Archeologische monumenten worden bedreigd door mens en natuur

Archeologie Het is slecht gesteld met flink wat van de Nederlandse archeologische rijksmonumenten. Is opgraven dan niet beter? „Je kunt het vergelijken met een wijnkelder. Als je te lang wacht met een fles openen is hij verzuurd.”

Het archeologische rijksmonument en omgeving op de Stroese Heide, aan de rand van de Veluwe.
Het archeologische rijksmonument en omgeving op de Stroese Heide, aan de rand van de Veluwe. Beeld PDOK

Langs de Houtbeekweg op de Stroese Heide strekken gelige grassen en uitgebloeide heide zich honderden meters uit, tot aan een bosje met kleine, grillig gevormde eikenbomen. „Dit is archeologisch rijksmonument nummer 45112”, vertelt archeoloog José Schreurs van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). „Hier liggen resten van bewoning, een karrenspoor en twaalf grafheuvels uit de steentijd en bronstijd.” Ze wijst naar vers omgewoelde grond. „Dat is gedaan door een wild zwijn.” Verderop zijn boven op een overgroeide grafheuvel twee rechthoekige kuilen te zien. Hier is onmiskenbaar gegraven. „Mogelijk het werk van rovers.”

De archeologische vindplaats bij Stroe is een van de meer dan vierhonderd archeologische rijksmonumenten waar de toestand niet goed is. Dat blijkt uit een onderzoek naar de staat van in totaal 1.458 archeologische rijksmonumenten, dat de RCE eind vorig jaar heeft gepubliceerd. „Bij 146 monumenten, waaronder rijksmonument 45112, is die zelfs slecht te noemen”, weet projectleider Guido Mauro van de RCE.

De resultaten van het onderzoek roepen vragen op. Wat is een archeologisch rijksmonument? Wat gaat er verloren als een archeologisch rijksmonument in slechte staat is? Wat kan er tegen aantasting worden gedaan? Wat zegt de uitkomst van het onderzoek over de zin van archeologische rijksmonumenten? Voor wie worden ze bewaard? En voor hoelang? Voor altijd?

Nederzetting uit de Romeinse tijd bij Loon, Noord-Brabant.

Nederzetting uit het mesolithicum bij Odoorn, Drenthe.

Nederzetting uit de Romeinse tijd in de polder Steekt, bij Alphen aan den Rijn, Zuid-Holland.

Vuursteenwinningsplaats uit het neolithicum bij Mheer, Zuid-Limburg.

Middeleeuws klooster

Om te beginnen is een korte geschiedenis van de archeologische rijksmonumenten nodig. In 1967 zijn in Nederland de eerste archeologische rijksmonumenten aangewezen. Zij werden vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van ‘evident algemeen belang’ beschouwd. In het begin ging het alleen om zichtbare objecten: hunebedden, terpen, kasteelruïnes en grafheuvels.

Twintig jaar later hadden ook onzichtbare vindplaatsen in in bossen, onder landbouwgrond en in stedelijk gebied de monumentenstatus gekregen, zoals bewoningssporen uit de nieuwe steentijd onder een akker in het Noord-Hollandse Aartswoud. De teller stond toen al op 1.248 archeologische rijksmonumenten.

De jaren erna verplaatste de aandacht van de verantwoordelijke rijksdienst zich van losse objecten en plekken naar complexen en landschappen, op land en onder water. Tegenwoordig gebeurt aanwijzing tot monument nog maar spaarzaam, zegt Mauro. „Het terrein van het vroegere middeleeuwse klooster Klaarkamp bij het Friese dorp Rinsumageest was in 2021 voorlopig de laatste.”

De monumenten mogen officieel beschermd zijn, toch zijn er talrijke bedreigingen. „Door mens en natuur.” Schreurs somt er een aantal op: „Bodemerosie, gravende dieren, wortels van bomen en riet, verdroging, natuurbeheerders die strooisellagen te diep verwijderen, mountainbikers die over grafheuvels crossen, boeren die te diep ploegen, en rovers, al dan niet met metaaldetectoren.”

