N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Financieel welzijn Eén op de vijf huishoudens heeft moeite in hun levensonderhoud te voorzien, ook wanneer het aankomt op basisbehoeften zoals voedsel en onderdak. Dat blijkt uit onderzoek van Deloitte.
In 2022 was 60 procent van de Nederlanders financieel ongezond of kwetsbaar. Dat berekenden accountantsbureau Deloitte, het NIBUD en Universiteit Leiden. Financiële kwetsbaarheid of ongezondheid kan onder meer betekenen dat mensen zeer beperkt of nooit kunnen sparen, evenveel of minder inkomsten dan uitgaven hebben en betalingsachterstanden oplopen. Vijfduizend respondenten gaven naar aanleiding van een vragenlijst te kennen hoe hun financiële stand van zaken en kennis van financiën zijn.
In 2021 was volgens de onderzoekers de helft van de Nederlanders nog kwetsbaar of ongezond. Het tanende financiële welzijn in 2022 had volgens Deloitte te maken „ingrijpende economische en maatschappelijke gebeurtenissen die impact hebben” op de financiën van huishoudens, onder meer doelend op de stijgende prijzen in de supermarkt en van energie. Vijf op de zes huishoudens zegt last te hebben gehad van de stijgende leefkosten en heeft zijn gedrag daar ook naar aangepast. Eén op de vijf huishoudens heeft moeite in hun levensonderhoud te voorzien, ook wanneer het aankomt op basisbehoeften zoals voedsel en onderdak.
Jongeren en vrouwen worden relatief hard geraakt door de economische tegenspoed. Van de Nederlanders tussen de 18 en 25 jaar was in 2021 een derde financieel ongezond, een jaar later was dat 45 procent. Twee derde van de vrouwen is financieel kwetsbaar of ongezond, ten opzichte van 55 procent van de mannen. Vrouwelijke respondenten geven zichzelf een minder hoge score voor hun financiële kennis, maar zeiden in de enquête een betere houding tegenover geld te hebben, bijvoorbeeld door grote uitgaven ruim van tevoren in te ramen.
Varkensvlees met sterke drank: deze combinatie staat op de lijst van tegenmaatregelen die China heeft aangekondigd in een steeds hoger oplopend handelsconflict met de Europese Unie. Vorige week kwam de EU overeen dat er een heffing komt van 50 procent op elektrische auto’s uit China. Brussel verdenkt, na een jaar onderzoek, Beijing van het ‘dumpen’ van in China geproduceerde auto’s van dit type op de Europese markt. Dit drukt de Europese fabrikanten weg en zou het zeer moeilijk maken om een eigen competitieve bedrijvigheid op te bouwen. China reageerde snel met tegenmaatregelen, of het voornemen daarvan.
In deze handelsstrijd komt een groot aantal ontwikkelingen samen die de wereldeconomie op dit moment kenmerken. De eerste is een toenemend protectionisme, dat veel te maken heeft met de sterk verslechterende politieke verhoudingen in de wereld. Het tijdperk waarin de wereld ‘plat’ was en globalisering razendsnel voortschreed lijkt ten einde. Zelfvoorziening is de trend, waarbij afhankelijkheid van andere economische grootmachten wordt beperkt.
De EU staat daar zeker niet alleen in. In de VS begon de regering-Obama al met het frustreren van de beslechting van handelsconflicten in de wereldhandelsorganisatie WTO. Onder Donald Trump volgde een serie van handelsbeperkende maatregelen die niet alleen tegen China, maar ook tegen traditionele partners als de EU, Mexico en Canada waren gericht. De huidige president Biden nam daar weinig tot niets van terug. De tarieven op Chinese elektrische auto’s zijn daar nu 100 procent, hetgeen in praktijk uitwerkt als een importverbod.
Naast deglobalisering speelt ook de energietransitie een rol. Europese autobedrijven, met name de Duitse, zijn erg traag geweest met de ontwikkeling en introductie daarvan. Zij vrezen nu te worden weggespeeld door de goedkope Chinese import.
Tegelijkertijd kampt Europa met de gevolgen van de Inflation Reduction Act, een grootscheeps Amerikaans stimuleringsprogramma van Biden voor de nieuwe industrie rond de klimaattransitie, die alle kenmerken heeft van bedrijfssteun en industriebeleid – en veelbelovende Europese bedrijven naar de VS dreigt te trekken.
De toch al ingewikkelde kwestie rond vrijhandel en klimaat krijgt er in de EU nog een complicatie bij. China kan centraal opereren in dit spel. De VS in hoge mate ook, al is hier interne concurrentie tussen Amerikaanse deelstaten met hun eigen belangen. Europa heeft een nog veel grotere moeite om al zijn lidstaten op één lijn te krijgen. De angst uiteen te worden gespeeld door de tegenstanders in een handelsoorlog is reëel.
Duitsland verzette zich tevergeefs tegen de importheffingen op Chinese elektrische auto’s, omdat het vreest dat de Chinese markt voor luxe auto’s als Mercedessen en Audi’s wordt afgesloten. De Chinese tegenmaatregelen, met tarieven op sterke drank, lijken er op gericht om ook Frankrijk – een grote producent – aan het wankelen te brengen.
De dilemma’s zijn groot: Duitsland stemde ruim tien jaar geleden tegen een soortgelijke tariefactie door Brussel tegen goedkope Chinese zonnepanelen en had toen succes. Het gevolg: een snelle en relatief goedkope invoering van de opwekking van zonne-energie in Europa. Maar ook een in de knop gebroken Europese bedrijfstak op dit gebied.
De EU zal vaker te kampen krijgen met de dreiging van interne handelspolitieke fragmentatie. De kans dat het daar van komt is reëel. Mocht de Republikein Donald Trump volgende maand worden herkozen als president, dan kunnen de Amerikaanse invoertarieven – ook voor bondgenoot Europa – sterk stijgen. Maar de Democratische presidentskandidaat Kamala Harris zal eveneens doorgaans met handelsbelemmeringen, zij het meer gericht en niet over gehele linie zoals Trump.
De politieke verhoudingen in de wereld zijn guur geworden. Maar dat zijn de economische verhoudingen eveneens. Dat landen of blokken nu streven naar méér zelfvoorziening is een poging om afhankelijkheid van handelspartners te verkleinen en minder kwetsbaar te zijn als conflicten in de toekomst uit de hand lopen.
Intussen is de wereld nog steeds plat: producten en diensten blijven voorlopig stromen over de globe. Tarieven zijn minder schadelijk dan daadwerkelijke beperkingen van import. Maar het wordt langzamerhand wél de vraag wat te doen met een vlak speelveld, nu het prikkeldraad snel oprukt.
Geert Wilders doet er áltijd nog een schepje bovenop. Ook deze week. Op maandagavond „mag” Femke Halsema, burgemeester van Amsterdam, het land uit samen met „dat tuig”, zoals hij de pro-Palestijnse demonstranten op de Dam noemt, op de dag van de herdenking van de aanval van Hamas op 7 oktober. De tweet roept felle reacties op, al houdt premier Dick Schoof zich dan nog op de vlakte. Een dag later zegt Wilders dat Halsema ontslagen moet worden. Een van zijn Kamerleden, zegt hij in de gang van de Tweede Kamer, zal daar in een debat om vragen, de volgende dag.
De Kamerleden van de PVV doen wat Geert Wilders zegt. Zo gaat het al jaren. Elk plan dat ze hebben, alles wat ze willen zeggen in debatten – híj moet het goed vinden, anders gaat het niet door. Want Geert Wilders is de PVV. Alleen hij is lid van de partij, er zijn geen lokale afdelingen, er zijn nooit PVV-congressen. Niemand anders dan Wilders bepaalt wat de partij doet en denkt.
De week van de herdenking was heel anders, op zondag, begonnen met een conflict tussen VVD-leider Dilan Yesilgöz en Femke Halsema over het demonstratierecht. Maar op de dag van de herdenking heeft niemand het nog over Yesilgöz. Wilders zet de toon door te doen wat hij altijd doet: zijn schepje er bovenop. Andere lokale bestuurders schieten Halsema te hulp.
De partijen die met de PVV in een regering zitten, wisten al in de formatie hoe ingewikkeld vooral de tweets van Wilders zouden gaan worden. „Ik tweet wat ik wil”, zei hij toen al. Zoals hij in 2010, als gedoogpartner van het kabinet-Rutte I aan de VVD en het CDA duidelijk had gemaakt: „Ik blijf zeggen wat ik wil.”
En dat zegt hij ook weer deze week, buiten de grote debatzaal van de Tweede Kamer. Zijn boodschap is al jaren dat niemand hem tegenhoudt. Ook weer vorige week zondag in Noord-Italië op een bijeenkomst met andere radicaal-rechtse partijen. Hij roept steeds weer het beeld op van tegenstand, die hij dan „overwint”.
De VVD, een van zijn coalitiepartners, lijkt er bijna moedeloos van te worden. Yesilgöz had het in de wandelgangen van de Tweede Kamer deze week over „rood vlees” dat Wilders „in de arena” gooit, in de hoop dat iedereen erop reageert – wat dan ook gebeurt. VVD-Kamerlid Thierry Aartsen gebruikte daarna in een debat dezelfde woorden en zei dat het allemaal „politieke spelletjes” waren, een „trucje”.
