
Hier is het al heel erg lang historische grond, dankzij hunebedden D46 en D47 die ruim vijfduizend jaar geleden bijeen werden gestapeld. Eromheen ligt bouwgeschiedenisvan later datum: Angelslo. Die wijk werd in de jaren zestig uit de grond gestampt als onderdeel van wat de Open Groene Stad Emmen moest worden: stedelijke voorzieningen, ondergebracht in laagbouw met een dorps aanzien: platte daken en veel groen. In Emmen vond Niek de Boer het woonerf uit. Op sommige erfjes zit nu wat sleet, maar juist dan blinkt je ineens een vrolijk bloemig kastje tegemoet, vol boeken die ook wel op lentekleurigheid door de ballotage lijken te zijn gekomen.
Zo ook Hier ben ik, een roman van Jonathan Safran Foer uit 2016, die het eerste deel van zijn bestaan tien kilometer westwaarts beleefde, in de bibliotheek van Oosterhesselen. Alle gelukkige gezinnen van Emmen lijken, Tolstoj indachtig, op elkaar, maar het gezin in Hier ben ik (vertaald door Gerda Baardman en Tjadine Stheeman) is op geheel eigen wijze ongelukkig. Safran Foer is geweldig in het beschrijven van klein ongeluk, zoals in een scène waarin Jacob en Julia, onwetend onderweg naar hun scheiding, naast elkaar, maar geheel op zichzelf hun avondroutine uitvoeren. Hij wast met Cetaphil Daily Cleanser for Normal to Oily Skin (en gebruikt dan drie smeerseltjes, die allemaal bij naam worden genoemd). Zij kiest voor S.W. Basics Cleanser en daarna drie verschillende nachtcrèmes. De zalfjeskloof blijkt niet meer te overbruggen, zoals Safran Foer met zijn eigen knipoog naar Tolstoj schrijft: „Alle gelukkige ochtenden lijken op elkaar, net als alle ongelukkige, en daarom zijn die laatste ook zo diep ongelukkig: het gevoel dat dat ongeluk al eerder is voorgekomen.”
Ook bij daglicht drijven de echtelieden uiteen. Opvoeden blijkt in de eerste scène een splijtzwam. Jacob en Julia worden bij de rabbijn geroepen vanwege hun oudste zoon Sam. In de aanloop naar zijn bar mitswa is er op zijn lestafeltje een briefje vol seksistische en racistische woorden gevonden, inclusief, zo zegt Julia, ‘het n-woord’. („‘Staat er „het n-woord”?’ vroeg Jacob. ‘Of het echte n-woord’”). Julia gaat ervan uit dat de tekst inderdaad van hun zoon afkomstig is, Jacob verzet zich hevig tegen die gedachte.
De discussie over de mogelijke uitglijder van de zoon wordt voortgezet als Julia achter de wc-pot een telefoon vindt waarop Jacob hitsige tekstjes uitwisselt met een vrouwelijke collega. Hij verdedigt zich amechtig door te stellen dat het slechts woorden waren en dat er verder ‘niets’ was gebeurd. Geklets, vonnist zij: de woorden zijn de daden.
Safran Foer laat de verhouding tussen woord en daad in alle mogelijke vormen terugkeren in de roman – de titel verwijst naar de woorden waarmee Abraham zich bij God meldde om zijn zoon te offeren. Ook in het hele grote: de personages worden opgeschrikt door een aardbeving in Israël, wat voor alle buurlanden aanleiding is dat land binnen te vallen. Het levert voor de Joodse Amerikaan Jacob de vraag op of zijn levenslang met de mond beleden solidariteit met Israël betekent dat hij onder deze omstandigheden moet afreizen om het land met zijn lichaam te verdedigen. Safran Foer beschrijft het uitbreken van die oorlog in een reeks gefingeerde nieuwsberichten, waarin de ene na de andere grote mogendheid Israël als een baksteen laat vallen. Het geeft deze virtuoze echtscheidingsroman ineens op ander niveau een wrange actualiteit.
