De minimale leeftijd om te stemmen in het Verenigd Koninkrijk wordt verlaagd van 18 naar 16 jaar. Dat heeft de Britse regering donderdag besloten, schrijven Britse media. Het is de bedoeling dat vanaf de aankomende landelijke verkiezingen ook iedereen die 16 of 17 jaar oud is, kan stemmen. Dat zal uiterlijk in 2029 zijn. De regering spreekt van „de grootste verandering van de Britse democratie in een generatie”.
Labour beloofde tijdens de verkiezingscampagne in 2024 al om de stemgerechtigde leeftijd te verlagen. Volgens de partij van premier Keir Starmer is het eerlijk dat ook 16- en 17-jarigen voortaan mogen stemmen, omdat een flink aantal van hen al werkt of in het leger dient.
In Wales en Schotland kunnen 16- en 17-jarigen al stemmen voor de de parlementsverkiezingen voor die delen van het Verenigd Koninkrijk. Ook kunnen zij stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Dat geldt nog niet voor 16- en 17-jarigen in Engeland en Noord-Ierland.
De Conservatieven hebben zich meermaals kritisch uitgelaten over de nieuwe wet. Parlementslid Paul Holmes vroeg zich donderdag in het Lagerhuis nog hardop af waarom de regering vindt dat een 16-jarige „wel kan stemmen, maar geen loterijticket mag kopen, alcohol mag drinken of mag trouwen”.
Ik besloot binnenlands politiek nieuws te mijden. Een vriend zei: lekker makkelijk nu de kermis met reces is, maar ik was eerder afgehaakt. Om precies te zijn toen landelijke media op Yesilgöz-Douwe Bob doken met een toewijding waarop geen enkel ander onderwerp kan rekenen. Mede dankzij die tomeloze dienstbaarheid bij het versterken van sociale media van populisten, gelooft half Nederland dat asielmigratie het grootste landelijke probleem is. Het enige grote probleem met asielmigratie is dat populisten haar misbruiken om de macht te grijpen. Intussen kunnen onze kabinetten niks anders dan vallen, hebben we zoveel PFAS in ons lichaam dat de zonnebrand niet intrekt en luidt het reisadvies naar Zuid-Europa: wees voorbereid op bosbranden.
Als er in een kop ‘asiel’, ‘Wilders’ of ‘Yesilgöz’ stond, sloeg ik dat artikel sowieso over. Als lezer kon ik redacties heus van onderaf besturen. Niet meer klikken op de bait. Radio verruilde ik voor podcasts. Dat is harder werken voor de mediaconsument, want je moet zelf uitzoeken wat het beluisteren waard is, maar wie zoekt vindt bijvoorbeeld filosoof en zelfbenoemd ‘degrowth communist’ Kohei Saito. Bij de podcast Boontjes doppen besprak hij het kapitalisme als een systeem dat altijd uit is op meer groei en daarom niet houdbaar is op een planeet met gelimiteerde bronnen. Westerse landen berekenen dat hun uitstoot omlaag gaat, maar laten hun overconsumptie intussen in China produceren waardoor de uitstoot daar omhoog gaat. Productie in een kapitalistisch systeem neemt toe, maar salarissen blijven laag: het extra geld gaat naar aandeelhouders. Qua dierlijke producten is Nederland dus klein China, begreep ik. Bedrijven exporteren zich suf, aandeelhouders blij, salarissen laag en de uitstoot is voor het land.
Na Boontjes doppen suggereerde de podcastleverancier De linkse revolte. Kwam Yesilgöz toch voorbij toen werd besproken dat de VVD het altijd over de hardwerkende Nederlander heeft, maar dit exitkabinet de lasten voor werkenden juist verhoogt en die voor vermogens verlaagt. Misschien heeft ze het daarom graag over clickbaitzalige onderwerpen als asielmigratie of Jodenhaat. De podcastdeelnemers stelden dat sociale partijen in het midden tegenwoordig als extreemlinks worden neergezet en rechtse liberalen zichzelf uitroepen tot stil midden. Een hele geruststelling, want ik was al bang dat ik opgeschoven was.
Op woordniveau is het probleem met liberalisme dat het sympathiek klinkt: naar vrijheid, zelfs naar realisme als je drie letters husselt. Socialisme daarentegen klinkt naar maatschappelijke dienstverlening, naar taakstraf, naar corvee. Ondertussen komt liberalisme neer op het recht van de sterkste en socialisme op verdelen, misschien zelfs het weerloze beschermen. Op zo’n kop klikt niemand. Dan liever ophef.
Een paar podcasts later had economist Kate Raworth het ineens over de neef van Freud. Status en ergens toe behoren zijn drijfveren voor de mens, ontdekte Freud. Als je dat gelinkt kreeg aan producten, kon je verkopen als een malle, dacht zijn neef. Zo kwam die uit bij publiciteit. Nu zitten we met mensen die hun gevoel voor status en tot de groep behoren ontlenen aan de dingen die ze kopen. Ik beweer niet dat we aan de klimaatafgrond zijn beland door de neef van Freud, maar wel door het kapitalisme dat ons opjaagt om meer te consumeren, meer te produceren en geen bal te geven om wat we vernielen. Na een weekje nieuwsmijden wil ik niks nieuws meer kopen en moet ik me inhouden om niet vanaf het balkon de Internationale te gaan zingen. Hoogste tijd om weer eens op wat Yesilgöz-, Wilders- of asielbait te klikken.
In Ticino, het zuidelijkste kanton van Zwitserland waar Italiaans de voertaal is, begint het paradijs. Ik besef het weer eens als ik Wandeling lees, de fictieve reisimpressies van de Duits-Zwitserse schrijver Hermann Hesse (1877-1962) uit de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog. Het boekje is onlangs mooi vertaald door Marc Rummens en fraai uitgegeven. De erin opgenomen aquarellen van de schrijver, die was gaan schilderen op aanraden van zijn psychiater, voeren je nog dieper het idyllische landschap van Hesses filosofische louteringstocht binnen.
Net zoals veel van mijn leeftijdgenoten las ik als jongeling in de jaren zeventig Hesses bestseller Der Steppenwolf (1927). Het was het verhaal van een begaafde, overgevoelige man op zoek naar de zin van het leven. Aangezien bijna iedereen in zijn jonge jaren met zingeving bezig is, zijn er van dat boek wereldwijd tientallen miljoenen exemplaren verkocht.
Zelf vond ik Der Steppenwolf behoorlijk zweverig. Ik herinner me er alleen nog van dat de schrijver waarschuwde voor de Tweede Wereldoorlog en zich afzette tegen het nationaal-socialisme en het kapitalisme in de Weimarrepubliek.
In Wandeling wil Hesse ontsnappen aan het kille Duitse missionarissengezin waarin hij is opgegroeid. In het zorgeloze Zuiden hoopt hij de lichtheid en daarmee de zin van het bestaan te vinden.
Hesse snakt dan ook naar de bergpas die hem naar die zuidelijke lichtheid zal voeren. En al wandelend uit hij zijn minachting voor grenzen, die „zijn als kanonnen, of als generaals: zolang de rede, de menselijkheid en de vrede heersen, is er geen glimp van ze te zien, maar zodra de oorlog en de waanzin losbreken, worden ze plotseling heel belangrijk en alomtegenwoordig.” Het is alsof hij over de huidige wereld schrijft.
De wandelende Hesse voelt zich een nomade op zoek naar de waarheid, die wil ontsnappen aan het rationele Noorden. Hij wil kunstenaar zijn, een man van de verbeelding, een non-conformist, die door niets beperkt wordt. In alles wat je leest voel je de onrust in zijn hoofd. Zo schrijft hij over zichzelf en ieder ander die uit een vroom protestant gezin komt: „Hij kent de hel, hij ligt voortdurend overhoop met zichzelf en weet hoe dodelijk dat is, hij kent de innerlijke gespletenheid, hij heeft alle soorten kwellingen en twijfels ervaren.”
Die onrust kan hij alleen bedwingen door naar dat bevrijdende Zuiden te gaan. Hij is een zwerver, die zijn liefde zowel aan een passerende blonde vrouw schenkt, als aan de meren, ravijnen, dorpen, bergen, boeren en kinderen die hij tegenkomt. Maar zodra het regent, komen zijn innerlijke kwellingen bovendrijven, al beseft hij dat iemand die de roes van het bestaan wil beleven ook de erbij horende ellende moet accepteren.
