J.L. Heldring had vast en zeker een hekel aan mij. Columns zijn niet om anderen met jouw mening om de oren te slaan, was zijn overtuiging, maar om aan het denken te zetten. Zijn analyses en bespiegelingen schreef hij 52 jaar lang voor deze krant in zijn column Dezer dagen, tot een jaar voor zijn overlijden in 2013.
Ik sla u juist wel graag wekelijks met mijn mening om de oren, ik zie dat zelfs als mijn kerntaak. Ik schrijf met als motto de afsluitende zin van de Huizingalezing van Karel van het Reve: „er moet nu eenmaal af en toe iemand zijn die iets zegt.”
Bij mensen die steeds maar „enerzijds…, anderzijds…” voortkabbelen in hun schrijfsels krijg ik de neiging hen bij de schouders beet te pakken en hen te vragen, nee te smeken, om alsjeblieft toch voor een keer iets te zeggen. Iets op het spel te zetten. Zich te vereenzelvigen met bepaald gedachtegoed, een kant te kiezen.
En zodra Heldring dat doet vind ik het meteen uitermate boeiend. In 1974 publiceert hij – volstrekt tegen de tijd in – een artikel met de titel ‘Lof van het conservatisme’. Afgelopen woensdag organiseerde debatcentrum De Balie samen met De Groene Amsterdammer een avond over dat conservatisme van Heldring, dat niet tegen verandering is, maar dat die verandering in goede banen wil leiden, uit het voortdurende besef van het menselijk tekort, zowel het individuele als het collectieve.
Bij het lezen van het artikel, en van zijn biografie, besefte ik hoezeer wij nu baat zouden hebben bij conservatievelingen van het redelijke, verstandige, gematigde en oersaaie soort van Heldring. Een noodzakelijk anker van tradities, in de wetenschap dat een kudde vrijwel altijd te ver doordraaft op de ingeslagen weg.
Helaas moeten we het in Nederland zonder stellen. De conservatieven van onze eigen tijd zijn – op een uitzondering na – helaas weinig conservatief in hun conservatisme, vlogen uit de bocht en maakten zichzelf daarmee irrelevant. Daarnaast wordt onze christen-democratische partij geleid door karakterloze managers en die schiet mede daardoor steeds weer van het anker los.
Ik ben ervan overtuigd dat een steviger en redelijker conservatieve vertegenwoordiging menig crisis had kunnen voorkomen. Hadden we dan echt de fraudebestrijding bij de kinderopvangtoeslag op zo’n misdadige manier aangepakt? Hadden we echt zo rücksichtslos onze boeren de nek omgedraaid met een model voor stikstofuitstoot in de hand? Hadden we dan echt ingestemd met dat coronatoegangsbewijs dat een marginaal hogere vaccinatiegraad opleverde en daarnaast een leger van afgehaakte Nederlanders? Hadden we dan ambtenaren op verplichte ‘white privilege’-cursus gestuurd? Hadden we de euthanasiepraktijk zo uit de hand laten lopen waarin we tegenwoordig heimelijk het slaapmiddel in de koffie roeren van de kwetsbare en wilsonbekwame oudere?
De redelijke conservatieveling had gezegd: ik ben voor natuurbescherming maar zo doen wij dit niet in Nederland. Ik ben voor euthanasie maar tot hier en niet verder. Ik ben voor vaccineren, maar tegen dwang. Ik maak me kwaad over racisme, maar het is overdreven om elke brave borst een schuldgevoel aan te praten. Gematigdheid, redelijkheid, verstand.
Ook op individueel niveau denk ik dat een dieper geworteld besef van het menselijk tekort ook wat voor de jongste generatie had kunnen betekenen die nu echt in collectieve radeloosheid en wanhoop lijkt te zijn vervallen. Wat als zij ervan overtuigd zijn dat niet alles binnen bereik ligt? Dat ze niet in hun eentje tot alles in staat zijn?
De voortdurende secularisatie heeft niet alleen de teloorgang van de gemeenschapszin tot gevolg gehad maar ook, misschien belangrijker nog, het verlies van de menselijke nederigheid. Een generatie is opgegroeid met het idee dat zij, als individu, alles kunnen bereiken wat ze willen. Zij hebben dus onvermijdelijk een lang traject van teleurstellingen en eenzaamheid voor de boeg. Ik zou willen dat de moderne West-Europese jongere een seculiere imaginaire vorm van een keppeltje opgezet krijgt om hem er steeds aan te herinneren dat hij ook maar mens is, dat er iets groters is boven of buiten hem, dat nederig stemt.
