling”, zegt Van de Werken. „En dan is nog niet eens duidelijk of dat dankzij de gemeenten is of door onze eigen brieven.”

In Vlissingen wordt twee keer een poging gedaan om inwoners met een betaalachterstand te bereiken. Is dat niet weinig? De gemeente staat er financieel slecht voor, maar dat noemt wethouder Jeroen Portier (Armoede, GroenLinks) niet als reden. Hij vindt dat zijn gemeente hier juist heel actief in is, zegt hij aan de telefoon. Maar dan vooral vóórdat er betaalachterstanden ontstaan. „Als scholen een kind zien met alleen wat chips in de broodtrommel. Of als iemand met hoofdpijn bij de huisarts komt en er blijken ook financiële zorgen te zijn. Dan wordt er heel snel doorverwezen naar het buurtteam.”

Maar zodra Vlissingen signalen ontvangt over inwoners met een betaalachterstand doet de gemeente dus maar twee keer een poging om hen te bereiken, doorgaans per brief of telefoon. De regionale uitvoerder van de Vlissingse vroegsignalering, Orionis, doet meer moeite voor de twee buurgemeenten Middelburg en Veere, laat een woordvoerder weten: vier contactpogingen én huisbezoeken bij achterstanden boven de 500 euro. Die gemeenten maken er meer budget voor vrij.


Lees ook
Hoe is het om in de schuldsanering te zitten?

Deborah Akkerman.

‘Eén contactpoging is soms genoeg’

Waarom doet Vlissingen dat niet? Nadat zijn beleidsmedewerker, die naast Portier zit, de verschillen bevestigt, begint de wethouder ze te verdedigen. Zijn gemeente wil „breder” kijken dan „financiële problematiek”, zegt hij. „We zetten zo sterk in op het nog vroeger signaleren. Het kan zomaar zo zijn dat wij genoeg hebben aan één contactpoging.” Of dat echt zo is, weet hij niet. „Die cijfers hebben we niet paraat.”

„Veel gemeenten zijn nog zoekende”, ziet Carla van der Vlist, directeur van de vrijwilligersorganisatie SchuldHulpMaatje, die in 161 gemeenten actief is. „Ik hoor vaak dat zij zo veel signalen krijgen, dat ze zich afvragen: hoe pak je die goed op.” Ook zij ziet grote verschillen. Maar op de lange termijn hebben gemeenten er volgens haar baat bij om veel te investeren in vroegsignalering. „Als de schulden blijven oplopen, worden de kosten veel hoger.”

Iedere euro die Amsterdam investeert in vroegsignalering, levert de gemeente op den duur 2,22 euro op, bleek al in 2014 uit een evaluatie van de hoofdstedelijke aanpak. En de samenleving als geheel 2,46 euro. De grootste posten waar op bespaard wordt: bijstandsuitkeringen, doordat mensen zonder schulden doorgaans sneller aan het werk gaan. En plekken in de maatschappelijke opvang, die veelal nodig zijn na een huisuitzetting.

Verzuipen in schulden

Gemeenten moeten hier genoeg geld voor vrijmaken, vindt ombudsman Van Zutphen. Niet alleen om financiële redenen, ook „om te voorkomen dat mensen verzuipen in de schulden”. Maar het kabinet zou gemeenten daar ook toe moeten verplichten, vindt hij, door beter vast te leggen aan welke eisen de vroegsignalering minimaal moet voldoen. „Er moet een ondergrens komen waar iedereen op kan rekenen. Nu maakt het te veel uit waar je woont.”

Die conclusie trekt de ombudsman vaker bij gemeentelijk beleid. „Of het nu om de jeugdzorg, thuisloosheid, de Wet maatschappelijke ondersteuning gaat. In sommige gemeenten kunnen burgers geen aanspraak maken op het minimale dat noodzakelijk is.” Op al die terreinen verwacht de ombudsman dat het kabinet scherpere eisen stelt.

Staat dat op gespannen voet met de lokale democratie? Nee, vindt de ombudsman. Gemeenten benadrukken graag dat ze niet zomaar een uitvoeringsloket van het Rijk zijn, maar het is heel normaal, zegt Van Zutphen, dat het kabinet opdrachten geeft aan gemeenten. „Daar horen kaders bij. Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken.”

Lokale verschillen mogen er zijn, maar niemand mag door de bodem zakken

Voor Postma, van het Amsterdamse buurtteam, gaat vroegsignalering om veel meer dan betaalachterstanden. „Er speelt vaak zoveel meer, en dan proberen we overal bij te helpen.”

Laatst is ze zelfs in gesprek gegaan met een vrouw die geen betaalachterstand meer had. „Zij was slachtoffer van huiselijk geweld. En in ons vorige gesprek had ze verteld dat ze in een scheiding ligt. Vóór onze nieuwe afspraak hoorde ik dat ze haar achterstand had afbetaald, maar toen dacht ik: ik ga haar niet afbellen, misschien speelt er wel meer.”

En ja, er speelde meer. „Ze was de afgelopen tijd geïsoleerd geraakt. Dus ik heb haar de website gegeven van Dappere Dames, een instelling die weerbaarheidstrainingen geeft en waar vrouwen met elkaar gaan eten.” Dat vindt Postma het mooiste van haar werk: „Dat mensen me zó in vertrouwen nemen dat ze meer vertellen over hun leven. En dat ik hen kan helpen bij problemen die anders nooit bij ons beeld waren gekomen.”

Zo kan Postma ook nieuwe problemen voorkomen. Bijvoorbeeld bij de man die ze zojuist aan de telefoon had, die duizenden euro’s in één keer wilde afbetalen. „Dan kun je denken: mooi, het wordt opgelost. Maar je weet niet wat de gevolgen zijn.” Misschien is het wensdenken en kan hij het helemaal niet betalen. Misschien stopt hij met het betalen van andere rekeningen, of moet hij zich in de schulden steken bij familie of vrienden. „Dan denk ik: het is beter als hij even langskomt.”

De gemeente Vlissingen gaat haar armoedebeleid dit jaar evalueren, zegt wethouder Portier, inclusief vroegsignalering. „We willen weten wat de resultaten zijn. Als blijkt dat er meer nodig is, kunnen we het daar over hebben.” Maar misschien, zegt hij, blijkt dat het nu goed gaat. „Dan gaan verder we op deze weg.”