
Geen enkele sporter praat graag over bestuurlijk gedoe, zeker niet vlak voor een EK. Toch voert de onrust bij de Judo Bond Nederland (JBN) de boventoon op het persmoment van de judoploeg in Papendal, vlak voor de Europese Kampioenschappen, deze week in Montenegro. De judobond werkt volop aan de toekomst.
Maar daar heeft judoka Jur Spijkers (28) op dit moment weinig aan. Hij staat op de EK zonder coach, zo vertelt hij op Papendal. Net als Simeon Catharina (27, -100 kilogram). Ze hebben alleen „een aanspreekpunt” in een andere, niet-olympische coach. Niet ideaal, vinden ze. Spijkers: „Na jaren ervaring weet ik 90 procent zelf wel, maar voor die laatste 10 procent is het fijn als een coach je een schop onder je kont kan geven.”
Geen olympische medailles
Alle onrust begon vorig jaar, na de Olympische Spelen in Parijs. Voor het eerst sinds 1984 keerde de judoploeg terug zonder olympische medaille. Een ronduit teleurstellend resultaat dat veel gevolgen had. Directeur topsport Gijs Ronnes stapte op, en het contract van drie van de vier bondscoaches werd niet verlengd.
Verschillende veranderingen komen er nog aan. Een opvallende: de selectie topjudoka’s die samen trainen op Papendal wordt een stuk kleiner. Dit besluit komt voort uit een adviesrapport van interim-topsportmanager Anthonie Wurth.
Het verkleinen van de groep is een opvallende stap. Negen jaar geleden werd juist besloten om het Nederlandse judo te ‘centraliseren’. Een grote groep judoka’s werd naar Papendal gehaald om daar samen te trainen, zoals eerder succesvol in de atletiek gebeurde.
Nu wordt die club topsporters dus weer verkleind: alleen judoka’s die „potentieel” bij de mondiale top 3 kunnen horen, mogen blijven. In de praktijk is nog niet duidelijk wie daaronder valt. De nieuwe directeur topsport bij de judobond, oud-judoka en voormalig wereldkampioen Guillaume Elmont, moet dat gaan uitvoeren. Hij begint in mei.
Dan is er nog de kwestie van de coaches. Pas rondom de WK in juni moeten er nieuwe coaches zijn aangesteld. Zwaargewicht Jur Spijkers zegt dat hij begrijpt dat er tijd overheen gaat om geschikte nieuwe mensen te vinden. Maar, zo zegt hij, hij baalt ook van zijn huidige situatie zónder coach.
Wat is er gebeurd in het Nederlandse judo?
Oostbloklanden dominater
Wie afgaat op de krantenkoppen, zou kunnen denken dat Nederland in het judo sportief helemaal aan de grond zit. Veel judoka’s vinden dat niet helemaal terecht. Spijkers: „Wat veel mensen vergeten is dat tien, twintig jaar geleden veel Oostbloklanden niet zo sterk waren als nu. Die hebben zich doorontwikkeld.” De top, met daarin ook traditionele judogrootmachten als Frankrijk en Japan, „is veel groter geworden.”
Het resultaat van de Spelen was „niet goed”, erkent Spijkers. „Maar Joanne van Lieshout (-63 kilo) is vorig jaar wereldkampioen geworden. In 2022 werden Michael Korrel (-100 kilo) en ik bijvoorbeeld Europees kampioen. Het is niet zo dat wij opeens niet meer kunnen judoën.”
Interim-topsportmanager Wurth ziet dat ook. „De Spelen vielen tegen. Maar als ik kijk naar de wereldranglijsten dan doen we het niet slecht.”
Tegelijkertijd liggen de belangrijkste judohoogtepunten voor Nederland alweer ver in het verleden. „Anton Geesink werd olympisch kampioen in 1964,” zegt Wurth. ‘Sydney’, waar Mark Huizinga als laatste Nederlander een olympische judotitel won, is ook al vijfentwintig jaar geleden. De sport verandert. Zo ligt de judostijl in de oostbloklanden dichter bij worstelen, daarop moeten Nederlandse judoka’s inspelen. „We moeten anders, beter, slimmer trainen.”
Het is „100 procent waar dat de concurrentie sterker is geworden”, zegt ook judoka Sanne van Dijke (29), die de laatste jaren in haar klasse tot 70 kilo goed was voor verschillende EK- en WK-medailles en in 2021 olympisch brons in Tokio won. „Het zal altijd meer uitzondering dan regel zijn dat we medailles afsnoepen van sterke landen als Frankrijk en Japan, of Rusland en Georgië voor de mannen. Maar van mij mag je ook zeker kritisch zijn: we hebben de potentie om meer olympische medailles te winnen.”
‘Twee enthousiaste mannen’
Alleen richt de kritiek, van onder anderen oud-bondscoach Cor van der Geest, zich wel heel sterk op de centralisatie, zegt Van Dijke. „Maar bij de Spelen van 2016 in Rio won Nederland ook maar één bronzen medaille.”
Maar wat is dan de invloed geweest van negen jaar Papendal? De centralisatie moest de sport destijds professionaliseren. „Judo hing, even gechargeerd, aan elkaar van twee enthousiaste mannen”, zegt oud-judoka Koen van Nol: voormalig bondscoach Van der Geest en mede-olympisch coach Chris de Korte, beiden eigenaren van de twee belangrijkste judoscholen van Nederland.
