N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Nucleaire dreiging De raketten zijn een reactie op de aankondiging van militaire oefeningen door Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Noord-Korea ziet dit als voorbereidingen om het land binnen te vallen.
Noord-Korea heeft maandagochtend twee ballistische korteafstandsraketten afgevuurd in de richting van de Oostzee. Dat melden verschillende internationale persbureaus, inclusief het Noord-Koreaanse persbureau KCNA. Het is de tweede raketlancering in drie dagen tijd. Zaterdag vuurde Noord-Korea een langeafstandsraket af, de eerste raket van dit jaar, ook richting de Oostzee. Volgens de Japanse autoriteiten kwamen de raketten terecht in het water tussen Noord-Korea en Japan, net buiten de Japanse economische zone, en is er geen schade veroorzaakt.
Volgens Noord-Korea zijn de raketten een reactie op de aankondiging van intensievere militaire oefeningen door Zuid-Korea en de Verenigde Staten, die de twee landen nodig achten om te kunnen reageren op de nucleaire dreiging van Noord-Korea. Sinds 2016 claimt het land namelijk kernwapens te hebben die met een raket kunnen worden afgevuurd. Noord-Korea ziet deze oefeningen echter als voorbereidingen om het land binnen te vallen en dreigde daarom meteen met acties. Zaterdag deed de zus van leider Kim Jong-un, Kim Yo-jong, daar een schepje bovenop, door tegen persbureau KCNA zeggen dat „het gebruik van de Stille Oceaan als onze schietbaan afhangt van de oefeningen met Amerikaanse troepen”.
De raketlanceringen leiden tot internationale kritiek. Zuid-Korea en Japan veroordeelden de actie als een bedreiging van de internationale vrede en een schending van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) die alle ballistische activiteit door Noord-Korea verbieden. Als reactie op de acties heeft Zuid-Korea sancties opgelegd aan vier individuen en vijf organisaties die met het Noord-Koreaanse wapenprogramma in verband worden gebracht. De Japanse premier Fumio Kishida heeft om een spoedvergadering van de VN-Veiligheidsraad gevraagd.
Maandagavond keek ik rond middernacht Humberto terug op RTL4. Het was de dag van de herdenking van de brute moorden door Hamas in Israël. De herdenking op de Dam was in eerste instantie rustig verlopen, maar werd daarna toch verstoord door scheldpartijen en intimidaties. Op het Damrak rukten Gaza-demonstranten de Israëlische vlag af, anderen besmeurden ’m op de Dam met rode verf.
Bij Humberto Tan ging het over 7 oktober 2023. Hij had een tafel vol gasten, maar Midden-Oostenexperts zaten daar niet bij. Wel twee moslima’s. Zij waren samen met twee Joodse jongeren de initiatiefnemers van ‘Deel de Duif’, een goed initiatief waarbij jongeren elkaar opzoeken om haat en polarisatie te verminderen. De moslima’s gingen in gesprek met scholieren. Ook goed.
Maar bij de voorbeelden van afkeurenswaardig gedrag haakte ik af. In een klas zou ‘Free Palestina’ opgeschreven zijn door een kind. De leraar had gereageerd met: „Dat noemen we antisemitisme.” Op felle toon vertelde de ‘bruggenbouwer’ van Deel de Duif dat ze een interventie had gepleegd: zo’n leus zou niet antisemitisch zijn. Jammer dat Tan niet vroeg hoe de twee vrouwen zelf dachten over het bestaansrecht van Israël in het licht van ‘Free Palestina’.
Wat ik al een jaar lang veel te weinig zie op de Nederlandse tv is duiding door mensen die de recente geschiedenis van het land Israël en de situatie in het Midden-Oosten goed kennen. Wie in Nederland weet dat er in en na 1948 niet alleen honderdduizenden Palestijnen uit Israël verdreven zijn, maar dat een nog groter aantal Joden uit de Arabische wereld hetzelfde overkwam? De helft van de Israëlische bevolking stamt van hen af. Wie in Nederland weet dat Egypte een tijd de scepter zwaaide in Gaza, terwijl het land sindsdien niets meer met Gazanen te maken lijkt te willen hebben (die grens zit al jaren potdicht)?
Wat we wel regelmatig zien aan talkshowtafels zijn mensen die zeer emotioneel reageren op de oorlog. Vaak mensen met een Marokkaanse achtergrond die nooit in Israël of de Palestijnse gebieden geweest zijn, die behalve de term ‘Nakba’ van de geschiedenis van het gebied weinig tot niets weten en zelf geen enkele Jood, laat staan Israëliër kennen. Vanwege hun gedeelde islamitische achtergrond voelen zij zich automatisch verbonden met de Palestijnen.
Je herkennen en verplaatsen in mensen met wie je verbonden voelt is één ding. Maar een oplossing brengt die houding natuurlijk niet dichterbij. Sterker, die emotionele betrokkenheid kan soms leiden tot extreme standpunten. Je zou het tribalisme kunnen noemen. Nu de oorlog een jaar aan de gang is, wordt het tribale medeleven in Nederland bovendien steeds sterker. In het begin schrok ik nog als ik mensen impliciet of expliciet het bestaansrecht van het land Israël ter discussie hoorde stellen, of zich redelijk uitten over de terroristen van Hamas. Inmiddels ben ik eraan gewend. Zijn de Gazanen daarmee geholpen? Zij zullen toch echt met Israëliërs naast elkaar moeten gaan leven als straks de oorlog voorbij is, hopelijk zonder Hamas.
Het lijkt me uitgesloten dat er een weg naar vrede is als er slechts twee perspectieven zijn: het 100 procent anti-Israëlische perspectief bestaat naast het 100 procent pro-Israëlische. Waarom naast Marokkaanse en Turkse Nederlanders (ook in de politiek) ook sommige (linkse) columnisten, universitair docenten en studenten deze houding hebben overgenomen is me helemaal een raadsel.
Israël wordt door deze groepen niet alleen als enige agressor geduid, maar ook steeds meer als koloniale mogendheid die de regio zou moeten verlaten. Symbolen van het land zoals de Davidster zijn per definitie fout. Uit angst voor onrust durven zelfs overheden in Nederland die symbolen nauwelijks nog te gebruiken, zelfs niet bij de herdenking op 7 oktober. Terwijl in Duitsland op die dag bij de Brandenburger Tor de Israëlische vlag geprojecteerd werd en in Parijs de Eiffeltoren met Israëlische kleuren verlicht werd.
Natuurlijk, iedereen is vrij en mag zich zijn eigen mening vormen. Ook als die mening op weinig anders gestoeld is dan tribaal medeleven. Maar laten talkshows daar wat minder in meegaan, en wat meer deskundige duiding laten zien.
Het is de kleinste begroting, maar ook de begroting die voor de meeste ophef kan zorgen. Wat de koning doet, hoeveel geld hij en zijn echtgenote, moeder en dochter krijgen voor hun werk, wie de renovatiekosten van de paleizen betaald, wat de andere leden van het Koninklijk Huis wel of niet doen – het leverde vaak een levendig debat op.
Dit jaar lag daar een motie uit januari, aangenomen door een meerderheid van de Tweede Kamer waaronder coalitiepartijen PVV en NSC, om de koning inkomstenbelasting te laten betalen over de uitkering die hij van het Rijk krijgt. In 2025 gaat het om 2,7 miljoen euro voor koning Willem-Alexander, koningin Máxima, prinses Beatrix en prinses Amalia.
Maar de dynamiek van de week zorgde voor een ander debat. Want naast de begroting van de Koning wordt tegelijk de begroting van het ministerie van Algemene Zaken behandeld. De premier is verantwoordelijk voor beide. En waar het in voorgaande jaren meestal over de koning ging, ging het woensdag vooral heel vaak over de premier zelf.