En misschien is het toch tijd om een paar columns van die oerdegelijke saaie Heldring terug te lezen. Als behoudend redelijk medicijn in het losgeslagen heden.
In de statige Burgerzaal van het gemeentehuis in Enschede ziet burgemeester Roelof Bleker op maandagavond 3 februari 2025 hoe verdriet en woede om voorrang vechten bij een presentatie over de vuurwerkramp bij SE Fireworks. Dat verrast hem niet meer: het mag dan 25 jaar geleden zijn, veel mensen zijn getroffen of kennen iemand die slachtoffer is.
Op 13 mei 2000 hoorde Bleker in zijn woning in Enschede de drie explosies die de wijk Roombeek met de grond gelijk maakten. Die zonnige voorjaarsdag verloren 1.250 mensen hun huis, raakten 947 mensen gewond en vielen er 23 doden, onder wie vier brandweerlieden.
Als lid van de gemeenteraad van Enschede voor de PvdA werd hij direct geconfronteerd met het leed van de slachtoffers. Voor de wederopbouw van Roombeek, waar hij als wethouder stedelijke ontwikkeling intensief bij betrokken was, had hij veel contact met de bewoners.
Roelof Bleker weet dus wat hij kan verwachten als op die avond in februari de resultaten van een omvangrijk onderzoeksrapport over de ramp worden gepresenteerd. De emoties liggen in Enschede maar net onder het oppervlak en bij sommigen is het wantrouwen jegens de overheid groot.
Hoe komt dat? Wat zijn de lessen van de vuurwerkramp in Enschede? En waarom worden sommigen daarvan nog altijd niet serieus genomen?
Volgens de regels opgeslagen vuurwerk in woonwijken kan een zware explosie veroorzaken
Welke rol had de rijksoverheid?
De presentatie in de Burgerzaal wordt afgetrapt door René Torenvlied, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Twente en Matthijs Moorkamp van de Radboud Universiteit Nijmegen. Torenvlied is voorzitter van de commissie die in opdracht van de Tweede Kamer vanaf 2022 nieuw onderzoek heeft gedaan naar de ramp.
De Kamer wilde dat de commissie Torenvlied en zijn team specifiek zouden kijken naar de rol van de rijksoverheid bij de ramp in Enschede. En met name naar de vraag wat er was geleerd van een eerdere vuurwerkramp: in Culemborg in 1991. Vandaar de titel van hun rapport: Leren van twee vuurwerkrampen.
Naast die vragen over het verleden leven er bij de Kamer zorgen over het heden. Bijvoorbeeld over de veiligheid van de opslag van vuurwerk in woonwijken en, nog zo’n gevoelig onderwerp, over de instructies voor de brandweer bij bestrijding van vuurwerkbranden.
Ook Torenvlied heeft inmiddels ervaring met de hevige emoties die het vuurwerkdossier oproept in Enschede. Wat niet helpt is dat zijn commissie geen antwoord heeft gegeven op die ene, ultieme vraag: hoe is de brand bij SE Fireworks ontstaan?
Het raadsel over ‘het eerste vlammetje’ is een belangrijke bron van twijfel en wantrouwen. Na al het feitenonderzoek dat al gedaan is, verwachtte Torenvlied niet dat hij die vraag zou kunnen beantwoorden. Dat was zijn opdracht ook niet.
Maar dat doet aan het sentiment in Enschede niets af, blijkt tijdens de presentatie. „Hoe kan ik verder, als de waarheid wordt verzwegen?”, vraagt Mathilde van der Molen retorisch tijdens de bijeenkomst. Haar man is een van de brandweerlieden die 25 jaar geleden stierf bij de explosies in Enschede. Zonder antwoorden kan ze haar verlies niet echt verwerken.
Een gewaarschuwd man
René Torenvlied grijpt in een vergaderzaal van de Universiteit Twente af en toe nog terug naar zijn lijvige rapport als hij vertelt over zijn onderzoek en de vragen die daarover nog altijd leven. Hij was een gewaarschuwd man toen hij er aan begon: bij een groep direct of indirect betrokkenen roept iedere actie van de overheid bij voorbaat weerstand op. „Ook als je onafhankelijk onderzoek doet in opdracht van de volksvertegenwoordiging”, zegt Torenvlied.
De harde conclusies over de overheid doen daar niets aan af. Zo stelt Torenvlied dat „de onveilige vuurwerkopslag in Nederland rond 2000” is ontstaan door slechte afstemming tussen de rijksoverheid en gemeenten die betrokken waren bij de vergunningverlening en vuurwerkbedrijven en het toezicht daarop.
Ook blijkt uit het onderzoek van Torenvlied dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat en dat van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de ramp in Enschede jarenlang ruzie maakten. Dat conflict ging over de regels voor opslag van professioneel vuurwerk door vuurwerkleveranciers. Het gevolg was dat er ten tijde van de vuurwerkramp in Enschede geen richtlijnen waren „die de omgang met, en opslag van, professioneel vuurwerk reguleerde[n]”.
Die conclusies voeden het wantrouwen tegen de overheid. „De reactie is: ‘zie je wel, ze houden informatie achter”, zegt Torenvlied. „Het gekke is dat dat wantrouwen zich vervolgens ook tegen ons richt. Ook wij worden, ten onrechte, gezien als een verlengstuk van de overheid omdat wij geen antwoord hebben op die ene ultieme vraag: de oorzaak van de ramp bij SE Fireworks.”
Campagne
Het leidde in Enschede tot een strijd over het rapport van Torenvlied, dat eind 2023 al werd aangeboden aan de Tweede Kamer. Het is de reden dat het ruim een jaar heeft geduurd voordat Torenvlied zijn bevindingen kon presenteren in Enschede.
Die vertraging werd mede veroorzaakt door een van de hoofdpersonen in dit dossier: Rudi Bakker, voormalig eigenaar van SE Fireworks. Hij diende een klacht in bij de universiteit omdat het onderzoek niet aan de ethische standaard zou voldoen. Die klacht werd afgewezen en ook een poging om via de rechter presentatie van het rapport tegen te houden, slaagde niet.
Het past bij de strijd voor eerherstel die Bakker voert na zijn onherroepelijke veroordeling tot één jaar cel voor dood door schuld in 2003. Zo grijpt hij in 2018 een rapport van Europarlementariër Paul van Buitenen aan voor een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad. Dat werd afgewezen.
Vuurwerkopslag in woonwijken
Het rapport van Van Buitenen was voor de Tweede Kamer wel reden om Torenvlied te vragen nieuw onderzoek te doen. Naast de rol van de rijksoverheid bij de vuurwerkrampen in Culemborg en Enschede, leven er bij de Kamer ook vragen over vuurwerkopslag. Is dat wel veilig voor de mensen die daarbij in de buurt wonen? En hoe zit het met de veiligheid van brandweerlieden die een vuurwerkbrand moeten blussen?
De antwoorden van Torenvlied en zijn team op die vragen zijn glashelder: nee, het is nog altijd niet veilig. Het is een van de paradoxen van de vuurwerkramp. De regels voor de opslag van ‘zwaar’ professioneel vuurwerk zijn sindsdien zo streng dat dit uit Nederland is verdwenen. Dat vuurwerk ligt nu in oude bunkers in Duitsland en België.
De regels voor opslag van ‘licht’ consumentenvuurwerk zijn na de ramp in Enschede juist minder streng geworden
De regels voor opslag van ‘licht’ consumentenvuurwerk zijn na de ramp in Enschede juist minder streng geworden. Zo bestaat hiervoor wel een meldplicht maar geen vergunningplicht. De gedachte is dat deze categorie vuurwerk niet massa-explosief is, en bij een brand niet in één keer ontploft, zoals het vuurwerk bij SE Fireworks. Vandaar dat de opslag van maximaal 10.000 kilo consumentenvuurwerk nog altijd is toegestaan in woonwijken.
Onder dat beleid zitten aannames die volgens Torenvlied niet altijd kloppen. „Zogeheten licht vuurwerk is gevaarlijker dan werd aangenomen. Dat heeft te maken met een paar complexe technische kwesties. Zo kan de manier waarop vuurwerk is verpakt grote gevolgen hebben. En de classificatie van vuurwerk – er zijn vier categorieën van licht tot zwaar – is niet altijd betrouwbaar.
Het maakt controle in de praktijk heel moeilijk, stelt Torenvlied. Dat komt volgens de hoogleraar bestuurskunde omdat regels worden aangepast of niet eenduidig worden geïnterpreteerd.
Daarnaast gedraagt vuurwerk zich bij brand niet altijd voorspelbaar, aldus Torenvlied. „Dat betekent dat consumentenvuurwerk zich wel ‘massa-explosief’ kan gedragen. Dat wil zeggen dat volgens de regels opgeslagen vuurwerk een zware explosie kan veroorzaken omdat het in één keer ontploft.”
Die conclusie heeft verstrekkende gevolgen, gezien de ramp in Enschede: in circa vierhonderd woonwijken in heel Nederland wordt consumentenvuurwerk met instemming van de overheid opgeslagen.
Bestuurlijke tweespalt
In reactie op de conclusies van Torenvlied heeft het kabinet de regels voor de verpakking van consumentenvuurwerk in 2024 aangepast. In overleg met de vuurwerkbranche worden bepaalde verpakkingsmethoden uitgefaseerd.
Daarnaast wordt in opdracht van staatssecretaris Chris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat, PVV) nader onderzoek gedaan naar het onvoorspelbare gedrag van consumentenvuurwerk. Maar volgens het Veiligheidsberaad, dat spreekt namens de 25 veiligheidsregio’s in Nederland, is dat allemaal niet genoeg.
Zo circuleert er nog tot de zomer van dit jaar consumentenvuurwerk in onveilige verpakkingen. Ook blijkt er een fout te zitten in de Omgevingswet waardoor er ook zwaarder, professioneel vuurwerk in woonwijken mag worden opgeslagen.
Die conclusie heeft grote gevolgen voor de instructie voor brandweerlieden die een vuurwerkbrand moeten blussen. Omdat ook consumentenvuurwerk massa-explosief kan zijn, lopen brandweerlieden grote risico’s bij het blussen. Daarom is de instructie na het rapport van Torenvlied aangepast. „ Het is veilig of het is niet veilig”, zo stelt het Veiligheidsberaad. „Voor de brandweer kan daar geen licht tussen zitten.”
Betonplaten die onder de vuurwerkcontainers van SE Fireworks lagen zijn nog steeds te zien aan de Tollensstraat.
Foto Eric Brinkhorst
Dat betekent dat brandweerlieden, vanwege het aannemelijke risico op een zware ontploffing, afstand moeten houden bij het blussen van een brand bij een locatie waar consumentenvuurwerk is opgeslagen. Veel meer dan de wijk ontruimen kunnen ze in zo’n situatie formeel niet doen.
Maar dat levert volgens het Veiligheidsberaad een duivels dilemma op voor brandweercommandanten. „Tijdens een brand bij een vuurwerkopslag kan de noodzaak ontstaan – mede onder druk van het publiek – om met gevaar voor eigen leven toch dit gebied in te gaan om mensen te redden.”
Omdat er nog onderzoek loopt, wil het kabinet op dit moment niet overgaan, op het verzoek van het Veiligheidsberaad, tot een verbod voor de opslag van consumentenvuurwerk in woonwijken. En die weigering is voor burgemeester Roelof Bleker van de gemeente Enschede weer reden geweest om in de pen te klimmen.
Dat vuurwerk is veel gevaarlijker dan we altijd dachten
Na de presentatie van Torenvlied in Enschede heeft Bleker het kabinet per brief gevraagd maatregelen in te voeren „die veilige opslag van (consumenten)vuurwerk garanderen”. De nieuwe blusinstructie voor de brandweer vindt Bleker niet realistisch, „gezien de geschiedenis van de stad Enschede”. Bij een brand in een woonwijk „verwachten mensen dat de brandweer handelt”.
Hij bepleit een aanpassing van de Omgevingswet, waarin opslag van vuurwerk kan worden geregeld. Maar dat zal er wel niet van komen nu er in de Tweede Kamer een meerderheid is voor een algemeen vuurwerkverbod, denkt Bleker. „Ik verwacht dat daarmee de noodzaak tot regulering van de vuurwerkopslag in woonwijken verdwijnt.”
Hoogleraar Torenvlied denkt dat de praktische invoering van een vuurwerkverbod nog wel twee jaar kan gaan duren. Tot die tijd accepteert Nederland volgens Torenvlied, ondanks al het onderzoek naar de vuurwerkramp bij SE Fireworks, dus het reële risico van een vuurwerkexplosie in een woonwijk: „Dat vuurwerk is veel gevaarlijker dan we altijd dachten.”
Lees ook
Zijn beelden van de vuurwerkramp gingen de wereld over. Als burgemeester zegt hij: wees voorbereid op rampen
Met een tijdelijke verlaging van maar liefst 115 procentpunt van hun wederzijdse importheffingen hebben China en de Verenigde Staten dit weekend een begin gemaakt met de de-escalatie van de handelsoorlog. Die begon toen de Amerikaanse president Donald Trump alle producten uit China op 2 april met 34 procent belastte en beide landen vervolgens met een barrage aan strafheffingen over en weer kwamen. Tijdens besprekingen in het Zwitserse Genève wisten Amerikaanse en Chinese delegaties tot een gezamenlijke verklaring te komen die voor velen als een positieve verrassing kwam.
China en de VS spraken af de komende negentig dagen de tijd te nemen om een handelsakkoord vorm te geven. In afwachting daarvan verlaagden de VS hun importtarieven van 145 naar 30 procent. Daarmee krijgt China de ‘reguliere’ behandeling die de regering-Trump ook op de rest van de wereld toepast (een ‘basisheffing’ van 10 procent). Daarbovenop blijft een eerdere strafheffing van 20 procent van kracht wegens China’s aandeel in de Amerikaanse fentanylcrisis.
China is de belangrijkste exporteur van grondstoffen voor deze synthetische drug, die in de VS miljoenen mensen verslaafd heeft gemaakt en duizenden doden per jaar eist. China doet volgens Washington te weinig om dat probleem aan te pakken. Ook sectorspecifieke heffingen op bijvoorbeeld staal en auto’s blijven intact, net als een heffing van 120 procent op alle postpakketten. China op zijn beurt verlaagt de invoerheffing op Amerikaanse producten van 125 naar 10 procent.
Omdat beide landen voorafgaand aan Trumps tweede termijn ook al handelsbeperkende heffingen op elkaars goederen instelden, resteert per saldo een ‘effectieve’ Amerikaanse invoerheffing van ongeveer 40 procent op Chinese producten en omgekeerd 25 procent op Amerikaanse, becijferde macro-economisch consultant Capital Economics. Dat is nog altijd fors hoger dan voordat Trump aantrad.
Diplomatieke taal
Aandelen, de dollar en de olieprijs stegen enorm dankzij de tijdelijke de-escalatie, terwijl de goudprijs 3 procent inleverde. Europese aandelen openden maandag direct procenten hoger, vooral de techsector profiteerde enorm en containervervoerder Maersk was een van de grootste winnaars (een plus van 12 procent). Ook in de VS gingen de koersen direct omhoog: techbedrijf Apple, voor de productie van telefoons en laptops afhankelijk van China, steeg met ruim 6 procent.
De schade die Trump in een maand heeft aangericht, laat zich echter niet met één druk op de knop herstellen. De internationale transportwereld is dankzij de heffingen in chaos gestort, en dat geldt wereldwijd ook voor veel exporterende en importerende bedrijven. De onzekerheid over wat er van de VS verwacht mag worden, is diep in het economisch systeem gekropen. De heffingen mogen voorlopig van tafel zijn, het wantrouwen is dat zeker niet.
De afspraken, die maandagochtend naar buiten kwamen, gingen gepaard met een gezamenlijke verklaring die in schril contrast staat met de ophitsende toon van de voorbije weken. Vorige week nog zei Trump dat China „[de VS] al jaren afzet” met de handel. En minister van Financiën Scott Bessent, die dit weekend in Genève was, zei in april in de marge van een IMF-vergadering nog dat China met zijn exportgestuurde economie al „vele decennia” een „wereldwijd ontwrichtend beleid” voert. Bij aankondigingen van importheffingen noemde het Witte Huis het Amerikaanse handelstekort – voor een belangrijk deel een tekort met China – steevast een bedreiging voor de „nationale veiligheid” en gaf de handelsoorlog zo een sterke geopolitieke dimensie mee. China op zijn beurt beschuldigde de Trump-regering van „afpersing” en van „ontwrichting” van de wereldeconomie.
Maar deze maandag klonk opeens weer klassieke, beleefde diplomatieke taal. In het gemeenschappelijk communiqué werd het „belang” van de „bilaterale economische en handelsrelatie” benadrukt, niet alleen voor beide landen, maar ook voor „de wereldeconomie”, waarmee de Trump-regering opeens een bredere verantwoordelijkheid leek te erkennen dan louter het nationale belang. In het communiqué werd gesproken van een „duurzame, langdurige en wederzijds gunstige” handelsrelatie – nogal een verschil met de eenzijdige, wispelturige aanpak van Trump tot dusver. In de geest van „wederzijds respect” werd daarnaast een diplomatiek traject afgesproken voor verdere gesprekken.
Het „ontkoppelen” van de Amerikaanse en Chinese economieën is iets wat „geen van beide zijden wil”, zei Bessent. „Wat er was gebeurd met deze hele hoge heffingen kwam in feite neer op een embargo – en niemand wil dat. We willen wel handel”. Ook zei Bessent dat China voor het eerst echt leek te begrijpen hoe ontwrichtend de fentanylcrisis is voor de Amerikaanse maatschappij.
Het Witte Huis spreekt van een „historisch akkoord” terwijl dat woord in de Chinese berichtgeving niet voorkomt
Wel of geen ‘akkoord’
Ondanks die plotselinge eensgezindheid is er ook een opvallend verschil in de wijze waarop beide zijden de uitkomst van de gesprekken in Genève presenteren. Op de site van het Witte Huis is sprake van een „akkoord” – historisch zelfs – terwijl dat woord in de Chinese officiële berichtgeving niet voorkomt.
„De Amerikanen staan onder politieke druk om een overwinning te laten zien”, zegt Matteo Giovannini van de Chinese denktank Center for China and Globalisation tegen de South China Morning Post. „China ziet de onderhandelingen meer als een strategisch proces om de bilaterale rivaliteit in goede banen te leiden.”
Wat tijdens dat proces precies ter tafel komt, is nog onduidelijk. Bessent zei maandag te verwachten dat de gesprekken „in de komende weken” verder zullen gaan. Tegen nieuwszender CNBC zei hij dat de Chinezen „het stoppen van de toestroom van fentanylgrondstoffen nu serieus nemen”. Ook ziet Bessent ruimte voor afspraken met China over de aankoop van Amerikaanse goederen en diensten. In 2020, tijdens Trumps eerste termijn als president, spraken Beijing en Washington ook zoiets af: China zou in twee jaar voor 200 miljard dollar extra uit de VS importeren. Daar kwam toen weinig van terecht, onder meer door de coronapandemie, maar ook doordat veel van de detailafspraken in dat akkoord niet realistisch bleken. Ook zou China het Amerikaanse bedrijven makkelijker kunnen maken om de Chinese markt te betreden.
President Trump zei maandag op een persconferentie dat China zich zou „openstellen voor Amerikaanse bedrijven”. Hij gaf weinig details over die ontwikkeling, maar zei dat het „misschien wel het belangrijkste” was dat voortkwam uit de handelsbesprekingen tussen de twee supermachten. „We willen China geen pijn doen”, aldus de president.
Vooralsnog lijkt de gematigde, meer op vrijhandel en globalisering georiënteerde factie van Bessent aan invloed te hebben gewonnen in het Witte Huis, met de diplomatieke mores die daarbij horen. Of deze trend doorzet, valt evenwel nog te bezien. Die scepsis valt ook op Chinese sociale media te zien. „Die Amerikanen, zeker die gek Trump, zijn niet betrouwbaar. Pas op voor hun wispelturigheid”, zo citeert persbureau Reuters een reactie op het Chinese platform Weibo.
Hoe zorg je dat jongeren plezier hebben en houden in lezen? Aidan Chambers, Brits schrijver van jongerenliteratuur en een leidende stem in de leesbevordering, had het antwoord: door ze serieus te nemen en ze te leren goed over literatuur te praten. Om de ideeën en methode van Chambers kan nog steeds niemand die werkt in een bibliotheek of het literatuuronderwijs heen, al zijn ze ruim dertig jaar oud, en is Chambers zondag op 90-jarige leeftijd overleden.
Chambers noemde het de ‘vertel eens’-methode: vraag een jongere te vertellen over zijn of haar beleving en gevoel bij een gelezen boek. Dán betrekt de jonge lezer het verhaal op zichzelf en krijgt de fictie betekenis in de werkelijkheid. Die methode brak, in de jaren negentig, met de heersende traditie in het literatuuronderwijs, dat op closereading en analyse was gericht. Maar lezen moet een creatieve bezigheid zijn, propageerde Chambers, juist bij jongeren zijn herkenning en identificatie met verhalen van het hoogste belang. „Ik weet vanuit mijn persoonlijke ervaringen en mijn ervaringen als docent dat je pas een toegewijde literair lezer wordt als je jezelf terugvindt in gedrukte literatuur”, schreef hij eens. „Je mag dan de door school voorgeschreven teksten lezen en er goed genoeg over praten en schrijven om je examens te halen, maar je leest niet om te leven.” Tot je door literatuur geráákt wordt.
Naar die opvatting schreef Aidan Chambers (1934) ook zijn eigen boeken: na drie jongerenromans die hij als minder geslaagd beschouwde, publiceerde hij in 1978 Breaktime, zijn doorbraak, die ook zijn opvattingen over jeugdliteratuur opnieuw vormde. Wat wás jeugdliteratuur eigenlijk? Literatuur speciaal voor jongeren geschreven, omdat ze daar zelf niet toe in staat zijn – zo dacht hij. Maar zijn vierde boek „was voor noch ten behoeve van jeugdige lezers geschreven; de enig juiste omschrijving was dat het een boek van jongeren was”, bespiegelde hij er later over in een lezing. „Het ging niet om een daad van zelfexpressie, wel om schrijven vanuit een dringende behoefte”, ervoer hij. „Het enige wat telde was het boek zelf.”
Geliefd
Dat leidde tot compromisloze jeugdboeken waarmee hij in de jaren tachtig en negentig grote indruk maakte, zoals Je moet dansen op mijn graf (1982), Tirannen (1983) en De tolbrug (1992). Zijn boeken onderscheidden zich door hun vorm: hij genoot van vormexperimenten, mengde tekstsoorten, gebruikte tijdsprongen en perspectiefwisselingen. Als het verwarde, was dat passend omdat het (tiener)leven nu eenmaal verwarrend is. En omdat Chambers geen zoete broodjes bakte: hij volgde het door literatuurwetenschappers gemaakte onderscheid tussen ‘schrijvers’ en ‘auteurs’, waarbij de eerste zijn tekst afstemt op zijn publiek en de tweede autonomer is – dat werd Chambers’ ideaal. „Natuurlijk wil ik graag gelezen worden, maar wanneer ik schrijf trek ik me daar geen klap van aan. Er zijn al stapels boeken die zich keurig gedragen. Die vervelen mij buitengewoon”, zei hij ooit in de Volkskrant.
Jongeren kun je best confronteren met gecompliceerde, grote gevoelens en morele vraagstukken, vond Chambers
Jongeren kun je best confronteren met gecompliceerde, grote gevoelens en morele vraagstukken, vond Chambers: ze zitten in de levensfase waarin ze daar bij uitstek ontvankelijk voor zijn. Zo ging het in Je moet dansen op mijn graf, zijn bekendste boek, over een romance tussen twee jongens, van wie de één na een ruzie verongelukt – het werd gezien als baanbrekende jeugdliteratuur, ook al omdat het over een homoseksuele relatie ging zonder dat te problematiseren. Chambers’ negende en laatste jeugdroman Dit is alles (2007) was een reusachtige roman in zes delen met een alomvattende ambitie, over de twintigjarige Cordelia, die afscheid neemt van haar tienerjaren en zich richt tot haar ongeboren kind. Compromisloze Chambers trok alles uit de kast – wat in recensies ook wel leidde tot de vraag (en een ontkennend antwoord) of „die kunstgrepen ook nódig [zijn] om een goed verhaal te vertellen?” En zijn hyperintelligente, hoogdravende, Shakespeare lezende bollebozen waren niet bepaald doorsnee jongeren.
Maar dat hij de lat zo hoog legde, oogstte vooral waardering. Internationaal genoot Chambers misschien nog wel meer faam dan in zijn eigen Verenigd Koninkrijk; in Nederland, waar hij ook zijn jeugdboek Niets is wat het lijkt (2000) situeerde, was hij bijzonder geliefd. Vanaf het begin van zijn schrijverschap won hij Zilveren Griffels, hij sloot vriendschappen met jeugdliteruur-schrijvers als Ted van Lieshout en Bart Moeyaert, die ook Chambers’ jeugdliteratuuropvattingen deelden. De ideeën overstegen de literatuur en zijn daarmee Chambers’ invloedrijkste erfenis: zijn leesbevorderaarsgids Leespraat is nog steeds uit voorraad leverbaar.