Skeletonster Kimberley Bos is in de Amerikaanse stad Lake Placid voor het eerst in haar carrière wereldkampioen geworden. In de vierde en laatste heat nam ze vrijdag alleen naar meer afstand van de Amerikaanse Mystique Ro die tweede werd en de Tsjechische Anna Fernstädt die het brons pakte.
Bij het WK van 2023 in Sankt Moritz bleef ze nog op 0,01 seconde steken van het goud, maar nu had ze naar vier heats een duidelijke voorsprong van 0,67 seconde op Ro. „Ik ben hier supertrots op”, zegt ze tegen de NOS. „Ik ben zo vaak dichtbij geweest. Dit geeft heel veel vertrouwen richting de spelen.”
De 31-jarige Bos was in 2022 ook al de eerste Nederlandse die Europees kampioen werd en behaalde dat jaar met brons ook de eerste olympische medaille voor Nederland ooit bij het skeleton.
Lees ook
Het Kimberley Bos-effect: ‘Ik hoef skeleton niet meer uit te leggen’
Haar seizoen was tot nu toe nog niet zo goed als in eerdere jaren. Ze stond met winst in het Letse Sigulda slechts één keer op het podium van een wereldbekerwedstrijd en werd in januari derde bij het EK.
In Lake Placid begon Bos donderdag met een derde plaats in de eerste heat en een tweede plaats in de tweede heat. Dat was genoeg voor de koppositie die ze vrijdag met overwinningen in zowel de derde als vierde heat niet meer uit handen gaf.
„Omdat ik gisteren goed kon omgaan met de zenuwen dacht ik dat het vandaag ook wel moest lukken”, zegt ze daarover tegen de NOS. „En het is gelukt.”
Was ik een tv-baas, ik zou het ook wel weten: alle aandacht voor de ramadan, de islamitische vastenmaand, die dit jaar duurt tot de avond van 30 maart. In Nederland wonen zo’n miljoen moslims, en het merendeel daarvan houdt zich strikt aan het vasten, vanaf de dageraad tot zonsondergang. Daarna zijn er de gemeenschappelijke maaltijden en helemaal op het einde van die periode wordt Eid al-Fitr gevierd, door Nederlanders zoetsappig omgedoopt tot Suikerfeest.
Vergelijk dat eens met het katholieke vasten, officieel begonnen op 5 maart (Aswoensdag), doorlopend tot aan Pasen, dit jaar op 20 en 21 april.
Het aantal kerkelijke katholieken slinkt nog steeds, en het is ook al geen uitgemaakte zaak dat katholieken die wel naar de kerk gaan zich aan dat vasten houden. Bovendien is die ‘veertigdagentijd’, zoals de periode tot aan Pasen officieel heet, veel minder streng dan de ramadan. De belijdende katholiek zal zijn eetregime versoberen, twee lichte maaltijden per dag bijvoorbeeld, maar er is geen buur, vriend of priester die daarop let. Geen ‘vastengevoel’ op tv: die katholiek zoekt het zelf maar uit – en dat gebeurt ook. Geen alcohol, minder alcohol, meer gebed, minder telefoon, geen porno. Het is vooral een individuele keuze, en wie het allemaal overslaat wordt niet uit de kerk uitgezet, want elke bezoeker telt.
Zou een buitenstaander ons land in deze periode voor het eerst bezoeken: zo iemand zou denken dat er aan deze natie diep-islamitische wortels ten grondslag liggen. Ramadan rules, in de media en in het openbare leven; de christelijke vastenperiode komt er nauwelijks aan te pas. Nogmaals: als programmamaker zou ik ook kiezen voor de massale, ostentatieve ramadan, ondanks de joods-christelijke fundamenten waarvan men zegt dat ons land erop rust. Rusten is het woord.
Wat is het tegengestelde van islamofobie: islamkoestering? Op het eerste gezicht lijkt dat aan de hand, maar het is dubbelzinniger. Het Nederlandse ramadangevoel is vooral een werkgeversgevoel. Werkgeversvereniging AWVN geeft tal van tips hoe werknemers die vasten ondersteund kunnen worden. Vul hier ‘katholieken’ in en het wordt potsierlijk. De bekommernis is top-down, van werkgever naar werknemer: welwillend paternalisme.