Over zijn eerste honderd dagen, die volgens Jesse Klaver (GroenLinks-PvdA) in „ruzie, onvermogen en complete chaos” waren verlopen. Dat raakte volgens het Kamerlid „het ambt van de premier”: „Gezag herstel je niet door te zeggen dat je de baas bent.” Laurens Dassen (Volt) vergeleek Schoof met de Byzantijnse keizer Romanos IV (1067-1071) die door zijn generaals werd ondermijnd: „De echte macht was in handen van anderen.”
Tweet van Wilders
Het ging over een bericht op X van PVV-leider Geert Wilders over burgemeester Halsema van Amsterdam, en een motie eerder op de dag van PVV-Kamerlid Marco Deen, die wil dat Halsema wordt ontslagen. Was dit niet een overschrijding van de rechtstaatverklaring die de coalitie had ondertekend, wilde de oppositie weten?
Schoof zei dat het „klip en klaar” was dat het ontslag eisen van een burgemeester „veel te ver ging”. Tegelijkertijd wilde hij niet ingaan op sociale media-berichten van „individuele Kamerleden”, of daar consequenties aan verbinden. Noch wilde hij zeggen dat de grenzen van de rechtstaatverklaring waren overschreden.
Hij was, zo zei hij meerdere keren, alleen verantwoordelijk voor het gedrag van het kabinet. En nee, hij is ook niet bang voor fractievoorzitters van coalitiepartijen, zei Schoof op een opmerking van Klaver.
Toen de premier toekwam aan de beantwoording van de vragen over het Koningshuis, leek de pit uit het debat verdwenen. De kwestie van belasting noemde Schoof „superingewikkeld”. Dat was hoe zijn voorganger Mark Rutte ook jarenlang koningshuisvragen beantwoordde; iedere verandering die werd voorgesteld door de Kamer, was „geweldig complex”.
Het was heus „geen onwil” om de motie niet uit te voeren, zei Schoof. Maar wat wilde de Kamer nu: dat de koning belasting betaalt of minder gaat verdienen? Joost Sneller van D66, indiener van de motie, zei dat het hem om het principiële punt ging dat iedereen in Nederland belasting moet betalen. En 108 van de 150 Kamerleden hadden ingestemd met de motie.
Belastingvrijdom
Maar niet alle Kamerleden gaat het om de blauwe envelop, sommigen willen niet „brutering maar halvering”. De PVV diende een amendement in op de begroting om het inkomen van de koning komend jaar te bevriezen. „Er is irritatie in het land dat de koning er warmpjes bijzit, en de gewone man met tranen in de ogen afrekent bij de kassa”, zei Kamerlid Marco Deen. Zijn voorstel riep bij andere Kamerleden zoveel vragen op dat hij beloofde eerst advies te vragen bij de Raad van State over of zo’n amendement wel kan.
Voor een verandering van de zogeheten belastingvrijdom is in elk geval een grondwetswijziging nodig, en daarvoor is een twee derde meerderheid in beide Kamers vereist én verkiezingen. „Voor we dat pad met elkaar willen doorlopen, moet de Kamer zich daarover uitspreken. Het moet helder zijn waar we aan werken”, zei premier Schoof. Hij raadde de Kamer aan zelf met een intitiatiefwetsvoorstel te komen.
Bij het andere heikele punt kocht Schoof eveneens tijdwinst. De afgelopen maanden was er discussie over de maatschappelijke functies van leden van het Koninklijk Huis, die soms botsten met kabinetsbeleid. Zo ontstond er onrust op het ministerie van Financiën over de manier waarop prinses Laurentien opereerde als voorzitter van de Stichting (Gelijk)waardigherstel, die toeslagenouders bijstaat. Verschillende Kamerleden hadden het over „onwenselijke situaties”.
Schoof erkende dat er „inherente spanning” is tussen het feit dat Laurentien, net als haar echtgenoot Constantijn en straks ook de prinsessen Alexia en Ariane, een eigen inkomen moeten verdienen, maar „waarbij hun handelen gevolg kan hebben voor het kabinet”. Ze vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid, wat betekent dat de premier verantwoordelijk is voor wat ze doen en zeggen.