Zo reageerden VVD’ers ook toen de PVV van Wilders nog in de oppositie zat. Het „stuk rood vlees” was Mark Ruttes vaste uitdrukking om Wilders te kunnen negeren. Nu is alles anders, Yesilgöz kan over haar coalitiegenoot niet meer doen alsof het niet uitmaakt wat hij zegt. Het doet er wél toe. Dat de VVD’ers vasthouden aan een oude gewoonte in een nieuwe situatie, lijkt erop te wijzen dat ze niet goed weten wat ze met hem aan moeten. Wilders is op verkiezingscampagne, dat zien ook ándere partijen in de coalitie.
Alsof hij geen regeringspartij is.
Onderling gedoe
Het gaat al vanaf het begin moeizaam in de coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB. In Den Haag gelooft bijna niemand nog dat ze het lang met elkaar gaan volhouden. Week na week is er onderling gedoe, de vier partijleiders hebben weinig contact met elkaar, in de vier partijen wordt wel veel óver elkaar gepraat. VVD’ers hebben het idee dat ze in de coalitie omringd worden door „amateurs”, politici die niet lijken te snappen hoe bestuur werkt, hoe je onderhandelt om iets voor elkaar te krijgen. En dat je als grootste partij, de PVV, je ook hoort te gedrágen als grootste partij: dan moet je geven en nemen, de boel bij elkaar houden. In plaats daarvan veroorzaakt de partij van Wilders elke week opnieuw chaos.
VVD, NSC en BBB wisten met wie ze te maken kregen, en dus maakten ze al vroeg in de formatie afspraken om de democratische rechtsstaat te beschermen. Daar staat onder meer in dat ze, „een open, feitelijk en fel debat” willen, maar „elkaar en anderen daarbij heel laten.” En dat ze „de instituties die de rechtsstaat dragen” zullen „respecteren”. Maar doe je dat als je, zoals Wilders, de premier „slappe hap” noemt? Of de burgemeester van Amsterdam wil ontslaan?
De coalitiepartners zeggen er tot nu toe steeds weinig over. Ook Dick Schoof houdt zich eerst nog stil. Op dinsdag wil hij alleen „in zijn algemeenheid” zeggen dat het kabinet „elke burgemeester in Nederland gewoon steunt.”
Een dag later, en pas nadat minister van Binnenlandse Zaken Judith Uitermark van NSC de tweet van Wilders „ongepast’’ had genoemd, wordt Schoof feller. Hij wil „klip-en-klaar” zijn, zegt hij in de Tweede Kamer, en hij vindt het „echt veel te ver gaan” dat een PVV’er in de debatzaal had gevraagd om het ontslag van Halsema „om politieke redenen”. Maar hij heeft het dus níet over Wilders? „Hoe gek het misschien ook mag klinken, maar mijn reactie is geen reactie op een tweet van een fractievoorzitter”, aldus Schoof.
Want dat wil hij niet doen. Dat heeft hij zich vanaf het begin voorgenomen. Maar door zijn zwijgzaamheid, én die van de andere coalitiepartijen, krijgt Wilders alle ruimte. Die hij voluit gebruikt. Andersom houdt hij de andere partijen strikt aan de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord, om te beginnen die over de asielcrisis die het kabinet wil uitroepen. Eerst zei hij: „Afspraak is afspraak.” En al snel daarna dreigde hij met de val van het kabinet.
Aandacht afleiden
Toch kennen de coalitiepartners ook een andere kant van Wilders. Toen het erop aankwam na de zomervakantie, in de nacht van de onderhandelingen over de begroting, was het Wilders die voorkwam dat het kabinet-Schoof viel. Hij kreeg fractievoorzitter Pieter Omtzigt van NSC zover dat die de financiële plannen steunde, al was Omtzigt dat eerder die nacht niet van plan. Ook in de moeizame formatie was het Wilders die een paar keer voor elkaar kreeg dat er toch weer verder werd gepraat. Hij wilde per se dat het zou lukken met het kabinet.
Waarom hij dan toch steeds het kabinet-Schoof in gevaar brengt, en het zijn coalitiepartners moeilijk maakt?
Niemand weet het echt. Al gaat in de coalitie wel rond dat hij met relletjes de aandacht probeert af te leiden van wat er niet lukt. Alleen al deze week bleek dat een meerderheid in de Tweede Kamer wil dat er géén waarschuwingsborden komen bij azc’s, zoals minister van Asiel Marjolein Faber van de PVV wil. Een meerderheid in de Eerste Kamer wil niet dat het kabinet het noodrecht gebruikt om de asielcrisis uit te roepen. En Faber moest een „vergissing” toegeven over de spreidingswet. Tegen lokale bestuurders had ze gezegd dat die nog een paar jaar van kracht bleef, in de Tweede Kamer zei ze dat ze „vermoeid” was geweest toen ze dat zei: volgens haar wil het kabinet toch zo snel mogelijk van die wet af.
