De VVD heeft vrijdag bekendgemaakt wie de vrijgekomen PVV-posten in het demissionaire kabinet gaan invullen. Vincent Karremans is de nieuwe minister van Economische Zaken. Daarnaast wordt Judith Tielen staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Thierry Aartsen gaat als demissionair staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de slag.
Karremans en Aartsen volgen de afgetreden PVV-bewindspersonen Dirk Beljaarts (Economische Zaken) en Chris Jansen (Infrastructuur) op. Tielen komt op de vrijgekomen post van Karremans zelf terecht. Zij was, net als Aartsen, Tweede Kamerlid voor de VVD. Het trio zal het kabinet dienen in een demissionaire rol tot er, na de verkiezingen die eind oktober gehouden zullen worden, een nieuwe regering aantreedt.
De PVV blies vorige week het kabinet op uit onenigheid over het asielbeleid. De PVV verliet de coalitie en alle PVV-bewindspersonen stapten daarom uit het kabinet. Een aantal vrijgekomen PVV-posten is inmiddels ingevuld: eerder op de dag werd bekend dat BBB’er Eddie van Marum Zsolt Szabó vervangt als staatssecretaris Digitalisering.
Lees ook
Staatssecretaris Jeugdzorg wil meer weerbaarheid en minder professionele hulp: ‘Het leven zit nu eenmaal vol tegenslagen’
Op een voorjaarsavond in 2001 gaat de telefoon. Henk van Os aan de lijn. Dat de ‘superprofessor’ en oud-directeur van het Rijkmuseum belde was nog nooit eerder voorgekomen, maar nu speelden hogere belangen. Bij de pensionering van de Leidse hoogleraar kunstgeschiedenis Anton Boschloo zou een feestbundel verschijnen, en ik was een van de redacteuren van die bundel. Een keur aan collega’s en vrienden bracht de aanstaande emeritus hommage met een korte bijdrage. Van Os wilde het anders: voor zijn tekst ter ere van zijn dierbaar bevriende vak- en leeftijdgenoot, vroeg hij om twee keer het maximum aantal woorden en, als enige in het verder in zwart-wit uitgevoerde boek, een kleurenafbeelding. De extra kosten zou hij zelf betalen. De actie typeert Henk van Os: op vriendschappelijke, maar ook volhardende toon probeerde hij het onmogelijke te bewerkstelligen, een strategie die hem ook in onderhandelingen in de wereld van museum en kunsthandel geen windeieren zal hebben gelegd.
Hendrik Willem van Os (Harderwijk, 28 februari 1938), die zaterdagavond op 87-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam overleed, bespeelde verschillende registers in optreden en voorkeuren. Op-en-top establishment, zou je bijvoorbeeld zeggen bij een curriculum vitae waarop verschillende hoogleraarschappen en het directoraat van het belangrijkste museum van het land prijken. Zijn afkomst uit een welgesteld academisch milieu, en zijn aanstelling als cultuurmentor van de toenmalige kroonprins en diens vrouw completeren het beeld van iemand die zich een leven lang bewoog in geprivilegieerde kringen. Toch benadrukte Van Os vaak dat zijn hart lag bij de socialistische idealen van culturele verheffing van brede lagen van de bevolking, en lag zijn sympathie bij hen die zich daarvoor inzetten.
Soms overlapten de categorieën elkaar. Zo trof het Van Os, toen hij in 1958 als student voor het eerst de Toscaanse stad Siena bezocht, dat „alle deftige en aardige mensen” communist waren, zonder zich toen overigens nog te realiseren dat communisme in het naoorlogse Italië iets anders betekende dan in Nederland. In 1975-1976 nam hij korte tijd het hoogleraarschap waar aan het marxistische bolwerk dat de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen was. Van Os behoorde tot de weinige professoren die zich tijdens een bezetting van de letterenfaculteit toegang tot het hoofdgebouw wisten te verschaffen, door eerst invoelend van gedachten te wisselen met de „nogal aardige”, demonstrerende studenten. Eenmaal binnen ging hij eerst een half uurtje viool studeren.
