Column | Hoe Vlamingen met Van Aert meeleven, is voor Nederlanders onvoorstelbaar

De wereld leek even te verstijven, afgelopen zondagmiddag om tien voor vier. Was het een seconde? Korter? Even vertraagde alles, en was het doodstil. Heel Vlaanderen hapte naar adem: daar demarreerde Wout van Aert. In het knikje van de Broektestraat, met de heg links langs de weg. Maar acht mensen zagen hem gaan. Tadej Pogacar, Mathieu van der Poel, Mads Pedersen en Jasper Stuyven keken toe hoe de Belg zijn hielen lichtte. En twee mannen, een vrouw en een jongen langs de kant, achter het prikkeldraad van de wei op rechts. Had Van Aert de enige plek in de Ronde met vrijwel geen publiek er speciaal op uitgezocht?

Die ochtend was het een kakofonie geweest op de Markt in Brugge, en overal langs het parcours. Vlamingen zijn zot. Honderdduizenden juichten hun kelen schor. En ondanks alles, tegen beter weten in en op hoop van zegen juichten ze vooral voor Wout van Aert. Ik stond ertussen en kreeg kippenvel. Van nuchter Nederlanderschap is weinig over als je in Vlaanderen het wielrennen, en zeker de Hoogmis meebeleeft.

Van Aert nam afstand van de vier overgebleven tegenstanders, op het asfalt nog, ruim voor de Oude Kwaremont. Was het zelfmoord, of briljant? Misschien was het wel allebei. Het maakte mij niet uit, ik hield mijn adem nog steeds in en keek naar de gezichten van de Belgen om me heen. Soms vallen Pasen en de Ronde van Vlaanderen samen, zo niet dit jaar, maar er was wel iemand waarlijk opgestaan.

Iemand die misschien wel bang was om nog eens te vallen, en daarom sneller in de remmen kneep. Iemand die de klappen van vorig jaar wellicht nog niet had verwerkt. Iemand die als vader van twee kleine jongens sowieso vast minder risico’s nam. Iemand die al zoveel gepresteerd had, maar anderen teveel gegund had – vonden sommigen dan toch. Iemand die in de hoofden van heel Vlaanderen de Ronde en Parijs-Roubaix toch minstens al eens gewonnen had moeten hebben. Dit jaar dan, het moest er dit jaar van komen, want hij werd er niet jonger op. Het werd steeds moeilijker om te winnen. Zeiden de mensen. Ze zeiden zoveel. Hij moest ‘just niks’, maar alles wat gezegd werd woog zo zwaar.

Hij schudde het van zich af in die halve kilometer voor de kasseien, alles wat gezegd was, en geschreven, en besproken bij het koffiezetapparaat, aan de benzinepomp en in de supermarkt. Voor Nederlanders is het onvoorstelbaar hoe heel Vlaanderen tot verstikkens toe meeleeft met die ene man. Ik weet dat al jaren, omdat ik al lang in Vlaanderen werk – maar het besef kwam nog eens binnen toen ik de cijfers zag: van de bijna 7 miljoen inwoners van het Vlaams gewest stonden er zondag 750.000 langs het parcours. Een miljoen keek naar de Ronde op tv. Het marktaandeel was 82 procent: acht van de tien televisietoestellen stond die middag op Vlaanderens Mooiste. Dat is in ons land ongekend. Zelfs de Elfstedentocht, mocht hij ooit nog eens komen, trekt niet zo’n tv-publiek.

Dat Van Aert ook dit jaar de Ronde niet zou winnen, daar had Vlaanderen zich al mee verzoend. Maar de hoop op Parijs-Roubaix begon daar vlak voor de Oude Kwaremont voorzichtig te leven. Minder luid dan voorgaande jaren – niet alleen Van Aert is ouder en wijzer geworden, lijkt het. Vlaanderen hoopt zachtjes op een wonder. En ik hoop stilletjes met ze mee.