In 1919 gaat Hesse daadwerkelijk op pad en bereikt hij zijn lotsbestemming. De rest van zijn lange leven zal hij in Ticino blijven wonen, in een afgelegen huis in de bergen bij Lugano. Het levert hem inspiratie op voor het schrijven van zijn beroemdste boeken.
In 1949 krijgt Hermann Hesse de Nobelprijs voor Literatuur. Behoefte om nog veel te schrijven heeft hij hierna niet meer. Hij heeft gevonden wat hij zocht: innerlijke vrijheid en rust. In het vervolg wijdt hij zich vooral aan het beantwoorden van de vele troostende brieven van zijn fans.
Bijna zou ik het een lichtpuntje noemen. Vier leden van het Utrechtse corps worden vervolgd voor het verspreiden van een ‘bangalijst’, een onterende vleeskeuring van vrouwen met daarop namen, adressen en telefoonnummers. Nieuws in dezelfde week waarin rechtszaken dienden tegen een man die een bewusteloze vrouw dodelijk verstikte met zijn penis, een man die zijn vriendin in bijzijn van haar baby vermoordde met 258 messteken, en een man die op Koningsdag in Amsterdam midden op straat een vrouw zou hebben verkracht. In een week waarin een vrouw voor de ogen van haar kinderen in Gouda werd doodgeschoten door haar ex, een man die al eerder een ex-partner neerschoot en een ander bedreigde. Bijna zou ik het een lichtpuntje noemen, maar dan wel zo’n flikkerende gloeilamp in een horrorfilm.
Een lichtpuntje, omdat er nu ook mannen in een rechtszaal mogen opdraven vóórdat hun beeld van vrouwen ze tot de ernstigste misdaden drijft. Voordat ze toestemming voor seks na een avondje drinken negeren, voordat ze de rancuneuze ex zijn. Een lichtpuntje, omdat betrokkenen bij eerdere ‘bangalijsten’ hoogstens geschorst werden en, wat in eerste instantie gebeurde toen de Utrechtse zaak naar buiten kwam, „niet mee mochten op skireis”.
Terwijl de schade van zo’n lijst óók enorm is. Studentes die over zichzelf lazen dat ze „ff snel geneukt” moesten worden, „vrij dom” waren of „pffff erg dik”. Ze kregen honderden appjes en belletjes van vreemden, zo zei de advocaat van de studentes tegen het AD.
Maar de echte slachtoffers, dat zijn dus eigenlijk de vier jongens, is de indruk die de advocaat van een van hen bij Nieuwsuur achterliet. Hij vindt de vervolging disproportioneel, want „deze eerstejaarsstudenten zijn niet verantwoordelijk voor de cultuur waarin zij handelden”. Slachtoffers dus, van de cultuur. Ah ja, die prachtige cultuur van ondergekotste stropdassen en overhemden zo strak dat ze de bloedtoevoer naar de hersenen afsluiten, de cultuur van papa’s pandjes, van een dag niet bijna in coma is een dag best wel triest geleefd, de cultuur van door de excessen het bed niet meer kunnen zien, je weet wel, die toch vrij breed gedocumenteerde cultuur van onversneden minachting voor vrouwen, die in bedprestatierecensies samen te vatten wezens. Dat is nou eenmaal de cultuur!
Alsof het hier gaat om vier willoze passagiers, zonder enige verantwoordelijkheid. Vier jongens die niet wisten bij welke ‘cultuur’ ze zich aansloten, voor wie groepsdruk een onbekend fenomeen was. Nee, het OM moet niet deze jongens hebben, maar de mannen hoger in de boom bij het corps! Cultuurverandering, niet vier jongens tot voorbeeld strekken! Natuurlijk, ik zou zelf ook die hele corpswereld voor de rechter willen slepen, maar individuen berechten gaat op de korte termijn nou eenmaal makkelijker dan een ‘cultuur’. Anders had ik zelf allang aangifte gedaan tegen alle Nederlanders die op hun Spaanse vakantieadres kroketten willen halen.
En de cliënt van de advocaat? Die „betreurt” het volgens hem allemaal „ten zeerste”. „Ook voor de vrouwen.”
Gelukkig zeg, óók voor de vrouwen. Dát is pas een cultuur.