Column | Belediging als eer

Eerlijk gezegd voel ik me als columnist ernstig tekortgedaan. Tot driemaal toe heb ik onlangs op deze plek verslag gedaan van geheime telefoongesprekken tussen Trump en Poetin. Hoe deze teksten tot mij kwamen, moest ik geheim houden, maar ik durfde in te staan voor de authenticiteit ervan.

Tot mijn grote spijt werden deze onthullingen afgedaan als ‘satire’. Zowel Trump als Poetin had er uiteraard alle belang bij mijn werk op deze manier te bagatelliseren, maar het stelde mij zwaar teleur dat ook mijn journalistieke collega’s daarin meegingen.

En zie wat er nu gebeurt met een vergelijkbare onthulling in The Atlantic, waarvan hoofdredacteur Jeffrey Goldberg vermoedelijk per ongeluk werd toegevoegd aan een oorlogszuchtige chat met toppolitici en de veiligheidsadviseur van Trump. De heren – altijd heren – babbelden opgewekt over luchtaanvallen op Houthi-rebellen in Jemen. „Good Job Pete and your team!” „The team in MAL did a great job as well.” „Great work all. Powerful start.”

Kan iemand mij uitleggen waarom de onthulling in The Atlantic géén satire is – en de mijne wél? Ik zeg het maar uit de grond van mijn gekwetste hart: ik vind het gewoon niet rechtvaardig. Die hoofdredacteur van The Atlantic mag nu de persgeschiedenis ingaan als een nieuwe Bob Woodward, en ik moet doormodderen op deze achterpagina met stukjes waar hooguit een beetje schamper om gelachen wordt.

Het is voor mij vooral onverteerbaar dat mij daarmee ook de woede van de autoriteiten die Jeffrey Goldberg nu als een warme douche mag ondergaan, onthouden wordt. Wat zei de Amerikaanse defensieminster Pete Hegseth ook al weer over Goldberg? „Een bedriegende, zwaar in diskrediet gebrachte zogenaamde journalist die een beroep heeft gemaakt van het voortdurend verkopen van nepverhalen.”

Het moet toch heerlijk zijn om door zo’n omhooggevallen patjepeeër als deze Hegseth zó te worden beledigd? Ik zou ervoor tekenen. Hegseth die zelf wegens wangedrag uit allerlei banen werd gegooid; die een beschuldiging van verkrachting in het geheim moest afkopen; die in 2015 in een bar in Ohio op een tournee als voorzitter van de Concerned Veterans of America met dubbele tong riep: „Kill All Muslims! Kill All Muslims!

Het lijkt me zelfs een hele eer als je door zó iemand zó vals wordt aangepakt. Zo werd ik ook enigszins jaloers op een NRC-collega, de onderzoeksjournalist Joep Dohmen, die in zijn pas verschenen boek Tuig van de richel vertelt dat Geert Wilders hem in 2021 „tuig van de richel” noemde na een artikel van Dohmen over „de strapatsen van zijn protegé Dion Graus”.

„Wilders was al jaren boos op mij”, schrijft Dohmen. „Ik had in 2007 als eerste journalist gemeld dat de PVV een autoritaire en niet-democratische partijstructuur had, met maar één lid: Wilders zelf. Daarna sprak hij niet meer met mij en later ook niet meer met collega’s van mijn krant.”

Hier buig ik het hoofd. Voor Dohmen. Jarenlang heb ik in mijn columns mijn afkeer van Wilders getoond, maar nooit heeft hij mij persoonlijk voor „tuig van de richel” uitgescholden. Waaraan heb ik dat te wijten? Wat hebben Goldberg en Dohmen dat ik niet heb?

Misschien heb ik wel zo vaak satire bedreven dat niemand me meer gelooft als ik de werkelijkheid beschrijf. Of is de werkelijkheid zelf satire geworden?