In het Nederlands van de zeventiende eeuw blijken twee soorten ontkenning met een subtiel betekenisverschil naast elkaar te zijn gebruikt. De eenledige ontkenning, zoals ‘wy conden hem nyet helpen’. En de tweeledige variant: ‘wy en conden hem nyet helpen’.
Door te analyseren hoe de beroemde zeevaarder en admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) beide gebruikte in zijn scheepsjournalen, hebben Nederlandse taalonderzoekers nu aangetoond dat er een verschil in betekenis was, schrijven zij in het tijdschrift Nederlandse Taalkunde.
De Ruyter gebruikte de eenledige ontkenning (alleen ‘nyet’) vooral bij besluiten en mededelingen. De tweeledige ontkenning (met ‘en’ én ‘nyet’) gebruikte hij meestal als er sprake was van een verwachting die niet was uitgekomen.
Toen het Nederlands nog niet werd geschreven, bestond de ontkenning (‘niet’) zeer waarschijnlijk uit het woordje ne of ni. Later kwam daar een tweede woordje bij, niet, dat letterlijk niet iets (ni iet) betekende. Zo werd de ontkenning tweeledig: ‘ne … niet’. In de Middeleeuwen werd dat ‘en … niet’. Bijvoorbeeld: ‘Wi en moghense (kunnen hen) niet begripen’. Ook de andere ontkenningen (geen, nooit, niemand) waren toen tweeledig: en … gheen, en … nemmermeer en en … nieman.
In het huidige Nederlands komt die tweeledige ontkenning alleen nog voor in sommige Zuid-Nederlandse dialecten. In het Standaardnederlands bestaat de ontkenning, net als 1.500 jaar geleden, uit één woord: niet, geen, niets, nooit, niemand.
De zeventiende eeuw van De Ruyter is een overgangsperiode, waarin beide vormen ogenschijnlijk door elkaar gebruikt worden. Al waren er duidelijk regionale verschillen: in het zuiden van het taalgebied werd de tweeledige ontkenning nog wat meer gebruikt dan in het noorden.
Gebeurtenissen aan boord
De scheepsjournalen van De Ruyter bieden de mogelijkheid om die variatie binnen het taalgebruik van één persoon te onderzoeken. Het zijn logboeken, 33 stuks, geschreven in een eenvoudige, praktische stijl. De Ruyter noteerde dagelijks informatie over navigatie, weersomstandigheden, bevoorrading, gebeurtenissen aan boord, contact met andere schepen en plaatselijke bestuurders.
Drie taalkundigen van de universiteiten van Amsterdam en Utrecht onderzochten in drie van de journalen alle ontkenningen. Bij besluiten gebruikte De Ruyter bijna altijd een eenledige ontkenning. Wanneer hij zich in de buurt van de vijandelijke vloot bevindt, krijgt hij van zijn opperbevelhebber te horen ‘dat wy als noch geen bataelg soude leveren [dat wij vooralsnog geen strijd zouden leveren]’. Dat er niet gevochten zou worden, was op dat moment logisch: de vijand had een sterkere uitgangspositie. Elders constateert hij: ‘ontrent de myddach sagen wij 11 eingelse [Engelsen] in de hoofden [het Nauw van Calais] kruisen daer [waar] wy nyet conden bij comen’.
Maar bij verwachtingen die niet uitkomen neemt De Ruyter bijna altijd zijn toevlucht tot de tweeledige ontkenning. Bijvoorbeeld: ‘dyen dach geseylt n ten o [in noordoostelijke richting] behoude coers 7 mijlen [we behielden de koers 7 mijl] maer en sagen noch geen lant [maar we zagen nog geen land]’. Ze hadden verwacht land te zien, maar dat kwam niet uit.
Wanneer De Ruyter opdracht krijgt om bij Oostende piraten te onderscheppen, verwachtte hij ze daar ergens tegen te komen. Hij schrijft: ‘smorghens waren wy voor oostende en spraken aldaer een eyngelse vysser maer en wyste geen bescheet van de vyandt te seggen [maar hij kon ons geen informatie over de vijand geven]’. Dat viel dus tegen.
Soms is het de verwachting van een ander die niet uitkomt. Als in 1675 een Spaans schip, bondgenoot van de Hollanders, tijdens een storm zijn anker verliest, verwacht de Spaanse kapitein dat De Ruyter hem kan helpen. Maar helaas: ‘Hy versocht om een anker en kabel maer wy en conden hem nyet helpen.’
De analyse bevestigt een hypothese die de laatste tijd vaker is onderzocht: als in de grammatica van een taal twee varianten naast elkaar bestaan, hebben die bijna altijd (of zelfs altijd) verschillende betekenisnuances.
In hedendaags Nederlands is dat bijvoorbeeld aangetoond voor het meewerkend voorwerp: Ik gaf Agnes een boek bestaat naast Ik gaf een boek aan Agnes. In de eerste variant gaat het meer om Agnes en wat het geven van dat boek voor haar betekent, in de tweede gaat het meer om de gever.
Ook de toekomende tijd kent in het Nederlands verschillende varianten: Ik ga het doen naast Ik zal het doen. Gaan wordt vaker gebruikt voor de nabije toekomst, zullen bij een voornemen.