Het verdwenen dorp Sier bij Hollum, Ameland, Friesland.

Akker of tuin uit de Middeleeuwen bij Rhenen, Gelderland.

Nederzetting uit de Middeleeuwen bij Windesheim, Overijssel.

Nederzetting uit het paleolithicum bij Ede, Gelderland.

Een vorm van vernietigen

In een enkel geval is een bedreiging eenvoudig te voorkomen, vertelt Broers. „Door overleg met een expert weten we nu dat wilde zwijnen vooral in humusrijke grond wroeten. Dus als we een grafheuvel restaureren zorgen we ervoor alleen maar schone grond te gebruiken.” En schade door menselijke activiteiten is te voorkomen door handhaving en bewustwording. „We vragen bijvoorbeeld boa’s extra op te letten. Kinderen die een hut in een grafheuvel hadden gegraven hebben we op school een spreekbeurt over archeologie laten houden. En bij onder meer Staatsbosbeheer, dat veel gebieden met archeologische monumenten beheert, bespreken we hoe natuur hersteld kan worden zonder aantasting van archeologische monumenten.”

Voor het grote publiek zal het een verrassing zijn dat bij de meeste archeologische rijksmonumenten niet precies bekend is wat er in de bodem wordt bewaard. Archeologen weten wel dat bij het Limburgse Meerssen de overblijfselen van een Romeinse villa liggen, maar de precieze inrichting van het villaterrein is niet bekend. De monumentenstatus wordt namelijk niet na grootschalige opgravingen verleend, maar op basis van verkennend onderzoek met onder meer boringen en proefsleuven.

Opgraven is een vorm van vernietigen. Liever laten ze een bijzondere vindplaats in de grond zitten, in afwachting van onderzoeksmethoden die een monument geen schade toebrengen. Dergelijke methoden en technieken zijn er wel – met magnetometers kunnen muurresten in de bodem vastgesteld worden, met laserapparatuur kunnen vanuit de lucht de kleinste hoogteverschillen en daarmee allerlei patronen worden vastgelegd – maar opgraven is nog steeds de enige manier om erachter te komen wat er echt in de bodem zit.

Restanten van een middeleeuws dijkje bij Bakkum, Noord-Holland.

Resten van een huis uit de Middeleeuwen bij Bellingwolde, Groningen.

Sporen van bewoning uit de ijzertijd bij Maasland, Zuid-Holland.

Crematiegraf uit de bronstijd bij Losser, Overijssel.

Belangrijke informatie

Gezien de schade die nu bij meer dan vierhonderd monumenten is vastgesteld is het de vraag of bewaren in situ altijd zinvol is. Gaat zo niet belangrijke informatie verloren? Drie jaar geleden publiceerde de RCE een onderzoek naar de degradatieprocessen op het rijksmonument Aartswoud, met bewoningssporen van de Enkelgrafcultuur (2500-2000 v.Chr.). „Een sleutelvindplaats, die in potentie nieuwe inzichten voor ons beeld van de late nieuwe steentijd kan brengen”, meent Mauro. Uit het onderzoek bleek dat door verdroging veel botanische informatie verloren is gegaan en dat door ploegen op enkele plekken de helft van de cultuurlaag met daarin resten als dierlijke botten en aardewerk weg is. Van opgraven is echter nog geen sprake, zegt Mauro.

Wanneer dan wel? „Een goede vraag, waarop ik geen antwoord kan geven.” Wel benadrukt hij dat in situ bewaren van archeologische monumenten niet voor de eeuwigheid is. „Je kunt het vergelijken met een wijnkelder. Als je te lang wacht met een fles openen is hij verzuurd.”

Van archeoloog Heleen van Londen van de Universiteit van Amsterdam, onder meer gespecialiseerd in archeologische monumentenzorg, mag daarom nu al op z’n tijd in een archeologisch monument worden gegraven. „Simpel gezegd moeten archeologische monumenten zolang als nodig bewaard worden. Dat kan zijn tot er een goede onderzoeksvraag is.”