„Het is complexe materie”, zei Schoof ook hierover. En: „Ik zou graag ruimte willen om hierop te reflecteren.” Die kreeg hij.
Lees ook
Wie is er verantwoordelijk voor de rollen van Laurentien?
De Europese Unie heeft zijn begroting steeds slechter op orde. De Europese Rekenkamer, de onafhankelijke toezichthouder, constateert in zijn nieuwe jaarverslag dat het aantal fouten bij de uitbetaling van EU-gelden afgelopen jaar opnieuw is toegenomen. Voor de Rekenkamer is dat reden om de EU-begroting af te keuren.
Het is al het vijfde jaar op rij dat de Europese Rekenkamer een afkeurend oordeel velt over de EU-begroting. De Rekenkamer ziet bovendien dat het aantal fouten in de EU-begroting in al die jaren verder is gegroeid. Het foutenpercentage is opgelopen van 3 procent in 2021 naar 4,2 procent in 2022 tot 5 procent in 2023.
,,Dit is echt hoog’’, zegt Stef Blok, ex-minister voor de VVD en nu namens Nederland lid van de Europese Rekenkamer. „Bij één of twee procent accepteren we: waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt. Maar bij een percentage boven de twee procent zeggen we dat niet meer.”
Als de Rekenkamer fouten constateert, wil dat niet automatisch zeggen dat sprake is van fraude of verspilling. Wel betekent het dat de vooraf vastgestelde regels voor uitbetaling niet – of niet volledig – zijn gevolgd.
„Tussen de projecten die de regels niet correct gevolgd hebben, kunnen fantastische projecten zitten die voor de Europese belastingbetaler goed zijn uitgepakt’’, aldus Tony Murphy, de voorzitter van de Rekenkamer. „Evengoed zijn er projecten waarbij keurig de regels worden gevolgd, maar die niet het gewenste resultaat opleveren.’’
Lastig te controleren
Als verklaring wijzen de auditors van de Rekenkamer naar het groeiende aantal ‘ingewikkelde’ posten op de EU-begroting. Klassieke uitgaven als landbouwsubsidies, vastgesteld per hectare, zijn makkelijk vooraf vast te stellen en achteraf te controleren. Dat is lastiger als het gaat om onderzoeksgeld of de personeelskosten bij een groot regionaal project, of als uitgaven zijn gekoppeld aan specifieke voorwaarden, zoals hervormingen.
Een andere factor die het groeiende aantal fouten kan verklaren is de timing. De begroting van de Europese Unie wordt iedere zeven jaar vastgesteld, de huidige cyclus loopt van 2021 tot 2027. Naarmate het einde in zicht komt en bestaande potten geld nog moeten worden uitgegeven, sluipen er meer fouten in de goede besteding.
Dat is ook te zien bij het coronaherstelfonds, dat in 2020 tijdens de pandemie werd opgericht om in zes jaar tijd de Europese economie weer op gang te helpen. Inmiddels is de helft van die tijd om, maar is slechts een derde van het geld uitgegeven. De Rekenkamer houdt er om die reden ook rekening mee dat het aantal fouten dit jaar wederom hoger ligt. De druk om geld uit EU-begroting en het herstelfonds tijdig uit te geven, loopt immers op.
Het jaarverslag verschijnt op een moment dat de discussie over de toekomst van de EU-begroting losbrandt. De Europese Commissie wil in de toekomst nog meer hervormingen koppelen aan uitgaven, naar het voorbeeld van het coronaherstelfonds.
Het zal niet altijd eenvoudig zijn zulke uitgaven goed te controleren, aldus Stef Blok. Eerder dit jaar concludeerde de Rekenkamer al dat uitgaven uit het herstelfonds die als klimaatfinanciering in de boeken belandden, in de praktijk lang niet altijd zo groen bleken te zijn. ,,Het zijn geen onmogelijke vragen, maar we moeten wel goed opletten.”