Het eenzame stemgeluid van een sopraan ijlt omhoog, richting het waaiergewelf van de kapel van King’s College in Cambridge, Engeland. Ze zingt: „The Lord be with you.” Een seconde stilte, dan antwoordt een koor mannen, eveneens a capella: „And with thy spririt.” De vrouw, staand in haar bank: „The Lord give us peace.” De mannen, tegenover haar: „And life eternal. Amen.”
De Evensong van King’s College zit erop. Onder orgelklanken schuifelen de aanwezigen het gotische meesterwerk uit. Eén van hen is Beatrice de Graaf, faculteitshoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, columnist van NRC en het Historisch Nieuwsblad, vaste gast bij de Ongelooflijke Podcast van de EO en alomtegenwoordig duider als de media iets willen weten over veiligheid of terrorisme.
Die activiteiten staan nu op een laag pitje, want De Graaf verblijft tot het eind van het jaar in Cambridge, als visiting fellow aan St Catharine’s College, een college dat in 1473 werd opgericht. Daar werkt ze in relatieve rust aan de Huizinga-lezing die ze op 12 december geeft voor de Universiteit Leiden én maakt ze een begin met een nieuw boek, de opvolger van Tegen de terreur (2018), dat de totstandkoming beschreef van een nieuw Europees veiligheidssysteem na de nederlaag van Napoleon in 1815.
Het is half zeven en het wordt stilaan donker. „Ik bezoek drie keer per week een Evensong, bij mijn eigen college, of bij King’s, of Trinity College”, zegt De Graaf, die groot liefhebber is van klassieke muziek, zelf piano en orgel speelt en kerkgaand lid is van de Protestantse Kerk in Nederland. „Ik kom niet alleen voor de religieuze ervaring, maar ook voor de historische sensatie.”
Ze refereert aan de term die historicus Johan Huizinga muntte voor het gevoel van direct contact met het verleden dat een mens kan overvallen bij het aanschouwen van een object uit vroeger tijden; dat kan een boek zijn, een harnas, maar dus ook een gigantische kapel. De Graaf: „Eigenlijk komen hier die religieuze en historische sensatie samen. In zo’n kerk ben ik onderdeel van een gemeenschap die honderden jaren teruggaat.”
Eerder die dag ontvangt ze haar bezoek bij het toegangshek van St Catharine’s. Door de tuinen gaat het naar de kapel, waar ze enige tijd stilstaat bij een glas-in-loodraam dat de Wisdom Window heet. Het is relatief nieuw, uit 2012, en laat een jongeman zien die op het punt staat een poort door te gaan om zich tegoed te doen aan de kennis die de universiteit te bieden heeft. De Graaf: „Toen ik hier voor de eerste keer kwam als visiting fellow, in 2016, vond ik het al prachtig – en dat is nog steeds zo. Elke keer als ik kijk ontdek ik een nieuw detail. De schoonheid van zo’n kunstwerk kan me echt raken.”
Op haar kamer aangekomen pakt ze wat drinken uit haar keukentje, en gaat zitten bij het raam. De zon schijnt uitbundig naar binnen, Cambridge wentelt zich in een fraaie nazomer. Het gesprek zal gaan over haar werk, haar deelname aan het publieke debat en de wissel die dat trekt op haar privéleven. „Ik vind het belangrijk en leuk om mijn kennis te delen met een groter publiek dan alleen mijn studenten en collega’s, maar ik moet bekennen dat ik tegenwoordig wel extra nadenk voordat ik inga op een uitnodiging van de tv. Ik ben een aantal maanden geleden van X afgegaan, en dat was echt de juiste beslissing.”
Uw laatste boek ‘Radicale verlossing’, uit 2021, ging over de religieuze en politieke overtuigingen van hedendaagse terroristen. Waarom keert u terug naar de negentiende eeuw?