Lees ook
de recensie van de biografie over Van Os die in 2016 verscheen
Nationale zichtbaarheid
Gemeenschapszin en aandacht voor de belangen van het collectief blijken ook uit een zekere democratisering onder het Rijksmuseumpersoneel, van conservatoren tot zaalwachters, die Van Os in zijn tijd als directeur (1989-1996) doorvoerde, en uit de manier waarop hij in de tv-programma’s Museumschatten en Beeldenstorm kunstwerken voor een breed publiek toegankelijk maakte. Veelzeggend is ook dat hij na zijn Rijkmuseumdirecteurschap werd benoemd tot universiteitshoogleraar ‘Kunst en samenleving’ aan de Universiteit van Amsterdam (1996-2016).
De nationale zichtbaarheid in die jaren was in het eerste deel van Van Os’ carrière heel wat geringer. Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis in Groningen werd hij gegrepen door de kunst van het middeleeuwse Italië. Avontuurlijk was de keus voor de bestudering van de kunstproductie van de 14de en 15de eeuw in Siena. Die stad ten zuiden van Florence is tegenwoordig een toeristische trekpleister, maar in de jaren 1950 was het in (kunst)historisch opzicht zo goed als onontgonnen terrein. Van Os werd er aangetrokken door het, zoals hij later toegaf, romantische beeld dat hij had van het vanzelfsprekende functioneren van kunst in een middeleeuwse stedelijke gemeenschap. Hij zou er evenwel baanbrekend onderzoek doen op het gebied van voorstellingen rond de plaatselijke Mariaverering (proefschrift 1969), en publiceerde later het tweedelige standaardwerk Sienese Altarpieces 1215-1460 over decoraties van altaren in de kerken van de stad. Vijf jaar na zijn promotie werd hij in 1974 benoemd tot hoogleraar kunstgeschiedenis in Groningen, waar hij van 1984 tot 1989 ook decaan van de letterenfaculteit was. Internationaal was hij een gezocht gastprofessor, die doceerde aan onder meer Smith College Northampton (MA) en het Harvard Centre for Renaissance Studies in Florence.
Religieuze kunst uit de middeleeuwen hield altijd Van Os’ interesse, zoals ook blijkt uit belangrijke tentoonstellingen over devotiekunst en reliekenverering die hij cureerde. Maar zijn kunsthistorische belangstelling was veel breder, van de 19de-eeuwse Russische schilder Ilja Repin tot het Groninger vooroorlogse kunstenaarscollectief ‘De Ploeg’. En zijn bijdrage over een Franse, 18de-eeuwse gravure met een voorstelling van de Byzantijnse generaal Belisarius kwam midden in het boek voor Anton Boschloo terecht. Dubbel van lengte en voorzien van een zelf bekostigde kleurenafbeelding.
Terwijl de Gaza-oorlog nog in volle gang is, begon Israël vrijdag een nieuwe oorlog. Het Iran van de ayatollahs en het Israël van Benjamin Netanyahu liggen al jaren op ramkoers. Iran bleef maar herhalen dat het aartsvijand Israël van de kaart wil vegen. Netanyahu werd niet moe te prediken dat Iran een nucleair wapen ambieert en dat Israël dan nooit meer veilig zou zijn.
Tien jaar geleden werd die confrontatie nog langs diplomatieke weg tijdelijk ontzenuwd. Iran sloot een nucleaire deal met het Westen: minder nucleaire activiteit in ruil voor sanctieverlichting. Het Atoomagentschap mocht naleving van de afspraak controleren.
Twee mannen zagen niets in de diplomatieke oplossing: Benjamin Netanyahu en Donald Trump. In zijn eerste termijn trok Trump, na druk van Netanyahu, de VS terug uit het akkoord. Teheran voerde de nucleaire activiteiten na verloop van tijd weer op.
Donald Trump gaf Iran dit voorjaar 60 dagen om tot een nieuwe nucleaire deal te komen, waaraan een vergelijkbare transactie ten grondslag ligt als de vorige keer: vermindering van nucleaire activiteiten in ruil voor sanctieverlichting. Nog voordat de onderhandelingen waren afgerond viel Israël aan. Sindsdien zijn Israël en Iran verwikkeld in een snel escalerende luchtoorlog met nachtelijke bombardementen over en weer die aan beide kanten burgerslachtoffers eist.
Het is het tweede conflict waarin Israël internationaal recht schendt. In Gaza voert het een genocidale oorlog tegen Palestijnen. Met de aanval op Iran lijkt het internationaal recht te schenden omdat er, voor zover bekend, geen onmiddellijke bedreiging van Israël aan ten grondslag lag.