Zelf behoor ik tot die veel kleinere groep van belijdende, kerkgaande katholieken: ik vast ‘op mijn manier’, een beetje D66-achtig. Ik spreek er hooguit over met andere kerkgangers: wat ga jij doen dit jaar?
Er zijn kennissen die weten dat ik naar de kerk ga, vooral ook omdat ik daar regelmatig over schrijf in dagblad Trouw. Men bewaart daarover meestal een gepast, vriendelijk stilzwijgen. Maar voor het eerst kreeg ik deze maand allerlei berichten uit de agnostische kennissenkring. Aanleiding: de St. Nicolaasbasiliek in Amsterdam (‘mijn kerk’), dat wat donkere, bakstenen gevaarte tegenover het Centraal Station, is verheven tot kathedraal.
Amsterdam was tot voor kort een van de weinige Europese hoofdsteden die het zonder bisschopszetel moesten stellen. Cadeautje van de paus, voor het 750-jarig bestaan van Amsterdam. Ik ontving hartjes en duimpjes. Kennelijk hield ik plaatsvervangend iets hoog, wat veel van mijn vrienden allang hebben laten vallen. De adhesiebetuigingen zeiden: wij staan achter je, met de nadruk op ‘achter’. Dat wil zoveel zeggen als: wij lopen op je voor.
Twee dingen gebeurden tegelijkertijd: vanaf de jaren 60 vestigden zich veel moslims in Nederland, terwijl het christelijke geloof begon te verkommeren. Religie als zodanig werd iets uitheems, exotisch. ‘Othering’ heet dat in modieus en beroerd Nederlands.
Het heeft iets kolderieks, het geheugenverlies van dit land dat ooit zo christelijk was. Ben ik nu aan het klagen? Nee, ik ben wel verbaasd. Het christendom trof collectieve amnesie en geloven werd iets voor moslims.
Twee beveiligers kreeg premier Mark Rutte altijd mee, toen hij in 2008 ook ging lesgeven op een school in de Schilderswijk in Den Haag. „Maar hij stuurde ze altijd meteen weg voor een blokje om of een kop koffie”, vertelt oud-leerling Hafsa El Bouddounti (30) aan de telefoon. Oud-scholier Anar Mammadov (21): „Rutte voelde gewoon als een van de docenten. Het verraste mij hoe aardig en grappig hij was. Ik mocht hem ‘Meester Mark’ noemen.”
Stuk voor stuk omschrijven ze docent Rutte als benaderbaar en betrokken, de oud-leerlingen van de Johan de Witt Scholengroep (vmbo tot vwo) waar de premier les in maatschappijleer ging geven. Een „zwarte school” noemde Rutte het zelf eens in 2010; veel (oud-)leerlingen hebben een migratieachtergrond.
Polarisatie
Roos van Ees, die ook de podcast Mijn Schuld maakte (voor NRC en de Standaard) maakte de driedelige documentaireserie Kinderen van Rutte, waarin oud-leerlingen terugblikken op zijn lessen. Ze sprak samen met researcher Karen Al meer dan tachtig oud-leerlingen. Over Rutte als leraar, maar ook over hun eigen levens tijdens en na hun schooltijd onder de kabinetten-Rutte. Over thema’s als kansenongelijkheid, wonen, studiefinanciering en polarisatie. Ook in die zin zou je zijn oud-leerlingen ‘Kinderen van Rutte’ kunnen noemen.
„Als ik ze vroeg of de politiek hen raakt, antwoordden veel oud-leerlingen ‘nee’”, vertelt Van Ees aan de telefoon. „Dat was voor hen tijdens de opnames ook een realisatieproces.”
Rutte maakte als VVD-politicus geen publiciteitsstunt van zijn docentschap. Hij sprak in het openbaar „maar een handjevol keren” over het lesgeven, bevestigt Van Ees. „Het was voor hem vooral een privéaangelegenheid, dat blijkt tevens uit zijn overweging om niet mee te werken aan deze documentaire.”
„Ik heb twee passies: politiek en onderwijs”, zei Rutte erover voor de klas. Zelf deed hij gymnasium-A aan het Maerlant-Lyceum in Den Haag, en studeerde hij daarna geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Ook nu Rutte geen premier meer is maar NAVO-baas geeft hij nog steeds les, volgens Van Ees. Op vrijdagen, dat kon eerst nooit wegens de ministerraad.