„Ik wil een nieuwe visie neerzetten op het begin van die eeuw. Wat verwachtten mensen van de toekomst, na alle ophef en omwenteling die ze sinds de Franse Revolutie van 1789 hadden meegemaakt? Eén van de grote mythes is dat na Napoleons nederlaag bij Waterloo de klok werd teruggedraaid, dat er een periode van duistere restauratie aanbrak waarin conservatieve politici een eind maakten aan verworvenheden van de jaren ervoor. Mijn stelling is dat dit helemaal niet kon. Al die ideeën over vrijheid, over nieuwe manieren om een staat in te richten, konden niet meer terug in de fles.
„Ik ga me focussen op de periode rond 1830. In dat jaar kwamen de Belgen in opstand, omdat ze zich wilden losmaken uit het Koninkrijk der Nederlanden en brak in Parijs een revolutie uit. Beide gebeurtenissen komen er in de geschiedschrijving wat bekaaid vanaf, omdat de impact ervan op de rest van Europa niet zo groot zou zijn. Ik denk dat de neerslag van deze revoluties wél van belang is geweest.
„Je ziet namelijk een interessante verschuiving optreden rond de Belgische opstand van 1830. Er breekt dan bijna een Europese oorlog uit, en de grootmachten komen in Londen bij elkaar om de boel te sussen. Aan de ene kant verschijnen op die conferentie oudjes als de hertog van Wellington – die Napoleon versloeg bij Waterloo – en graaf Charles-Maurice de Talleyrand – Napoleons minister van Buitenlandse Zaken, dan de Franse ambassadeur in Londen – maar er doen ook allemaal verstandige mensen mee die niet van adel zijn, bankiers bijvoorbeeld. De Belgen sturen een delegatie van allemaal burgermannen, advocaten. Die botsing tussen het oude en het nieuwe: daar gaat het me om in dit boek.
„Ik wil laten zien dat elke tijd bol staat van hoop, verwachtingen, ideeën, nieuwe overtuigingen. Waarom gingen mensen dingen doen, waarom trokken ze eropuit? Dat waren lang niet altijd laaghartige overwegingen – de zucht naar macht en geld – ook niet als het ging om zaken als de kolonisatie van de wereld buiten Europa.”
Dit lijkt een positief boek te worden, terwijl in ‘Tegen de terreur’ en ‘Radicale verlossing’ de strijd tegen kwade krachten centraal stond. Had u daar genoeg van?
„Ik weet niet of er wel sprake is van zo’n breuk hoor. In de periode direct na 1815 die ik in Tegen de terreur beschreef, waren er mensen die wij nu reactionair zouden noemen, maar die de beste bedoelingen hadden: ze wilden oorlog en terreur voorkomen. Nee, dat pakte niet allemaal goed uit, maar die intentie was er.
„Rond 1830 heerst nog altijd de vrede die zij hebben gesticht, maar die is precair. Er borrelt een crisisgevoel, er is hongersnood, er dreigt opstand – mensen zijn bang, maar hopen dat het beter wordt.
„Wat dat betreft vind ik de impliciete link met onze huidige wereld heel interessant. Wij leven in een tijd van polycrisis: er is oorlog in Oekraïne en in het Midden-Oosten, links ziet de klimaatondergang op ons afkomen, rechts een tsunami van migranten. Het is niet voor niets dat Der Untergang des Abendlandes, het boek van Oswald Spengler uit 1918 over de ondergang van de ‘westerse beschaving’, een paar jaar geleden opeens weer in de belangstelling stond.
„Ik heb foto’s van lijken opgestuurd gekregen, en erger –
je zou bijna zeggen, het standaardwerk”
„Ik ben nu bezig met de voorbereiding van mijn Huizinga-lezing, en van hem wordt ook wel gezegd dat hij een enorme cultuurpessimist was, eigenlijk net zo erg als Spengler. Op het eerste gezicht is dat niet zo gek. In 1935 verscheen zijn In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd en in 1943 schreef hij Geschonden wereld, een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving, maar die Huizinga is niet de héle Huizinga. Hij werd ook af en toe helemaal uit het lood geslagen door schoonheid: een gedicht van Dante bijvoorbeeld, of de muziek van Bach.
