Als Engelsen hun kerkklokken luiden gebruiken ze hondsmoeilijke riedels

De televisie had een fijne detectiveserie over ouderen die druk waren met elkaars vrijwillige levensbeëindiging. ’t Was een heel gedoe en kreeg gaandeweg steeds meer voeten in aarde maar werd toch tot een goed einde gebracht. Het speelde in Engeland, dat maakte het extra mooi. Denk aan die tuintjes en pubs, denk aan die holle wegen en aan die plattelandskerkjes met hun idyllische kerkhoven en dat eigenaardige klokgelui. (Denk niet aan de Engelse woninginrichting.)

Ja, denk vooral aan dat eigenaardige klokgelui. Bijna nergens worden klokken geluid zoals dat in Engeland gebeurt. Haal er YouTube bij voor een goed voorbeeld. Kies de zoekterm ‘change ringing’ en je staat gelijk tot aan de knieën in de video’s die het wonderlijke gebeier laten horen. Het gros is educatief van opzet want de Britten weten zelf ook wel dat hun gebeier bijzonder is. Het stamt uit de zeventiende eeuw en is alleen daarom al het behouden waard. Er komt bij dat het donders ingewikkeld is.

Als er in Nederland luidklokken worden geluid dan luiden die min of mee lukraak door elkaar. Soms even in fase, dan weer een tijdje niet. Wij hier vinden dat mooi genoeg.

In Engeland klinken de klokken nooit tegelijk maar altijd achter elkaar. Soms hoor je de bekende do-re-mi-fa-so-la-ladder maar het kan tijdens hetzelfde gelui ook opeens andersom la-so-fa-mi-re-do zijn en meestal is het iets ertussenin. Als het de klokkenluiders menens is hoor je niet één keer dezelfde riedel. Binnen de riedel wordt elke klok gebruikt, maar nooit meer dan één keer en er zijn dus geen riedels met twee keer ‘re’ of twee keer ‘mi’. Dat zou ook niet kunnen want elke riedel duurt maar twee seconden, het maakt niet uit of hij door vijf of acht of tien klokken wordt samengesteld.

De doorslingerende klepel

Het is minder raadselachtig dan het lijkt. De slingertijd van de bescheiden klokken die voor change ringing worden gebruikt ligt rond de vier seconden. Zo lang duurt een complete gang heen en terug. In dat heen-en-weer slaat de doorslingerende klepel twee keer tegen de klok. (Een slowmotionvideo laat dat zien.) Het interval tussen de klepelslagen is dus twee seconden. Binnen dat interval moeten alle deelnemende klokken zich één keer laten horen.

De fysicus ziet een probleem: de kleine klokken die de hoge tonen voortbrengen slingeren wat sneller dan de grote, zware. Dat is zo, maar volgens een geraadpleegde deskundige scheelt het maar zo’n 10 procent. En de Engelse klokkenluiders kunnen de slingertijd een beetje bijsturen, daarin schuilt de clou van het change ringing. De Engelse klokken zijn zó opgehangen dat ze bij elke complete slingering een gang van 360 graden maken. In hun hoogste stand staan ze ondersteboven. Dit heet full circle ringing. Hier in Europa worden klokken vaak niet verder dan 70 graden uit de verticale stand getrokken, bij de Engelse klokken is dat dus 180 graden. In die hoge, ondersteboven-stand is de klok extra gevoelig voor de ingreep die versnelling of vertraging teweegbrengt. Voor elke klok ligt dat wat anders en daarom krijgt elke klok bij voorkeur zijn eigen luider.

Het is een heel karwei om een klok in regelmatige slingering te krijgen want het touw waaraan de klokkenluider trekt wikkelt zich hoog boven hem nogal ver rond het ‘klokkenwiel’. Nog moeilijker is het om in volmaakte harmonie met de andere klokkenluiders te werken, vooral als er veel klokken zijn. Dat aantal kan wel oplopen tot tien of twaalf. Bedenk dat het effect van de net genoemde ‘ingreep’ pas 2 seconden later klinkt.

Wat ‘wisselluiden’ zo hondsmoeilijk maakt is de swapping. Klokken die onmiddellijk voor of na elkaar tot luiden worden gebracht kan je in de tijd van plaats laten verwisselen door de vroege klok even wat tegen te houden en de late klok wat te versnellen. Het is gangbaar dat in een schema weer te geven. De klokken zijn altijd van hoog naar laag genummerd in de volgorde 1, 2, 3, 4 enz. Zijn er vier klokken dan kan een ‘riedel’ bijvoorbeeld worden weergegeven door 1-2-3-4. Laat je daarin twee klokken van plaats veranderen dan wordt dat 2-1-3-4 of 1-3-2-4 of 1-2-4-3. Klokken die in de aanvangspositie qua tijd wat verder uit elkaar staan, zoals 1 en 3 of 2 en 4, kunnen niet elkaars plaats innemen, daarvoor is het tijdverschil te groot. Dat is ook helemaal niet nodig want ook door uitsluitend naburige klokken te wisselen zijn alle denkbare ‘riedels’ (permutaties) mogelijk. Bij vier klokken zijn dat er 24, bij vijf klokken 120 en bij zes: 720. 720 wisselingen duren een half uur.

De uitdaging is alle denkbare permutaties zonder onderbreking achter elkaar te laten klinken zonder dat er één twee keer voorkomt. Menselijkerwijs is dat alleen mogelijk als vooraf overeenstemming is bereikt over het schema van de wisselingen en er zijn heel veel schema’s bedacht, sommige zijn al eeuwen oud. Lang niet alle schema’s hebben voldoende regelmaat om ze goed te kunnen onthouden, er is een complete wiskunde rond het wisselluiden ontstaan. Leuk: je kunt ook steeds twee stellen naburige klokken wisselen.

Buiten Engeland wordt maar op vier plaatsen in Europa aan change ringing gedaan: in het Vlaamse Ieper, in het Franse Vernet-les-Bains (Pyreneeën) en in Dordrecht. In de Grote Kerk wordt gewisselluid met 10 klokken, en het Klokhuis ernaast heeft 8 kleine klokken. We danken dit laatste aan beiaardier Jaap van der Ende die eind jaren zestig van wisselluiden bezeten raakte toen hij de detective The Nine Tailors van Dorothy L. Sayers had gelezen. In dat boek heeft het wisselschema een sleutelrol.