Nederlandse legerpredikanten joegen in hun strijd tegen ‘het kwaad’ het geweld in Nederlands-Indië aan

Het was een strijd tegen het kwaad, dus daarom was extreem geweld geoorloofd. Predikanten (protestant) en aalmoezeniers (rooms-katholieke geestelijk verzorgers bij de krijgsmacht) waren geen rem op de ontsporingen die plaatsvonden tijdens de dekolonisatie-oorlog in Nederlands-Indië, van 1945 tot 1949. In tegendeel: zij steunden volmondig het optreden van het leger en droegen met hun taalgebruik bij aan de escalatie van het geweld.

Dat is de conclusie die Koos-jan de Jager trekt in zijn boek Oorlog zonder genade. Nederlandse militaire geestelijken in Indonesië, 1945-1949, waarop hij onlangs promoveerde. „Bij een gevecht tussen God en Satan is veel geoorloofd – en het was volstrekt duidelijk dat God aan de Nederlandse kant stond.”

Inspiratie

Tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog kwamen ongeveer 100.000 Indonesiërs om het leven. In 2022 concludeerden onderzoekers van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies dat het Nederlandse leger zich tijdens deze strijd op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan het toepassen van extreem geweld, dat vaak bewust werd ingezet.

„Uit mijn onderzoek blijkt nu dat de geestelijk verzorgers van het leger hebben bijgedragen aan het klimaat waarin dit gebeurde”, zegt De Jager. „Hun inspiratie haalden ze uit het verzet en het optreden van Britse en Amerikaanse legerpredikanten en -aalmoezeniers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die zagen de strijd tegen de nazi’s als een strijd tegen de duivel, en dat frame projecteerden de Nederlanders nu op de Indonesiërs.”

Ook als het ging om hun omgang met de troepen spiegelden Nederlandse geestelijken zich aan hun geallieerde collega’s, zegt De Jager. „Ze wilden net zoveel gevaar lopen als gewone militairen: waar de kogels floten, daar wilden ze zijn om steun te verlenen aan de manschappen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij een landing uit zee op Java in 1947. De predikanten en aalmoezeniers zaten in het oorspronkelijke plan in de tweede en derde golf boten, maar ze stonden erop om met de eerste golf aan land te gaan.”

De geestelijken waren ervan overtuigd dat God de Nederlanders Indië had toevertrouwd. „Ze verwezen naar Romeinen 13, een hoofdstuk in de bijbel waarin staat dat iedereen het gezag van de overheid moet erkennen. Wie dat niet doet, verzet zich tegen God, omdat God de overheid heeft aangesteld. Van hier is het een kleine stap om te concluderen dat de revolutionairen het Kwaad zelf waren – en dat ze vernietigd moeten worden. Daarvoor pleitte de Nederlandse geestelijkheid dan ook.”

Dat de meeste Indonesiërs moslim waren, deed er niet zoveel toe, zegt De Jager. „Dat maakte ze niet méér fout dan, bijvoorbeeld, een communistische opstandeling. In die zin was het geen heilige oorlog.”

Soldaat van Christus

Predikanten en aalmoezeniers maakten wel veel gebruik van christelijke beeldspraak om militairen te motiveren voor de strijd. De Jager: „Belangrijk daarbij was het concept ‘soldaat van Christus’. Ze hielden de manschappen voor dat ze Gods wil deden door hard te vechten.”

Militairen die in gewetensnood kwamen, werden door veel geestelijk verzorgers keihard in de steek gelaten, vindt De Jager. „Ze kregen een glad praatje: het is oorlog, de regering is verantwoordelijk, jij niet. Een soldaat moest bevelen uitvoeren en gehoorzamen.”


Lees ook

De bamboespeer, de ondervraging met de hamer en de rechter die niets deed

Een Nederlandse patrouille heeft in september 1947 Indonesiërs gevangen genomen in de buurt van  Cheribon. Volgens het originele bijschrift zijn ze „in afwachting van het verhoor.”

Zelfs als er oorlogsmisdaden werden gepleegd, gaven de meeste Nederlandse geestelijken niet thuis. Door de tegenstander voortdurend aan te duiden als ‘ploppers’, ‘terroristen’ en ‘extremisten’ die vernietigd moesten worden, ontmenselijkten ze de Indonesiërs, vindt De Jager. „Daardoor was er geen limiet op het geweld. De tegenstander móést worden uitgeroeid.”

Hoofdvlootpredikant dominee J.H. Sillevis Smitt wilde geen kritiek horen op het gewelddadige optreden van het Nederlandse leger in Indonesië.

Foto NIMH

De weinige zielzorgers die wel aan de bel trokken in het geval van oorlogsmisdaden, deden dat alleen op lokaal niveau, zegt De Jager. „Bij de legerleiding klopten ze niet aan, terwijl ze daartoe wel het recht hadden. Ze waren namelijk burgers en geen militairen, dus de bevelstructuur deed er voor hen niet toe. Alleen als het ging over seksueel wangedrag zochten ze het hogerop. Dat was omdat ze dit bederfelijk vonden voor de moraal van de Nederlandse soldaat.”

De meeste geestelijken deden er het zwijgen toe – en daarmee maakten ze óók een keuze, zegt De Jager. „Ik beschrijf in mijn boek een scène waarin een aalmoezenier erbij staat als een officier de opdracht geeft een gevangene neer te schieten. Hij tekent geen protest aan en even later klinkt er een knal uit het bos. Dat kun je moeilijk een neutrale houding noemen. Hij koos er bewust voor om niks te doen.”

Krijgsraad

Het was ook niet makkelijk om kritiek te uiten, zegt De Jager. „Berucht is de Pakisaji-affaire, waarbij drie mariniers weigerden een kampong in brand te steken, omdat dit botste met hun overtuiging als christen. Ze werden daarvoor door de krijgsraad zwaar bestraft, tot onbegrip van de jonge vlootpredikant Henk Kat. Hij wil de publiciteit zoeken, maar zijn meerdere Henk Sillevis Smitt verbood hem dat. Kat gehoorzaamde.”

Nederlandse geestelijken hebben tot aan het eind de oorlog in Indonesië gesteund, zegt De Jager. „Sillevis Smitt hield zelfs in 1949 nog lezingen in de VS om steun te verwerven voor het Nederlandse optreden. Het was dus niet alleen zo dat mensen zoals hij zwegen over het geweld en wat er écht gebeurde in de oorlog, ze zorgden er actief voor dat het ware verhaal niet naar buiten kwam.”

Koos-jan de Jager: Oorlog zonder genade. Nederlandse militaire geestelijken in Indonesië, 1945-1949. Boom. 368 blz. € 29,90