Ton Elias: ‘Een parlementaire enquête is niet bedoeld als tribunaal’

Politiek Enquêtecommissies worden gebruikt voor politieke afrekeningen, aldus . Laat politieke conclusies aan de Tweede Kamer over.


Foto Kees van de Veen

Zoals helaas zoveel krachtige parlementaire instrumenten (moties!) dreigt de Tweede Kamer zelf opnieuw een uiterst nuttig middel uit te hollen: parlementaire enquêtes.

Een parlementaire enquête is nuttig omdat zij feiten boven water brengt waarbij alle archieven kunnen worden geraadpleegd (tot die van de ministerraad aan toe, lang voordat deze worden vrijgegeven) en getuigen desnoods gedwongen kunnen worden tot ondervraging. Er zit bovendien een afschrikwekkend element in: als ik nu als minister dit doe, zit ik over negen jaar in een bankje met zeven tot de tanden gewapende Kamerleden tegenover me, plus drie onverbiddelijk registrerende camera’s.

Maar dan moeten die enquêtecommissies (en varianten daarvan, zoals parlementaire onderzoeks- en ondervragingscommissies) wel doen waar ze volgens de wet voor zijn: feiten onderzoeken en deze op een rijtje zetten. Context aanreiken, inzichten achteraf presenteren en aanbevelingen doen.

Maar wat zeker níet moet is er, om een beladen Haagse term te hanteren, een tribunaal van te maken. Omdat dat zo fijn en louterend voor de al dan niet vermeende slachtoffers zou zijn. Het ergste voorbeeld daarvan vormde een bijkans hysterische Renske Leijten (SP) bij de ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, waar ook CDA-voorzitter Chris van Dam zich in liet meeslepen.

Met de conclusies al voor ogen werd destijds menig verhoor gevoerd op een onheuse wijze: leading questions, getuigen niet laten uitpraten, geen interesse in de antwoorden. Wie mij niet gelooft moet het verhoor even terugkijken met Gerard Blankestijn, directeur Toeslagen bij de Belastingdienst van 2011 tot 2018. Dat werd een tribunaal, geen parlementaire enquête of ondervraging.

Zelfprofilering

In de jaren tachtig heb ik twee parlementaire enquêtes voor de NOS dagelijks samengevat in montages (RSV 1983 en ABP 1988). Later was ik één keer voorzitter van een parlementaire onderzoekscommissie (ICT 2014) en één keer lid van een enquêtecommissie (Fyra 2016). In alle gevallen werden soms buitengewoon kritische vragen gesteld. Maar dat gebeurde wel op een manier die ruimte liet voor antwoorden. Bovendien waren de ondervragers serieus geïnteresseerd in de antwoorden in plaats van louter in hun eigen vragen, ter profilering van zichzelf.

Zet dit een trend? En helaas, na het verschijnen van het rapport over Groningen lijkt het daar wel op

Daarbij ging die Toeslagencommissie bewust buiten zijn boekje, door verder te gaan dan (bij aangenomen Kamermotie) haar opdracht was. Ze formuleerde op de eerste pagina van het rapport al zwaar politieke conclusies in plaats van de feiten zo scherp mogelijk weer te geven en met aanbevelingen te komen. Het is namelijk de Tweede Kamer die aan de hand van een enquêterapport conclusies moet trekken over het beleid, toekomstige verbetering en eventuele politieke consequenties.

Toen dat gebeurde was de bange vraag al: zet dit een trend? En helaas, na het verschijnen van het rapport over Groningen lijkt het daar wel op. Ook hier een sterk politieke hoofdconclusie als de commissie stelt dat er een „ereschuld” is aan Groningers, die moet worden ingelost. De kans is groot dat die conclusie terecht is op grond van het verzamelde feitenmateriaal, maar het punt is nou net dat het de Tweede Kamer is die aan de hand van dat feitenmateriaal tot die politieke conclusie moet komen. Nu gaat een plukje Kamerleden, verzameld in een onderzoekscommissie, alvast politieke conclusies trekken en deze met veel tamtam in Groningen zelf uitventen ter verzachting van het leed.

Het zou meer dan verstandig zijn als parlementaire enquêtes teruggaan naar hun oorsprong.