Noem het „relatietherapie”, het proefschrift waarmee Timo Maas vorige week promoveerde aan de Wageningse universiteit. Hij ziet, vertelt hij, een stel voor zich op de bank dat al jaren niet meer met elkaar besproken heeft wat ze nou eigenlijk van de relatie verwachten. „En die elkaar nu kwalijk nemen dat de relatie niet doet wat ze willen.”
Die relatie is weinig romantisch, maar wel relevant: Maas (30) heeft het over kennis en beleid, ofwel wetenschappelijke expertise enerzijds en politiek en samenleving anderzijds. Als buitenpromovendus onderzocht Maas die relatie tijdens zijn werk als onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), dat onder meer de klimaatplannen van politieke partijen en overheid onderzoekt. „Het leek me interessant om vanuit de praktijk op die relatie te reflecteren.”
Wat hij zag: „Een mismatch tussen hoop en realiteit.” „Samenleving en politiek denken soms te graag: als we maar wetenschappers of een planbureau inschakelen, dan kunnen zij met een rapport of advies voorstellen wat we moeten doen”. Alsof ergens boven op een berg het wetenschappelijke antwoord ligt op de vraag wat het juiste is, en politici die berg moeten beklimmen. „Maar het is niet aan ons als wetenschappers om te zeggen welke richting het op moet, wat goed is en wat niet goed”, zegt Maas. „Onder die wetenschappelijke adviezen zitten waarden, bijvoorbeeld in de afwegingen wat wel en niet meegerekend wordt.”
De hang van politici om experts te volgen noemt Maas een „technocratische logica”: expertise wordt gezien als een scheidsrechter die de regels vaststelt waarbinnen het politieke debat kan plaatsvinden. „De onzichtbare dynamiek binnen die logica is dat experts de wensen van politieke partijen gaan disciplineren. Met het risico dat ze daarmee uiteindelijk gaan voorschrijven wat bijvoorbeeld het stikstofbeleid moet zijn, of welke coronamaatregelen er genomen moeten worden. En politiek en samenleving laten het gebeuren, of juichen het soms zelfs toe.”
We spreken elkaar ruim een week voordat het Centraal Planbureau (CPB) de doorrekeningen van de partijprogramma’s presenteerde en het PBL zijn ‘reflectie’ op de duurzaamheidsplannen van partijen, ruim een week ook voordat VVD-lijsttrekker Dilan Yesilgöz in een verkiezingsdebat zei dat haar gewenste verhoging van het minimumloon afhankelijk is van de uitkomsten van die doorrekeningen. Later in het debat verweet ze Pieter Omtzigt dat hij zijn programma niet liet doorrekenen.
Critici zeggen: het is gemakzuchtig dat veel partijen hun programma niet laten doorrekenen, en het neemt een gedeelde werkelijkheid weg.
„Ik denk dat je die gedeelde basis ook kunt creëren zonder dat het over gedetailleerde maatregelen hoeft te gaan. En wat zégt zo’n doorrekening precies? We zien bijvoorbeeld dat de analyses die het PBL maakt van de duurzaamheidsplannen door media vaak tot een rapportcijfer worden gereduceerd. Alsof er maar één manier is waarop je kunt verduurzamen. Terwijl: je kunt voor kernenergie gaan, je kunt hopen op technologische oplossingen, inzetten op CO2-opslag onder de grond, of juist pleiten voor minder consumptie. Al die routes leiden misschien wel tot 90 procent reductie, maar ze hebben een heel andere samenleving achter zich. Ik denk dat kiezers daar meer in geïnteresseerd zijn.”
Zijn partijen nog in staat om concurrerende visies te presenteren? Technocratische logica lijkt een substituut voor het uitvechten van ideologische verschillen.
„Ik zou het eerder als een ziekteverschijnsel kenmerken dan als substituut. Het is toch heel zonde als politiek teruggebracht wordt tot een technocratische strijd wie het beste uit de cijfers van CPB of PBL komt?”
Je ziet die technocratische logica ook, zegt Maas, „als partijen of ministers zogenaamd hét wetenschappelijke advies niet opvolgen, of politici studies van andere instituten erbij halen en elkaar met objectieve kennis om de oren slaan. Dan krijg je een overvloed aan objectiviteit.”
Is dat erg?
„Het helpt niet als je doet alsof er maar één optimale, objectieve oplossing van een probleem is, en daarbij negeert dat er ook conflict is tussen verschillende belangen, normen en waarden. In een pluriforme samenleving bestaan immers verschillende politieke stromingen. Maar in Nederland is heel sterk de neiging om die tegenstellingen te negeren.”
Misschien helpt het wel om een gedeelde feitelijke basis te hebben.
„Dat veronderstelt dat er neutrale, objectieve kennis geproduceerd kan worden. Dat betwist ik. Kennisproductie is politiek, gebaseerd op opvattingen en waarden. En nu gaat jouw volgende vraag zijn: ga je dan niet alles relativeren?”
Inderdaad. De ultieme consequentie is het ontstaan van parallelle werkelijkheden, waarin iedereen er z’n eigen ‘feiten’ op na houdt.
„Ik ben er niet van overtuigd dat we daarom zogenaamd objectieve kennis maar heel belangrijk moeten maken, dat die een leidende rol in de politiek moet krijgen. Want dan sluit je al bij voorbaat alternatieven op de dominante politieke orde uit.”
Is niet júíst objectieve kennis van belang? Het is evident dat de aarde opwarmt.
„Zeker. Maar ook daar zijn er verschillende keuzes wat je ertegen kunt doen. Neem fossiele subsidies, waarover het PBL onlangs een rapport publiceerde. Afhankelijk van het doel dat je hebt met verduurzaming zijn sommige subsidies misschien toch wenselijk. De vraag die eronder ligt: wat voor energietransitie wil je eigenlijk? Die vraag is politiek. Een democratie kenmerkt zich door het feit dat er verschillende beelden zijn van wat een goede samenleving is. Dan kun je het niet aan de wetenschap overlaten om na te denken wat goede verandering is.”
Tegenover die technocratie plaatst Maas daarom een ‘politieke logica’, waarin kennisbeleid duidelijk maakt welke normatieve keuzes politici kunnen maken. „Zie het als een medewerker in een bordspellenwinkel, waar je als klant hulp kunt vragen: ik vind dit ongeveer leuk, kun je meedenken? De medewerker geeft aan wat je kunt overwegen en maakt de keuzes expliciet. Zo kan kennisbeleid ideeënstrijd expliciteren, afhankelijk van wat je rechtvaardig vindt. De vraag verschuift van ‘doen we de dingen goed?’ naar ‘doen we de goede dingen?’”
Er bestaat, zegt Maas, in Nederland een „reflex dat politisering per definitie slecht is. Dat komt vanuit die consensusgedachte. Terwijl het gaat om de vraag: wat voor samenleving willen we? Dat is wat ik duidelijk probeer te maken in mijn proefschrift: in plaats van onder het mom van objectiviteit voor te schrijven wat politiek moet doen, kan ‘goede’ kennis politieke strijd aanwakkeren, duidelijk maken dat er alternatieven zijn, en daarmee democratie versterken. Wetenschap én politiek moeten dat samen oppakken.”