In Den Haag zien politici ook dat Wilders met zijn gedreig NSC onder druk zet om akkoord te gaan met een noodwet over asiel. NSC staat zwak: partijleider Pieter Omtzigt zit thuis, in peilingen staat NSC, dat nu twintig zetels heeft, op drie tot vijf zetels. Maar wat als NSC zich niet onder druk láát zetten en de noodwet om staatsrechtelijke redenen afwijst? Neemt hij dan zijn verlies, zonder crisis?
Wat Wilders doet, is ongewoon in Den Haag. Hij is voor zijn coalitiepartners onvoorspelbaar.
Maar ook, zo lijkt het, voor zijn eigen bewindslieden in het kabinet. Op de avond dat Schoof „klip-en-klaar” had gezegd dat de woorden van Wilders over Halsema „veel te ver” gingen, zei Ingrid Coenradie, staatssecretaris van Justitie (PVV), op tv dat het kabinet met één mond sprak. „Ik sta achter de woorden van Dick Schoof en die zijn contrair met de woorden van de heer Wilders.”
We gaan iets onvergefelijk hips doen vandaag. Ik moet er bijna van blozen, zo onwennig voel ik me bij het delen van een recept dat ik never nooit zelf zou hebben bedacht en dat me toen ik het voor het eerst voorbij zag komen op sociale media bespottelijk vergezocht leek. We hebben het hier echt over het soort recept dat waarschijnlijk over een paar maanden al in de vergetelheid is geraakt, of in elk geval razendsnel zal worden ingehaald door de volgende internethype. Een recept zonder toekomst dus. Het tegenovergestelde van een klassieker.
Waarom ik deze croissants van rijstpapier dan toch met u wil delen? Omdat ik er, toen ik me eenmaal aan het idee had overgegeven, heel vrolijk van werd. Juist omdat het zo’n raar concept is. En ze ontzettend lekker smaken. En ook nog eens in no time gemaakt zijn. Ik weet niet of u weleens zelf croissants heeft gemaakt, maar dat is serieus veel werk. Deeg kneden en laten rijzen, een boterplak maken, het deeg daaromheen wikkelen en laten koelen en rusten, het deeg nog een paar keer uitrollen en vouwen en steeds tussendoor laten rusten en koelen, het deeg een laatste keer uitrollen en in driehoeken snijden, croissants vormen, die nóg een keer laten rijzen, en dan moeten ze uiteraard ook nog gebakken worden. Het is ontzettend leuk om te doen, maar je bent er al snel een heel weekeinde mee in de weer. Terwijl deze rijstpapiercroissants binnen een uurtje op de zondagse ontbijttafel staan.
U kent rijstpapier vast uit de Aziatische keuken. De dunne, half doorschijnende vellen worden gemaakt van niets dan rijstbloem en water en zijn onmisbaar voor bijvoorbeeld Vietnamese spring rolls. In gedroogde vorm zijn ze uiterst breekbaar, maar wanneer je ze een paar tellen weekt in warm water, worden ze soepel en flexibel genoeg om van alles en nog wat in te vouwen of te rollen. Voor rijstpapiercroissants week je de vellen niet in water, maar in een mengsel van onder andere ei en melk. Eenzelfde soort mengsel als je voor wentelteefjes gebruikt eigenlijk.
Omdat ik niet klakkeloos een recept van Instagram wilde plukken, heb ik mijn eigen draai aan de croissants gegeven. Waar ze meestal worden gemaakt van drie grote, ronde vellen rijstpapier per stuk – wat echt behoorlijk grote en machtige croissants oplevert – stapel ik drie vierkante vellen rijstpapier op elkaar en knip die eerst in tweeën en vervolgens nog eens schuin doormidden, zodat je er kleine, elegante croissantjes van kunt rollen. Daarnaast vul ik ze met pistachepasta. Zo pakken we zelfs twee rages in één mee: croissants gemaakt van rijstvellen én de alles-met-pistache-trend.
Voor wie het gemist had: pistache is de nieuwe pijnboompit. Het lijkt wel of de halve wereld van de ene op de andere dag verslaafd is geraakt aan dit nootje. Dramatisch middelpunt van deze manie vormde de Dubaireep, een reep van melkchocolade gevuld met pistachepasta en krokante kadayif (gefrituurde deegsliertjes) waarop afgelopen zomer een ware run ontstond. Ik heb er één geproefd en vond hem misselijkmakend zoet. Net als de meeste pistachepasta’s en crèmes die tegenwoordig tegen absurde bedragen over de toonbank gaan; ze bevatten meer suiker en olie dan pistachenootjes. Dat kunnen u en ik zelf echt beter.
Kom, we duiken de keuken in. Voordat mijn rijstpapier-pistachecroissants alweer hopeloos passé zijn.