Trump geeft evenmin veel om internationale regels en afspraken. Wel werpt hij zich steeds weer op als de grote politiek dealmaker – met bar weinig resultaat. In Oekraïne is hij steeds weer op de hand van Poetin. Zijn bemoeienis van Gaza leverde niets op. In een poging Iran tot concessies te dwingen liet hij Netanyahu de aanval openen. Trump breekt regels af en moedigt agressors aan. Met Trump wordt de wereld onveiliger, en niet, zoals hij zegt te ambiëren, vrediger.
Het slechtste scenario zou zijn als de VS zich door Netanyahu in de oorlog zouden laten sleuren om in Iran een machtswisseling te bespoedigen. De ‘regime-change’ die Netanyahu zegt na te streven is allerminst zeker. Het kan makkelijk tot nog meer rampspoed leiden. Maar ook als de confrontatie ‘beperkt’ blijft is met de Israëlische agressie en nieuwe politieke fase aangebroken in de regio.
Eerste slachtoffer zijn de Palestijnen in Gaza. Een conferentie over een twee-staten-oplossing is afgeblazen. Bondgenoten van Israël die net begonnen Netanyahu aan te pakken voor zijn optreden in Gaza, zien zich nu genoodzaakt Israël te steunen.
Het is in ieders interesse dat de oorlog niet verder uit de hand loopt. Iran moet de weg naar de onderhandelingstafel terugvinden. Het regime in Teheran moet inzien dat het nu veel zwakker staat dan een paar jaar geleden en dat het met zijn nucleaire dreigingen zijn hand heeft overspeeld. Ook de schade die Israël aan de nucleaire installaties heeft toegebracht moet bescheidenheid afdwingen. Het is aan de leiders van de Golfstaten om Iran daarvan te overtuigen.
Het is intussen aan het Westen om via Trump Netanyahu in te tomen. De leiders van de grote westerse landen (G7) hebben daartoe de komende dagen alle gelegenheid tijdens een top in Canada. Het alternatief voor diplomatie is een spiraal van geweld met nog veel meer slachtoffers.
Een lange rij ChristenUnie-leden, veel zestigers, schuifelt zaterdag het partijcongres in Ede binnen. Ze worden verwelkomd met koffie, thee en glacékoeken met een blauw CU-hartje. „We zijn verbonden door ons verlangen naar christelijk-sociaal beleid,” zegt de eerste spreker Mirjam Muis, gemeenteraadslid in Molenlanden (Zuid-Holland), op het podium. Maar die eenheid staat onder druk door de pro-Israëlische koers van de ChristenUnie en het genocidale geweld in Gaza.
Een Israël-motie van 19 leden die oproept tot een radicale koerswijziging krijgt geen meerderheid, maar wel 28 procent van de stemmen: een opvallende uitslag voor een partij die zich altijd achter Israël schaart. „Overal schieten plantjes op”, zegt indiener Arthur Hegger, gepensioneerd klinisch psycholoog. Een jaar geleden diende hij een vergelijkbaar voorstel in. „Toen was het nog spannend of ik überhaupt tien mensen zou vinden om de motie mee in te dienen.”
Lees ook
Luister de podcast Hoe de vanzelfsprekende christelijke steun aan Israël afbrokkelt
Die motie roept het CU-bestuur op tot een koers volgens internationaal recht, expliciete steun aan de tweestatenoplossing, beëindiging van de Israëlische nederzettingenpolitiek en behoud van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv.
Het partijbestuur ontraadde de motie. Partijvoorzitter Ankie van Tatenhove (die zaterdag is opgevolgd door Marco Vermin) erkent dat de Israëlische regering vrede in de weg zit, maar vindt dat de motie voorbij gaat aan de veiligheidszorgen om Israël. „We hebben flanken, we koesteren flanken, maar het zijn wel ónze flanken”, zegt Van Tatenhove.
Controversiële oproep
Een tweede Gaza-motie krijgt steun van het bestuur, en haalt het wel. Die is in lijn met de huidige koers: Hamas veroordelen én Israël aansporen tot vrede. Die motie omvat tevens een oproep aan lokale CU-politici om terughoudend te zijn met publieke uitingen over het conflict – net in de week waarin de Rotterdamse burgemeester en partijprominent Carola Schouten een lange brief over Gaza publiceerde.