Sportkoepel NOC-NSF stuurde aan op de verhuizing naar Papendal. Van Nol, coach bij Van der Geests judoschool Kenamju in Haarlem: „Het idee was: laat de besten met de besten trainen, onder de beste omstandigheden, met de beste faciliteiten, dat leidt tot excellentie.”
Op zich werkt dat deels ook, zegt interim-topsportmanager Wurth. „Niet elke club kan bijvoorbeeld een dure coach betalen. Op Papendal kun je de begeleiding bieden die sporters nodig hebben.” Wel concludeert hij dat de groep op Papendal te log is. Er lopen te veel judoka’s rond die er volgens hem niets te zoeken hebben. Papendal moet „echt een keuze zijn”, zo stelt hij vast. „Ik weet dat er jongens en meiden zijn die in het weekend gaan werken, om in de zomer naar een festival te kunnen. Dan ben je niet genoeg bezig met je lichaam.”
Geen persoonlijke coaches meer
Ook was de coaching „niet goed genoeg”. Een deel van de judoka’s heeft zich technisch gezien niet genoeg ontwikkeld, zegt Wurth. Hij wil dat ondervangen met een nog aan te stellen gespecialiseerde technische coach.
Persoonlijke coaches hebben sporters op Papendal straks niet meer. Ze vallen allemaal onder een team van begeleiders, waaronder die nieuwe technische coach. Dit moet voorkomen dat coaches voor eigen gewin (en pupil) gaan en slecht samenwerken, wat in het verleden wel het gevoel van sommige judoka’s was.
Een coach kan niet alleen de absolute top onder zijn hoede nemen, zegt Van Nol. „Kijk, ik snap wel dat je coach van Sanne van Dijke wil zijn. Die wint. Dan hoef je, even kort door de bocht, alleen ‘hup, hup’ te roepen bij een toernooi. Maar een coach moet zich verantwoordelijk voelen voor het collectief. Want als Nederlands judo moet je de concurrentie aangaan. Niet alleen met Frankrijk, ook met de rest van de topsport in Nederland.”
Wat duidelijk is na negen jaar ‘Papendal’: de judoclubs, die de nieuwe talenten moeten opleiden, hebben geleden onder de centralisatie. Omdat talenten en topjudoka’s naar Arnhem werden gehaald, is het verschil tussen de top en de subtop gegroeid, ziet judoka Simeon Catharina. „Vroeger was ik de beste op de club, daaronder keken ze tegen me op. Maar de groep die er nu zit, die denken ze dat zíj de beste zijn. Dan komen ze hier en dan zie je op de mat dat er een te groot gat is ontstaan.”
‘Ze voelden zich mislukt’
Ook werden er sporters naar Papendal gehaald die daar niet geschikt voor waren, zegt Van Nol. Met alle gevolgen van dien voor de clubs. „Sporters van wie iedereen kon zien: gaat geen grote stappen maken. Die er eigenlijk alleen voor de sparring zaten.” Als ze dan uiteindelijk weer weg moesten, gingen deze judoka’s bijna nooit meer terug naar hun oude club, zegt Van Nol. „Dan voelden ze zich mislukt.” Dat is zonde, zegt hij. „Daar is het Nederlandse judo te klein voor.” Op een club kan zo’n sporter juist een goede uitdaging zijn voor een aanstormend talent.
Wurth hoopt dat bij een kleinere groep op Papendal er weer „een gezonde strijd” komt tussen het topsportcentrum en de (weer versterkte) clubs, om zo het Nederlandse judo naar een hoger plan te tillen. Judoka’s mogen tegenwoordig ook weer via hun club proberen te top te halen, al moeten ze dat wel zelf betalen.
Wat gaat een kleinere groep op Papendal opbrengen? Van Dijke hoopt, net als andere judoka’s, op meer trainingskampen in het buitenland. Dat zou ook compenseren voor een kleinere sparringsgroep in Arnhem. „Met een selecter groepje is er per judoka meer budget. Misschien kunnen we dan zes keer naar Azië, in plaats van één of twee keer vorig jaar.”
Met iedereen sparren
In bijvoorbeeld Japan is de poule om mee te trainen enorm, zegt Van Dijke. „Bij een random universiteit en zijn er zo tien meiden op mijn gewicht waar ik mijn handen vol aan heb. Ze zijn sterk, goed in pakking, maar ze beuken minder dan de Europese meiden. Dus ik kan Japan veel meer omvang maken.”
Ook Wurth ziet veel in trainen met buitenlandse judoka’s, ook in Nederland. Dat is vaak nuttiger, denkt hij, dan trainen met dezelfde groep op Papendal. Ondanks hardnekkige geruchten dat een deel van de sporters niet samen wil trainen, zoals vroeger Roy Meyer en Henk Grol, zeggen diverse judoka’s dat ze echt met iedereen sparren. Toch is Wurth daar niet zo van onder de indruk. Immers, judoka’s die elkaar kunnen treffen op toernooien of die strijden om één olympisch ticket, „gaan elkaar echt niet het achterste van hun tong laten zien bij een training. Dat weet ik en dat zie ik”, zegt hij. „Bij hardlopen loop je op je eigen baan, maar bij judo leer je door elkaar vast te hebben.”