„Net zoiets dus als ik had met het raam waar we zonet langs liepen. Het ironische is: ik ging ooit op Twitter om mensen te ontmoeten die daar hun idee van schoonheid deelden – en ik wilde ook laten zien waardoor ik gegrepen werd. Vooral tijdens de coronajaren, met al dat thuiszitten, heb ik daar veel aan gehad.”
Tijdens de pandemie heeft u ook ‘Heilige strijd’ geschreven, een theologisch essay over hoe om te gaan met het kwaad. Waarom was dat?
„Omdat ik me erover verbaasde dat de filosofie zich eigenlijk niet meer met dit onderwerp bezighoudt, terwijl het me bijzonder actueel leek.
„Ik ben erg gecharmeerd van de Franse filosoof Paul Ricœur. Hij zei, een beetje in navolging van de kerkvader Augustinus: het kwaad is absurd. Je móét het kwaad als zodanig blijven benoemen, je moet het nóóit accepteren. Je moet het ook blijven bestrijden, zodat het ooit uit de wereld verdwijnt – misschien niet in je eigen tijd, maar dan hopelijk in die van onze kinderen.
„Het feit dat we in het Westen in een geseculariseerde maatschappij leven – waar met God ook de duivel in metafysische zin verdween – wil niet zeggen dat het kwaad als fenomeen niet langer een gespreksonderwerp kan zijn. Sterker nog, we praten er heel veel over, maar op een zeer banale manier. Dat zie je in de opkomst van complottheorieën en het succes van populistische partijen, maar ook in de discussies over identiteitspolitiek. Iedereen vindt zichzelf daarbij als vanzelfsprekend aan de goede kant staan: het kwaad is altijd de ander. Dat is allemaal veel te simplistisch.”
Is dat de reden dat u zich al jaren in het publieke debat mengt, om te vertellen dat de dingen gecompliceerd in elkaar zitten?
„Ik ben eerst en vooral een docent en vind het gewoon leuk om iets uit te leggen, maar ik ga zeker niet op alle uitnodigingen in. Ik ben geen meningenmachine: als ik niets inhoudelijks kan toevoegen, blijf ik weg. Maar als ik iets kan zeggen over het Goede, het Ware of het Schone, zoals Plato dat noemt in zijn ideeënleer, dan doe ik dat graag – altijd vanuit een idee van hoop.”
In hoeverre is die houding gevormd door uw christelijke achtergrond?
„De kerk in Putten waar we in mijn jeugd naar toe gingen was heel fijn, gezellig. Het was niet sektarisch, je hoefde niet per se een lange rok aan of een hoed op. Mijn ouders hadden ook gewoon een tv en ik mocht naar de disco. De dienst stond wel in het teken van het feit dat de mens gevangen zit in het kwaad – maar er gloort altijd een uitweg.”
De dingen waarover u spreekt in de media – terreur door moslims en rechts-extremisten, Poetin – zijn zaken waarover veel mensen zich boos maken. Ook op u, als u er iets over heeft gezegd. U bent niet voor niks van X vertrokken.
„Nee, dat klopt. Het is er de laatste jaren niet beter op geworden. Jeroen Pauw zei eens tegen me: joh, kijk niet op social media; je moet gewoon goede vrienden hebben, dan druipt het wel van je af. Nou, dat doet het bij mij toch niet. Ik weet niet waarom hij dat wel kan en ik niet, maar het speelt zeker mee dat je als vrouw andere dingen te horen krijgt dan als man. Altijd maar die opmerkingen over je uiterlijk, of erger.”