Waterschapscommissielid Jos den Hengst is verontwaardigd over die oproep in de motie. „Alsof lokale politici niet weten hoe zorgvuldig om te gaan met internationale kwesties. Dat is niet terughoudend, dat is wantrouwen. Terwijl zij juist midden in de samenleving staan”, zegt hij.
Rik van der Graaf, CU-fractievoorzitter in Utrecht, stemde in die gemeenteraad juist voor een motie om het woord ‘genocide’ te gebruiken in gemeentelijke communicatie over Gaza. „Als de landelijke CU zich meer had uitgesproken, had ik nooit voor gestemd”, zegt hij.
Tegenstelling in de partij
De terughoudendheid om Israël te bekritiseren zit diep bij de CU. De partij ontstond in 2000 uit de fusie van het fel pro-Israëlische Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en de meer gematigde Reformatorische Politieke Federatie (RPF). Het GPV wortelde in de Amerikaans-evangelische traditie, waarin Israël wordt gezien als bewijs van Gods belofte. Binnen de Nederlandse gereformeerde traditie van de RPF leefde de ‘vervangingstheologie’: het idee dat de kerk zelf het nieuwe Israël is.
„Die tegenstelling zie je nog steeds terug in de partij,” zegt Bart Bolhuis, oud-persvoorlichter van de Europese CU-fractie en mede-indiener van de motie van Hegger die door het partijbestuur werd ontraden. „Uiteindelijk maken ze bovenin een pragmatische afweging.” Daarbij kijkt de partijtop volgens hem over de schouder naar de SGP. „Als wij draaien, zegt de SGP meteen: CU is links, CU kiest de kant van de pro-Palestina-demonstranten.”
De CU-jongerenorganisatie PerspectieF spreekt zich uit tegen de nederzettingenpolitiek en verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem. Die standpunten staan niet in het programma van de ChristenUnie. Voorzitter Jerke Setz ziet wel beweging: „Vlak na ‘7 oktober’ was de consensus: alle reacties van Israël zijn geoorloofd. Maar een paar weken later verschoof dat naar: 100 procent het recht om je te verdedigen, maar kijk ook wanneer het genoeg is.”
Lees ook
Lees de reportage Hoe in twee Friese dorpskerken een taboe verdween: ‘De profeten in het Oude Testament hadden al kritiek op Israël’
Al eerder dit voorjaar bleek in Den Haag hoe de ChristenUnie worstelt. Toen in Gaza vijftien hulpverleners door Israël werden gedood, dienden zes partijen in de Tweede Kamer samen een motie voor een onafhankelijk onderzoek, en bij weigering sancties tegen Israël. CU-Kamerlid Don Ceder diende een bijna identieke motie in — alleen zónder sancties.
Wapens
Volgens kritische CU-leden vormt de nauwe band met organisaties als Christenen voor Israël (CvI) een rem op verandering. Zo was Leon Meijer tot november 2024 voorzitter van CvI International en bestuurslid bij de ChristenUnie. Sara van Oordt, hoofd communicatie bij CvI, stond op de kieslijst van de partij.
Na onderzoek van BOOS, het Nederlands Dagblad en Investico in maart, waarin CvI werd gelinkt aan financiering van nederzettingen en wapens op de Westelijke Jordaanoever, riepen meerdere CU-leden op tot het verbreken van de banden.
Bart Bolhuis ondertekende die oproep, maar kreeg direct een telefoontje uit de partijtop, vertelt hij: „Houd het intern.” CvI zelf ontkende later de beschuldigingen. Oud-bestuurslid Meijer benadrukt dat er geen officiële banden zijn, „alleen mensen die actief zijn bij zowel CU als CvI.” Naar eigen zeggen hield hij zich als CU-bestuurslid bewust afzijdig van Israël en Palestina, voegt hij toe.
Zolang de koers rond Gaza niet wijzigt, zal Bolhuis bij de landelijke verkiezingen niet meer op de CU stemmen, kondigde hij na het congres aan op LinkedIn. De kritiek dringt volgens hem nauwelijks door tot de partijtop. „We worden aangehoord, maar daarna is het klaar”, zegt hij. „Ze zijn als de dood voor discussie. Maar als we dit gesprek niet voeren, raken we elkaar kwijt.”