De documentaire laat zien dat Rutte niet alleen in de politiek, maar ook voor de klas graag allerlei maatschappelijke discussies voerde. Daarbij ging het geregeld over Nederlandse normen en waarden, en soms ook over typische VVD-thema’s. Je ziet het terug aan de titels van de drie afleveringen: De Nederlandse droom, De hardwerkende Nederlander, en natuurlijk Een gaaf land, zoals Rutte Nederland vaker heeft genoemd.
Invechten
„Rutte vroeg altijd of je een doorzetter was. Hij vond ook dat je je als migrant moest invechten tussen de ‘hardwerkende Nederlanders’,” zegt oud-leerling Roksana Manowska (27). Ze was zelf een nieuwkomer uit Polen en had moeite met Ruttes idee over ‘invechten’ in de samenleving. „Wat betekent dat? Hij liep niet met ons mee op straat om te zien hoe we daar als ‘buitenlander’ werden behandeld.”
Ook oud-leerling Hafsa El Bouddounti voelde zich door Ruttes opvatting over ‘meedoen met Nederlanders’ juist in een „uitzonderingspositie” geplaatst, zegt ze. Zij draagt een hoofddoek en vertelt in de documentaire over haar ervaringen met arbeidsdiscriminatie. „Rutte heeft onze derdejaars mavo-klas weleens verteld dat geen enkele antidiscriminatiewet de ervaringen uit de praktijk kan veranderen”, zegt ze.
„Het is problematisch als de premier van het land het idee van invechten gaat normaliseren”, vindt documentairemaakster Van Ees zelf. „De verantwoordelijkheid komt dan te liggen bij jongvolwassenen met een migratieachtergrond.”
Als docent maatschappijleer had Rutte zijn opvattingen over integratie best ook wat „tegenkleur” kunnen geven, zegt ze. „Termen zoals ‘de participatiesamenleving’, daar hoef je bij deze oud-leerlingen uit de Schilderswijk niks over te vertellen. Zij zijn daar met hun zorgtaken, zoals het vertalen van overheidsbrieven aan hun niet-Nederlandssprekende ouders, allang onderdeel van.”
Steeds vaker laten ambtenaren die zich niet achter het beleid van hun werkgever kunnen scharen publiekelijk van zich horen. Of het nu de Haagse gemeenteambtenaar is die demonstreert met Extinction Rebellion of de ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken die wekelijks protesteren tegen de steun van de Nederlandse regering aan Israël. Wat doe je als ambtenaar wanneer je je niet achter het beleid van je werkgever kan scharen?
Probeer intern je kritiek te geven
Kutsal Yesilkagit, hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit Leiden, ziet dat „altijd als het spannend wordt” tussen politiek en ambtenarij hetzelfde frame naar voren komt. Namelijk: „De politiek neemt beslissingen en ambtenaren voeren uit.” Maar dat beeld klopt niet, stelt Yesilkagit. „Ambtenaren doen veel meer dan alleen uitvoeren. Ze bereiden wetten voor het grootste deel voor, want ze hebben daar meer tijd en expertise voor dan politici. Daarmee zijn ze met de politiek eigenlijk medewetgever.”
Als een ambtenaar zich niet kan vinden in een opdracht, is volgens Yesilkagit de eerste stap om intern het gesprek aan te gaan. „Je moet laten weten dat je het er inhoudelijk niet mee eens bent.” Dat het inhoudelijke bezwaren en geen gewetensbezwaren betreft is belangrijk, want „als ambtenaar moet je eigenlijk je geweten uitschakelen als je de politiek adviseert. Wat jij persoonlijk vindt, telt even niet.” Yesilkagit schetst hoe het behoort te gaan: een bewindspersoon geeft een opdracht, waarna ambtenaren verschillende scenario’s uitwerken. Daaruit maakt de politiek vervolgens een keuze, die ambtenaren in principe hebben te accepteren.
