N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Cok Vrooman, onderzoeker SCP Het SCP publiceerde maandag het onderzoek ‘Eigentijdse Ongelijkheid’, nog uitgebreider dan dat in 2014. „Beleidsmakers zouden niet alleen naar economische factoren moeten kijken. Maar kunnen inzien dat sociale positie complex is. Dat sociaal en esthetisch kapitaal bijvoorbeeld relevant zijn.”
Cok Vrooman moet „even schakelen” want hij heeft net SBS6 te woord gestaan. En nu NRC. De hoofdonderzoeker die dinsdag een omvangrijk onderzoek naar ‘Eigentijdse Ongelijkheid’ publiceerde, namens het SCP, moet het verhaal vandaag uitleggen aan alle lagen van de maatschappij. Na 35 minuten moet Vrooman ophangen, want er staan cameraploegen van NOS en RTLZ voor de deur.
U enquêteerde 6.800 Nederlanders over hun sociale positie. En u bekeek allerlei data over hen. Wat is er nieuw aan uw inzichten?
„In 2014 deden we hetzelfde met 3.000 mensen. Nu is de groep ruim twee keer zo groot waardoor we preciezer konden kijken en zeven sociale klassen kunnen onderscheiden in plaats van zes. Vier zijn hetzelfde gebleven: ‘jongere kansrijken’ (8,6 procent); ‘de werkende middengroep’ (24,9 procent); de ‘onzekere werkenden’ (10 procent’) en het ‘precariaat’ (6,3 procent). Er zijn drie nieuwe: ‘de werkende bovenlaag (19,9 procent), de ‘rentenierende bovenlaag’ (12,2 procent) en de laagopgeleide gepensioneerden (18,1 procent). Die laatste groep heeft bijvoorbeeld een beetje overwaarde op het huis of een betaalbare huur. Maar een lage opleiding, waardoor men amper Engels spreekt. En weinig digitale vaardigheden, die echt nodig zijn om met de overheid of de bank te communiceren.”
De indeling loopt voor een deel door generaties en afkomst heen.
„Ja. In het ‘precariaat’, de groep die in alle opzichten op achterstand staat, zitten veel oudere vrouwen die hun man hebben overleefd én jongeren met een chronische ziekte of handicap. 35 procent heeft een migratie-achtergrond.
Bij de groep ‘laagopgeleide gepensioneerden’ zitten bijna geen migranten, omdat er nog niet heel veel bejaarde migranten zijn, en die zitten eerder in het precariaat.”
In de ‘werkende bovenlaag’ heeft tien procent een migratie-achtergrond en in de groep ‘jonge kansrijken’ heeft 15 procent een migratie-achtergrond. Overigens kunnen dat ook expats zijn of jonge Indiase kennismigranten.”
Zo komen we op de namen die u voor het eerst heeft meegenomen in het onderzoek. Een kennismigrant kan een vreemde naam hebben en tóch een goeie baan vinden?
„Ja, allerlei factoren kunnen elkaar opheffen. Als je veel vaardigheden hebt, maar níet een bekend-klinkende naam, kun je toch veel bereiken.”
U schrijft over ‘Roderick en Charlotte’ versus ‘Youssef en Fatima’. Waar staat Frederiek?
„Ja, mmm. Frederiek. Dat is een elite-naam, vrees ik. Of nee, eerder pre-modern. Hoe dan ook, je voornaam kan je wel of juist niet helpen.”
Je naam kan ook in je nadeel werken?
„Ja bij sollicitaties is dat wel aangetoond.”
Zelfs als je vele vaardigheden hebt en je een lifestyle aanmeet, zoals viool spelen, ABN spreken of op hockey gaan, kun je toch alsnog op sociale selectie stuiten?
„Ja, dat heet social closure. Dat een groep zichzelf subtiel afsluit. In sociale kringen maar ook bij selectie tot een opleiding of werk. Als een bovenlaag groeit, stelt de oorspronkelijke bovenlaag subtiele nieuwe eisen om de nieuwkomers toch buiten te sluiten. Het is heel moeilijk om daar met beleid iets tegen te doen. De bovenkant onderscheidt zich ook telkens opnieuw van de rest. Nu bijvoorbeeld met een goede studie in het buitenland.”