Grafheuvel uit de bronstijd bij Elspeet, Gelderland.

Terrein met sporen van een dubbele landweer bij Winterswijk, Gelderland.

Sporen van bewoning uit de ijzertijd bij Bergeijk, Noord-Brabant.

Nederzetting uit de ijzertijd bij Hoogersmilde, Drenthe.

Universele waarde

Ze heeft nog wel een belangrijke aanvulling: „Zo’n vraag hoeft wat mij betreft niet alleen van onderzoekers te komen, maar kan bijvoorbeeld ook door een groep bewoners gesteld worden.”

Daarmee verwijst ze naar internationale veranderingen in het denken over wie er verantwoordelijk is voor behoud van erfgoed en wie bepaalt wat erfgoed is. „Bij de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten draaide het om behoud van de intrinsieke waarde van een vindplaats. En die universele waarde is bepaald door experts. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Unesco Werelderfgoedlijst.”

De Australische archeoloog Laurajane Smith introduceerde in 2006 het concept authorized heritage discourse, om deze vooral westerse manier van erfgoedzorg te beschrijven. Intussen zijn er volgens Van Londen drie scholen als het gaat om de vraag wie dient te bepalen wat behoudenswaardig erfgoed is: 1) een school die vasthoudt aan de experts en de intrinsieke waarde van, in dit geval, een archeologische vindplaats, 2) een school die vooral kijkt naar eventuele belanghebbenden en de economische en belevingswaarde van een vindplaats, 3) een school die let op de betrokkenen en de relationele en emotionele waarde van een vindplaats.

Nederzetting uit het neolithicum bij Born, Limburg.

Nederzetting uit de Romeinse tijd bij Maasdam, Hoeksche Waard, Zuid-Holland.

Pleistocene opduiking (rivierduin) bij Almere, Flevoland.

Resten van een gebastionneerd fort uit de 19de eeuw in de duinen bij Den Helder, Noord-Holland.

Imaginaire toekomstige vriend

Ook binnen de RCE is er oog gekomen voor een ander perspectief op archeologische monumenten. José Schreurs publiceerde in 2020 op persoonlijke titel (en met Monique van den Dries van de Universiteit Leiden) in een wetenschappelijke bundel een artikel over hoe in de toekomst archeologische monumenten geselecteerd zouden kunnen worden. „We introduceerden daarin een imaginaire toekomstige vriend, aan wie we op basis van onze keuzes archeologische monumenten gingen nalaten en waarvoor hij waarschijnlijk zou moeten zorgen. We concluderen dat de toekomstige vriend onze keuzes zou waarderen als die door zoveel mogelijk mensen zouden worden gedaan en niet alleen door experts.

„Dat levert waarschijnlijk andere keuzes voor monumenten op, zo blijkt uit een proef met Natuurmonumenten. Gevraagd naar welke archeologische vindplaatsen op hun terreinen zij als monument zouden aanwijzen kwamen ze tot heel andere keuzes. Zij kozen vooral voor monumenten uit de Middeleeuwen en de moderne tijd die te maken hebben met ambacht, industrie en defensie. Precies elementen die op de huidige monumentenlijst ontbreken of in de minderheid zijn.”

„Bij toewijzingen van archeologische monumenten hoeft niet voor een bepaalde erfgoedschool gekozen te worden”, vult Van Londen aan. „Je kunt ze alle drie gebruiken. Waar ik me zorgen om maak, is dat er straks voor onderzoek van de monumenten geen academici meer zijn met specifieke kennis van de Nederlandse vindplaatsen. Door de internationalisering zijn er aan de universiteiten bijna geen hoogleraren meer die gespecialiseerd zijn in de archeologie van Nederland.”

De kleine afbeeldingen in dit verhaal zijn luchtfoto’s (bron: PDOK) van enkele van de ruim 13.000 ‘gewone’ archeologische monumenten in Nederland.