Dat proces ging onder het huidige kabinet steeds meer schuren voor Sabine Kraus, ex-beleidsambtenaar bij het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Ze werkte aan emancipatiebeleid en ging onlangs een paar maanden eerder dan gepland met pensioen. Op LinkedIn schreef ze steeds meer het gevoel te hebben dat ze met haar werk „een steentje moest bijdragen aan het xenofobe politieke klimaat”. Intern had ze zaken aangekaart en bijgestuurd waar mogelijk, maar dat bleek voor haar onvoldoende. Ze spreekt van een „glijdende schaal” die het lastig maakt om er „niet aan te wennen”.
Ook Berber van der Woude was een ambtenaar die zich niet achter het beleid van haar ministerie kon scharen. Ze werkte veertien jaar voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, de laatste twee jaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden in Ramallah. Daar werd het haar duidelijk dat de tweestatenoplossing die Nederland in het Israëlisch-Palestijns conflict zegt voor te staan, niet te verenigen was met de werkelijkheid ter plaatse. Door Israëlische annexatie van Palestijns gebied is zo’n oplossing de facto onmogelijk. „We liegen niet alleen onszelf, maar ook de samenleving voor”, zegt Van der Woude. „Eerst dacht ik nog: het is onmacht, maar later begreep ik dat het beleid neerkwam op het actief ondermijnen van het internationaal recht.”
Van der Woude besloot haar contract in te leveren en zet zich nu als voorzitter van The Rights Forum in voor een rechtvaardig Palestina/Israël-beleid. Het steekt haar dat ex-collega’s die zich roeren, vaak als emotionele ambtenaren met gewetensbezwaren worden neergezet. „Het gaat ons niet alleen om ons geweten, maar ook om zaken als het internationaal recht en de Grondwet, waar alle ambtenaren zich met een eed aan verbinden.”
Vraag je af waar je loyaliteit ligt
Van der Woude ziet dat ambtenaren vaak hun macht bagatelliseren en heeft kritiek op de ambtelijke cultuur. In veel ambtelijke organisaties wordt volgens haar „een soort Befehl ist Befehl-denken geïncorporeerd”, waarin vooral de bewindspersoon uit de wind gehouden moet worden. „Terwijl ik denk: je bent in dienst van de samenleving, niet van je politieke baas.”
Van der Woude en Yesilkagit zien dat het ‘spel’ met name bij de ambtelijke top belangrijker is dan de inhoud: de positie van de minister of staatssecretaris prevaleert dan boven inhoudelijk de beste oplossing vinden – iets wat elders in de ambtelijke organisatie vaak juist belangrijker wordt gevonden. „Wat politiek haalbaar is, is vaak inhoudelijk niet optimaal”, zegt Yesilkagit. Compromissen op dat inhoudelijk-politieke spectrum horen volgens hem bij een democratie: „Politiek is geven en nemen. Wat wetenschappelijk het beste beleid is, brengt vaak ook zware maatschappelijke kosten met zich mee en dat kan niet altijd op politiek draagvlak rekenen.”
De laatste tijd is er iets aan het schuiven, constateert Yesilkagit, en de ambtelijke protesten zijn daar een uiting van. „Met de opkomst van populistische partijen worden compromissen steeds minder geaccepteerd.” Politiek, maar ook ambtelijk. „Dat was bijvoorbeeld het geval met de asielnoodwet die minister Faber erdoorheen wilde drukken.”
Yesilkagit doet onderzoek naar de vraag hoe ambtenaren zich moeten verhouden tot de politiek als rechtsstatelijke beginselen niet langer worden uitgedragen. „Als beleid rechtsstatelijk is, kun je loyaal blijven. Als men aan de rechtsstaat wil tornen, kun je er wat van zeggen. En als men over de grenzen ervan gaat, kun je in actie komen.” „Een loyale houding hoort bij een ambtenaar”, erkent Van der Woude. „Maar loyaliteit betekent ook dat als de baas zaken doet die in strijd zijn met hogere zaken, zoals de Grondwet of het internationaal recht, dat je dan je mond opendoet.”
Dus
Als je het als ambtenaar inhoudelijk niet eens bent met het beleid dat je moet uitvoeren, kun je eerst proberen zaken intern aan te kaarten. Als dat niet naar tevredenheid lukt, is een volgende stap naar buiten treden met je onvrede, zoals rijksambtenaren doen rond het Nederlandse beleid jegens Israël. Als dat allebei niets oplevert, kun je je heil ergens anders zoeken.