Onweer stelt het vertrouwen in de wetenschap op proef

Column Over onweer doen veel volkswijsheden de ronde, die van generatie op generatie worden doorgegeven. Toch is het onzin, schrijft Peter Kuipers Munneke.

Peter Kuipers Munneke

Ik geef af en toe populair-wetenschappelijke lezingen over het weer. Doorgaans is de sfeer in de zaal luchtig en gemoedelijk. Tot we het over onweer gaan hebben. Dan krijg ik het lastig en wordt het vertrouwen van het publiek in de wetenschap op de proef gesteld. Je kunt de klok erop gelijk zetten, er steekt dan altijd iemand zijn of haar hand op om te vertellen dat onweersbuien bij hen nooit de rivier over kunnen steken.

Hierop bestaan heel veel varianten. In Twente hoor ik regelmatig dat onweer altijd voor de heuvels blijft hangen. Laatst wist het publiek in Nijmegen mij te vertellen dat de Maas voor onweersbuien een onneembare horde is. Maar ook zonder heuvels en rivieren hoor ik de meest uiteenlopende verhalen: buien worden tegengehouden door kanalen, snelwegen, of hoogspanningslijnen.

Natuurkundig gezien is dit moeilijk te begrijpen. Een onweersbui ontstaat door convectie: overdag warmt het aardoppervlak op door de zon, en die warmte wordt overgedragen op de onderste luchtlagen. Die warme lucht weegt minder dan koudere lucht (denk aan een luchtballon) en begint op te stijgen. In bepaalde situaties komt die warme opstijgende lucht nooit meer een luchtlaag tegen met lichtere lucht, waardoor de stijging ad infinitum doorgaat. Althans, tot het moment dat het vocht condenseert en op haast gewelddadige manier wolken, regen en hagel vormt. Door de enorme wrijving tussen stijgende luchtstromen en vallende hagelstenen ontstaat ladingsscheiding en de ontladingen daarvan kennen we als onweer.

Rivieren, heuvels en hoogspanningslijnen hebben een verwaarloosbare invloed op de vorming van onweer. Ze kunnen de buien ook niet tegenhouden: die buien strekken zich uit van twee tot tien kilometer hoogte. Met alle respect voor de Sallandse heuvels of de Nederrijn, maar die 50 meter reliëf of die 100 meter water gaan zo’n bui echt niet stoppen. Als het deze zomer onweert, kijk dan maar eens naar radarbeelden op je telefoon. Die buien trekken zich van heuvels en rivieren niets aan.

Meegesleurde koude lucht

We kunnen uit ervaring waarnemen dat een onweersbui een beperkte omvang heeft: hooguit enkele kilometers in diameter. Buien zelf zijn meestal kleiner dan de afstand tot de dichtstbijzijnde andere bui. Een onweersbui heeft ook de neiging zichzelf uit te doven: overvloedige regenval en de daarin meegesleurde koude lucht herstelt de stabiliteit van de atmosfeer door koude zware lucht onder in de atmosfeer te brengen. Een bui bestaat daarom niet veel langer dan één of enkele uren, uitzonderingen daargelaten.

Gezien de typische snelheid waarmee een bui overtrekt, lost een onweersbui al enkele tientallen kilometers na zijn ontstaan weer op. Dit heeft een cruciale betekenis voor een waarnemer op een vast punt op de grond. Van alle buien die ontstaan trekken per definitie de meeste buien langs en niet over. Bovendien is er een aanzienlijke kans dat een bui oplost als die in aantocht is.

Toch gaan deze argumenten er bij de meeste toehoorders niet in. Ik verwacht eerlijk gezegd na deze column ook een hele berg goedbedoelde berichten dat onweersbuien toch altijd voor Losser, Lekkerkerk of Lutjebroek blijven hangen.

Er gebeurt hier iets bijzonders. Wijsheden over hangende onweersbuien zijn vaak van generatie op generatie doorgegeven en stammen uit een tijd dat er weinig kwantitatief begrip was over convectie, en geen systematische waarnemingen van onweer. Ze zijn verweven geraakt met landschap en lokale identiteit en cultuur. Bovendien worden ze in stand gehouden door een enorm bevestigingsvooroordeel: de beruchte confirmation bias waardoor je ook altijd in de verkeerde rij voor de kassa staat. Waarneming van buien bevestigt doorgaans dat het onweer langstrekt of oplost. Omdat Nederland helemaal vol ligt met rivieren, heuvels en kanalen is er overal wel een verband te verzinnen tussen uitblijvend onweer en het landschap. Maar dat verband is niet causaal.

Afstand tussen roosterpunten

Voor een weerman is er overigens geen minder dankbare weersverwachting dan die van onweersbuien. Ze ontstaan op een ruimtelijke schaal die kleiner is dan de afstand tussen roosterpunten in een weermodel. Onweer en convectie kunnen dus maar bij benadering worden berekend, en ik moet als weerman noodgedwongen in algemene termen blijven: in het zuidoosten van het land is morgen kans op onweer. Die regionalisatie is al een hele stap vooruit vergeleken met dertig jaar geleden.

Maar we zijn nog heel ver af van de situatie dat ik een dag van tevoren kan voorspellen dat het in Eindhoven gaat hozen en het in Helmond droog blijft. Stel dat ik vier dagen achter elkaar onweer verwacht in Oost-Brabant, en het onweert ook al die vier dagen. Vanuit mijn perspectief een honderd procent score. Maar stel dat je in Helmond woont. De ene dag trekt het onweer over Geldrop, de volgende dag over Deurne. De derde dag lost het onweer op boven Mierlo. En pas op dag vier word je nat. Vanuit dat perspectief zit de weerman er bijna altijd naast.

Mythe versterkt, weerman ongeloofwaardig. Nee, onweer doet de houding tegenover wetenschap geen goed.

Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS