Mag Instagram jouw foto’s gebruiken om AI te trainen? Die vraag kon elke gebruiker zich deze week stellen. Maar volgens redacteur Juurd Eijsvoogel bepalen techbedrijven al lang de koers van AI. De grote vraag voor iedereen is nu: laten we de toekomst van AI over aan een aantal techmiljardairs?
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie [email protected].
In de krappe arbeidsmarkt worstelen bedrijven in verschillende sectoren met langdurig openstaande vacatures. Tegelijkertijd vragen veel bedrijven in vacatures om diploma’s, bijvoorbeeld op hbo- of wo-niveau, waardoor zij een grote groep uitsluiten die mogelijk wel over de juiste vaardigheden beschikt. Moeten werkgevers de diploma-eis opzij zetten en meer naar werkervaring kijken of kunnen ze beter wachten tot de geschikte diplomahouder voorbijkomt?
Wacht niet op het schaap met de vijf poten
In de huidige arbeidsmarktsituatie hebben veel werkgevers niet meer de luxe om strikte eisen te stellen, zegt Eva Knies, hoogleraar Strategisch Human Resource Management aan de Universiteit Utrecht. „Er heerst een strijd om goede en voldoende medewerkers.” En dat brengt veranderingen met zich mee, legt Knies uit. „Uit onderzoek in de Verenigde Staten blijkt dat er sinds de coronacrisis anders naar diploma-eisen wordt gekeken: werkgevers stellen diploma’s minder centraal en kijken meer naar kennis, vaardigheden en potentieel. Wat zie je in mensen, hoe zou iemand zich nog kunnen ontwikkelen?”
Of die omslag ook in Nederland plaatsvindt, heeft Knies nog niet in onderzoek teruggezien, maar het dilemma speelt ook hier: aan de ene kant is er krapte op de arbeidsmarkt, aan de andere kant staan mensen zonder de vereiste diploma’s vaak aan de zijlijn omdat zij worden uitgesloten in sollicitatieprocedures.
Als ceo van Linden-IT, een detacheringsbedrijf met zo’n 250 vaste medewerkers die ze inzetten voor verschillende IT-projecten, ziet Gerbert Jan Valk dit dilemma dagelijks in de praktijk. „Ik zie dat mensen met een mbo-opleiding vaak worden uitgesloten in vacatures. Ze zouden er vaak wel goed passen, maar vallen af vanwege de harde diploma-eis.” Dat is zonde, zegt Valk, want het gevolg is dat bedrijven maanden wachten op een kandidaat die wel aan alle eisen voldoet, waardoor de werkdruk stijgt en het bedrijf omzet misloopt.
„Wij adviseren werkgevers daarom altijd om breder te zoeken”, zegt Valk. „Er zijn genoeg mensen die het werk kunnen doen, het heeft alleen geen zin om te wachten op het schaap met de vijf poten. In gesprekken met werkgevers proberen we uit te leggen dat een mbo’er aannemen op de korte termijn mogelijk meer tijd kost, omdat je iemand een beetje extra moet begeleiden, maar op de lange termijn tijd oplevert.”
Ook Knies adviseert werkgevers niet blind te staren op een papiertje bij sollicitatieprocedures, en daarnaast te kijken naar de inrichting van de functie. „Afstappen van de verwachting dat iemand aan alle eisen van een functie moet voldoen biedt kansen. In plaats daarvan zouden we moeten kijken wat iemand meebrengt en welke delen van de functie daar wel en niet goed bij passen. Op deze manier kun je mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt betrekken én behouden.”
Over sommige diploma’s valt niet te discussiëren
De kwaliteit van een goed ingewerkte werknemer met een mbo-opleiding doet in de praktijk niet onder voor die van een werknemer met een hbo- of wo-opleiding, zegt Valk. En ook lang niet iedereen heeft extra begeleiding nodig.
Bovendien blijven mbo’ers vaak langer verbonden aan een bedrijf, ziet Valk in de IT-sector. Dat komt volgens hem omdat deze groep over het algemeen graag wil leren en nog meer ontwikkelingsmogelijkheden heeft. „Mbo’ers zijn minder snel uitgekeken”, volgens Valk. „Er is enorme schaarste en de toekomst van de IT hangt echt niet aan diploma’s, een combinatie van leergierigheid en praktische kennis is veel belangrijker. Het vraagt alleen een stukje lef van werkgevers.”
Functies binnen het bedrijf openstellen voor een breder palet aan kandidaten en deze medewerkers opleidingen en ontwikkelingsmogelijkheden bieden, heeft volgens Knies als bijkomend voordeel dat het imago van het bedrijf verbetert. „En een goede naam als werkgever helpt weer om nieuwe mensen aan te trekken.”
Er moet overigens wel een kanttekening worden geplaatst, zegt Knies. Hoewel deze bredere blik op veel sectoren van toepassing is – de techniek is volgens Valk bijvoorbeeld bij uitstek „een vak dat je in de praktijk kunt leren” – zijn diploma’s voor sommige beroepen een vereiste waar niet over te discussiëren valt. „We willen een afgestudeerde arts aan ons bed en een gediplomeerde docent voor de klas”, zegt Knies.
„Maar ook in die sectoren kun je natuurlijk wel kijken hoe je iemand kunt helpen om een diploma te halen, zoals gebeurt bij zij-instromers in het onderwijs.”
Dus
Bedrijven kunnen in de huidige arbeidsmarkt eigenlijk niet anders dan hun eisen versoepelen en flexibeler kijken naar de manier waarop ze hun functies hebben ingericht en de kandidaten die ze daarvoor overwegen. Hoewel een kandidaat aannemen die niet aan alle vooraf gestelde voorwaarden voldoet op de korte termijn meer tijd kan kosten, levert het op de lange termijn vaak een kwalitatief goede kracht op die loyaal is aan het bedrijf en langer in dienst blijft. Dit geldt voor veel sectoren, al kunnen de diploma-eisen voor sommige beroepen (zoals arts) niet genegeerd worden.
Van de azuurwaterjuffer tot het oranjetipje, van de citroenvlinder tot de gouden tor: in de Nederlandse voorjaarsnatuur barst het van de kleurige insectensoorten. Maar hoe kan het dat sommige keverschildjes zo glanzen? Waarom heeft de ene vlinder intensere kleuren dan de andere? En wat zien insecten zelf eigenlijk?
Emeritus hoogleraar biofysica Doekele Stavenga (83) doet al ruim zestig jaar onderzoek naar de natuurkunde achter dierenkleuren. In zijn lab op de campus van de Rijksuniversiteit Groningen heeft hij een grote ladekast vol doosjes staan. Keverschildjes, vlindervleugels, papegaaienveren – allemaal netjes geordend. „Neem deze ara-veer bijvoorbeeld”, zegt Stavenga terwijl hij een geel met blauwe veer tevoorschijn haalt. „De gele kleur wordt uitsluitend gevormd door een pigment dat het blauwe deel van het licht absorbeert. Heel anders is het met de blauwe kleur, waar microscopisch kleine structuren juist voor de weerkaatsing van het licht zorgen. Zo’n structuurkleur zie je bijvoorbeeld ook bij zeepbellen. Die ontstaat dankzij het uiterst dunne zeepbelvlies.” Afhankelijk van de hoek waaronder je kijkt zie je dan verschillende kleuren, een effect dat ook wel ‘iridisering’ of ‘irisering’ wordt genoemd.
Een geel met blauwe veer van een Ara.Foto Getty Images
De fascinatie van Stavenga begon ooit vanuit zijn opleiding als fysicus, toen hij in aanraking kwam met keverschilden. „Die kunnen zo geweldig metaalachtig glanzen. Kijk hier, dit doosje met Buprestidae – prachtkevers. Hun geheim schuilt in de ordening van melanine in hun schild. Melanine is een heel algemeen pigment, wij hebben het ook in onze huid, en als het willekeurig geordend is oogt het bruin of zwart. Maar in keverschilden zitten talloze laagjes melanine, met een hoge brekingsindex, die afgewisseld worden met laagjes chitine, waar de brekingsindex lager is. De laagjes hebben een dikte minder dan een micrometer [dat is een duizendste millimeter] en vormen samen een zogeheten optische multilaag, met een intense structuurkleur.”
Ze zien elkaar en de wereld om hen heen dus heel anders dan wij dat doen
Ook de metallic-gekleurde veren van bijvoorbeeld paradijsvogels, eenden en eksters hebben sterk vergelijkbare multilagen, maar dan van melanine en keratine. „En bij de structuurkleuren van de veren van kolibri’s en pauwen spelen bovendien ook luchtkanaaltjes nog een belangrijke rol.”
Stavenga’s lab staat vol met ingenieuze onderzoeksinstrumenten, die hij de afgelopen decennia zelf bouwde, samen met technisch assistent Hein Leertouwer (88). „Ze worden nu ook intensief gebruikt door collega-onderzoekers, bijvoorbeeld door bioloog Casper van der Kooi, die onderzoek doet naar de kleuren van bloemen en vlinders. Een speciaal instrument is de scatterometer, een apparaat met veel lenzen en een ellipsvormige spiegel, waarmee de lichtverstrooiing van bijvoorbeeld vlinderschubben gemeten wordt.”
Foto’s Lars van den Brink
Stavenga wijst naar een piepkleine felblauwe schub die in de opstelling is geplaatst. „Het intense blauw van de morphovlinder, Morpho didius, ook een structuurkleur, is te danken aan laagjes chitine met daartussenin lucht.” Schubben van vlindervleugels lijken op kleine, platte zakjes van een paar micrometer dik en hooguit 200 micrometer lang. De onderste laag is plat, maar de bovenste heeft een ingewikkelde structuur van parallelle ruggen en dwarsribben. „Dat geldt voor de exotische morpho net zo goed als voor Nederlandse soorten als de dagpauwoog en het zandoogje. Vanwege de geringe grootte van de vlinderschubben zijn hun structuurkleuren moeilijk te bestuderen, maar de scatterometer biedt uitkomst.”
Door de jaren heen publiceerde Stavenga honderden wetenschappelijke artikelen, en nog altijd is hij gegrepen door de wetenschap: „Dankzij de universiteit kan ik nog steeds onderzoeken wat ik heel interessant vind.” Hij verdiept zich niet alleen in dierenkleuren maar ook in hoe insecten de wereld om hen heen (met daarin andere insecten en bloemen) waarnemen. „Insecten kunnen ultraviolet licht zien, en soms ook infrarood. Ze zien elkaar en de wereld om hen heen dus heel anders dan wij dat doen.”
Stevenga met een exemplaar van een blauwe morpho.Foto Lars van den Brink
Momenteel onderzoekt hij samen met biologiestudenten het ruimtelijk gezichtsvermogen van een fruitvlieg, ook weer met behulp van een opstelling die hij zelf ontwikkeld heeft. „Net als bij de mens is het zicht van vliegen niet homogeen. Recht vooruit zien ze scherper dan opzij, er zit een gradiënt in.”
Door het samengestelde fruitvliegoog vanuit alle richtingen te fotograferen met een ingewikkelde microscopische opstelling kan de variatie in de gezichtsscherpte berekend worden, en hoe die verschilt tussen mannelijke en vrouwelijke fruitvliegen. „Zie je dat groene vlekje in het samengestelde oog? Dat is de pseudopupil, die over het oog beweegt, afhankelijk van de richting van waaruit je het insect bekijkt. Daarmee kunnen we precies de blikveldverdeling bepalen. Uiteindelijk willen we te weten komen hoe de visuele informatieverwerking vanaf de fotoreceptoren tot in de hersenen in z’n werk gaat.”
Zie je ook hoe esthetisch, fraai en divers de ogen zelf zijn?
Aan de muur van het lab hangen ook prachtige, door Leertouwer gemaakte, uitvergrote foto’s van dazenogen. Bij die steekvliegen hebben de mannetjes een heel ander zicht dan vrouwtjes, zegt Stavenga: ze zijn heel goed in het onderscheiden van ultraviolet-blauw licht, zodat ze een potentiële partner duidelijk tegen de hemel kunnen zien afsteken. „Zie je ook hoe esthetisch, fraai en divers de ogen zelf zijn, met allerlei uiteenlopende kleuren en patronen? Tal van vlinders en vliegen en libellen hebben zulke fraai gekleurde ogen, waarbij verschillende pigmenten ook nog de gevoeligheid voor bepaalde lichtgolflengtes beïnvloeden.”
Voor wie wel eens langs de lijn heeft gestaan om voetballende kinderen aan te moedigen, biedt de populaire Netflix-serie Voetbalouders honderd procent herkenbaarheid. Dat is meteen ook de belangrijkste kwaliteit van de serie.. De comedy draait om het contrast tussen het ambitieuze fanatisme van de ouders en dat wat er op het spel staat: een groepje kinderen die voetballen voor hun plezier.
Serieleider is Ilse Warringa, die eerder indruk maakte met de bekroonde schoolkomedie De Luizenmoeder. En ja, Voetbalouders lijkt daar sprekend op: een normale moeder (Eva van Gessel) komt in een groep onprettig gestoorde ouders terecht, en moet verbijsterd maar lijdzaam aanzien hoe die ouders over haar en elkaars grenzen heen gaan. Dat leidt tot vele pijnlijke, gênante scènes.
Zoals Warringa in De Luizenmoeder zelf schitterde als Juf Ank, zo is ze nu het middelpunt als de enthousiaste hippiemoeder Marenka, die door de andere moeders wordt geïntroduceerd als: „hysterische moeder, tandvlees, rode vlechtjes’’. Haar cringy, uitbundige gedrag en haar blindheid voor wat anderen daarvan vinden, wekt torenhoge ergernis. Maar zij is de enige die bereid is om het team te leiden, met alle rotklusjes van dien, dus wordt ze gedoogd. Ook de kijker mag zich lekker ergeren, totdat hij beseft dat Marenka het enige personage is met een goede inborst. En de enige die in staat is om het belang van voetbal te relativeren.
Luizenmoeder-equivalenten
Hoewel je achter sommige rollen moeiteloos de Luizenmoeder-equivalenten herkent, is de cast wel grotendeels anders. Het duo bullebak-vriendinnen wordt nu gespeeld door Mariana Aparicio en Leonoor Koster. Bas Hoeflaak speelt de gedreven trainer die het na een hartaanval rustiger aan moet doen, wat niet lukt. Anders dan in De Luizenmoeder toont deze serie meer dynamiek in de onderlinge verhoudingen – de arrogante vader wordt ook eens op zijn nummer gezet, het dominante duo moet het ook wel eens afleggen tegen Marenka, en de normale moeder komt wat beter voor zichzelf op.
Voetbalouders is zeker vermakelijk, de herkenbaarheid is groot, de acteurs zijn uitstekend. Maar verder is het niet zo’n goeie comedy. Niet geestig en verrassend genoeg. De serie eindigt met een grote vechtpartij. Net als in echte amateurvoetbal waar geregeld scheidsrechters worden bedreigd en mishandeld. De afgelopen maanden was het raak in onder meer Veldhoven, Helmond, Alphen en Lisse. Het voetbalgeweld in de serie blijft zonder consequenties. Is dat om te lachen? Beetje wrange ontknoping voor een luchtige comedy.