Waar heeft u nog meer voor het eerst naar gekeken?
„Bijvoorbeeld of huurders gebruik maken van huurtoeslag of niet. Of huizenbezitters een hypotheek hebben die onder water staat of niet. Voor het culturele kapitaal hebben we nu niet alleen naar dure restaurants en musea gekeken, maar ook naar muziekvoorkeur. Opera, jazz, rap, hiphop, het levenslied. En of mensen bijvoorbeeld ‘ecologisch verantwoord consumeren’.”
Dat is duur.
„Ja dat is duur. Én het is weer een manier om je te onderscheiden van anderen.”
U heeft gevraagd of men een ‘netwerk’ heeft dat hen kan helpen?
„Of je iemand hebt die je kan helpen met formulieren invullen. Met boodschappen doen of zorgen. Maar ook invloedrijke kennissen, met werk zoeken.”
Heeft u naar echtscheiding of uit elkaar wonende ouders gekeken?
„Nee. Daar willen we nog wel dieper naar kijken. Want het is absoluut een factor in je sociale positie. Je verdiencapaciteit gaat omlaag na een scheiding. Je sociale netwerk verkleint. Soms moet het huis worden verkocht.”
Zitten in de categorie ‘onzekere werkenden’ de zzp’ers?
„Zzp’ers kunnen ook heel goed verdienen. Beter dan wanneer ze een vaste baan hebben. Maar in de onzekere groep zitten ook veel zzp’ers, en dan gecombineerd met gegevens als inkomen, esthetisch kapitaal (uiterlijk, red.), BMI (gezondheid, red.) enzovoorts.”
Gezondheid is zeker bepalend voor je sociale positie?
„Ja, al kan je het ook omdraaien: als je gezond bent, kun je meer bereiken maar als je een hoog inkomen hebt, leef je ook gezonder. En niet alle sociaal sterkeren zíjn gezond. Niet alle sociaal zwakkeren zijn ongezond. Neem mentale gezondheid. Die is vooral zwak, gemiddeld, bij jongeren. Veel jongeren vinden het moeilijk om hun weg te vinden in de maatschappij. Mentale gezondheid wordt beter naarmate de groep ouder wordt en dan weer zwakker. Door depressies, later, en dementie.”
Onderwijs geeft toch de doorslag? Is Nederland een meritocratie waarin men succes behaalt op grond van zijn eigen prestaties?
„Het meritocratisch ideaal is in de jaren zeventig en tachtig nagestreefd en deels bereikt. Arbeiderskinderen met capaciteiten konden voor het eerst gaan studeren. Maar het is nu gedeeltelijk uitgewerkt. Want het schoolsysteem streeft naar gelijke kansen, maar heeft ook niet-meritocratische elementen. Er is schaduwonderwijs, wat veel geld kost. En sommige ouders kiezen scholen buiten de eigen wijk om de kansen van hun kinderen te vergroten. Als je iets wilt bereiken zónder geld thuis, of netwerk, zul je veel harder moeten werken dan anderen. En je hebt altijd de factor geluk en pech. Als je een ernstig verkeersongeluk hebt, kun je niet meer meedoen.”
Wat kunnen beleidsmakers hiermee?
„Ze zouden niet alleen naar economische factoren moeten kijken. Dus naar inkomen en bijvoorbeeld woonlasten. Maar kunnen inzien dat sociale posities complex zijn. Dat sociaal en esthetisch kapitaal bijvoorbeeld relevant zijn.”
Mooi of lelijk, daar kan de overheid toch niks aan doen?
„Nou, de grote sociale mediabedrijven die de schoonheidsnormen deels bepalen, daar kun je misschien wel beperkingen aan opleggen. Er is de body-positivity-beweging die de normen voor ‘mooi’ ter discussie probeert te stellen. Dus dat verandert misschien.”