Voor het eerst in het gesprek valt ze stil. „Ik twijfel over wat ik hierover kwijt wil. Laat ik in ieder geval dit zeggen: als vrouw ben je eerst een trientje, een grietje, een meisje – ook als je zoals ik 48 jaar bent, drie kinderen hebt en je hele leven hebt gestudeerd. Dat blijf je, tot het moment dat je een heks wordt. Daar tussenin zit niks.”
Ze is weer even stil. „Dat zijn de online kleineringen, maar soms komt het dichterbij, je privé-wereld in. Ik heb foto’s van lijken opgestuurd gekregen, en erger – je zou bijna zeggen, het standaardwerk. Maar dat grijpt je toch aan als je een gezin hebt. Zeker als dit soort bedreigers ook fysiek heel dichtbij komen, zodat je het je kinderen moet vertellen en de politie moet inschakelen.
„En wat ook zo naar is: het is eigenlijk niet goed mogelijk erover te praten. Want op het moment dat je hierover begint – wat ik vrijwel nooit doe – wordt dat ook nog tegen je gebruikt. Ik refereerde een tijdje geleden aan dit soort bedreigingen in een radioprogramma, en wat wordt en dan gezegd in Vandaag Inside, een tv-programma met een miljoen kijkers? ‘Beatrice de Graaf is een jankerd.’ De enige reden om dit tóch te benoemen, is omdat ik anderen, met name vrouwen, een hart onder de riem wil steken. Je bent niet alleen. En het is en blijft absurd dat dit gebeurt.”
Het loopt tegen het einde van de middag: tijd om om te kleden voor de Evensong en de daaropvolgende High table, het diner in de Senior Combination Room waar de fellows van St Catharine’s kunnen aanschuiven. Vanaf de muren kijken portretten van collega’s uit vroeger eeuwen toe. Vertegenwoordigers van allerlei vakgebieden zitten door elkaar heen aan fraai gedekte tafels. Het samenzijn kent zijn traditionele regels: de fellows dragen hun mantel, de kaas wordt rechtsom doorgegeven, de port en claret linksom.
Het gesprek gaat over quantumfysica, Brexit, vestingbouw, stoïcijnse filosofen, invasieve exoten, hersenontsteking én voetbalclub Sunderland. Over dat laatste onderwerp kunnen weinig aanwezigen meepraten. Als ze rond elf uur haar bezoek naar de uitgang begeleidt – het diner is met een kort Laudate Deum beëindigd – vat De Graaf samen wat het verblijf in Cambridge bijzonder maakt. „Het is fijn om veel te lezen, nieuwe ideeën uit te werken en die in gesprekken met collega’s te toetsen en aan te scherpen. Het is hier een soort intellectuele snoepwinkel.”
Thuis in Nederland wacht een universiteit die bezuinigingen boven het hoofd hangt, afgekondigd door een kabinet dat steunt op de PVV, een partij die onlangs in de Tweede Kamer aangaf dat er best nog wat ‘linkse hobby’-studies geschrapt konden worden . „Een drama”, vindt de Graaf dit, „vooral voor jonge onderzoekers die verder willen in de wetenschap. Zij gaan niet de kansen krijgen die ik heb gehad.”
En de actualiteit, blijft ze zich daarom bekommeren? „Oh, zeker. Ik werk met mijn oud-student en Clingendael-onderzoeker Niels Drost aan een boek over hoe Vladimir Poetin de geschiedenis misbruikt. En ik blijf in de media komen – als ik iets kan bijdragen. Mijn gezin en mijn ouders zeggen wel eens: joh, houd ermee op, dan ben je van het gezeur af. Maar ik wil me niet op mijn kop laten zitten. Er is nog zoveel te doen. De dichter Martinus Nijhoff schreef aan Huizinga: ‘pessimisme is een luxe’. Daarbij: ik verveel me snel. En in de Bijbel staat geschreven dat we onze talenten niet mogen begraven. Dat wil ik dan ook niet doen.”