De kracht van een goed spel, zegt Annebeth Erdbrink, is dat het iemand een nieuwe belevingswereld in trekt. Dat iemand in het spel een ervaring opdoet die kan leiden tot gedragsverandering – of de eerste aanzet daartoe: een verandering in attitude, in houding. Daarmee bedoelt Erdbrink niet het spelen van een potje Beverbende of Grand Theft Auto, maar iets wat in de literatuur een serious of persuasive game wordt genoemd. Een spel dat is ontworpen om mensen te laten nadenken over een complex systeem en hoe je je daar als speler toe verhoudt.
In het geval van Erdbrink is dat complexe systeem een duurzame samenleving en de vraag hoe individuen ertoe bewogen kunnen worden hun gedrag aan te passen op het gebied van klimaat, voedsel en veiligheid. Ze promoveerde op 31 januari aan de TU Delft op een onderzoek naar hoe serious games daaraan kunnen bijdragen.
„Veel mensen onderkennen dat klimaatverandering door mensen wordt veroorzaakt en dat er iets tegen moet worden gedaan. Tegelijk brengen ze niet de nodigde persoonlijke offers door hun levensstijl aan te passen”, zegt Erdbrink. „In mijn onderzoek heb ik gekeken hoe spellen kunnen bijdragen om dat gat tussen intentie en gedrag te dichten. Om mensen door het spelen van een spel bewust te maken van hun handelen, in de hoop dat spelers hun gedrag vervolgens ook in de echte wereld gaan veranderen.”
Daarvoor werd een spel ontworpen en gebruikte Erdbrink twee bestaande spellen. Een spel over actief luisteren als voorwaarde voor een duurzame samenleving. Een ander over digitale veiligheid. En een derde over veganistisch eten en hoe dat kan bijdragen aan het tegengaan van de negatieve effecten van de bio-industrie op het milieu.
Beter naar elkaar luisteren
Het luisterspel was bedoeld om mensen bewust te maken van hun eigen onbekwaamheden. „Mijn promotie begon met een project bedacht door componist Micha Hamel.” De vraag daarbij was of mensen die goed kunnen luisteren naar (klassieke) muziek, in het echte leven ook beter naar elkaar kunnen luisteren.
Voor het proefschrift werkte ze die gedachte uit in een digitaal luisterspel. Het werd gespeeld door 188 eerstejaars studenten. In een soort digitale escaperoom moesten zij de juiste vragen stellen aan de karakters in het spel om de sleutel te vinden. Niet alleen technisch luisteren om zo snel mogelijk de juiste informatie te achterhalen, maar ook actief luisteren naar wat de karakters te vertellen hebben.
Het onderzoek bevestigde dat veel mensen zichzelf overschatten als het op luisteren aankomt. „Het eenmalig spelen van dit spel was niet voldoende om hier direct iets aan te veranderen”, zegt Erdbrink, „maar een ruime meerderheid van de studenten realiseerde zich na afloop wel wat de maatschappelijke waarde van luisteren is.”
Het tweede spel had meer succes: een training in digitale veiligheid. Het spel liet zien dat spelers hun gedrag ook in de echte wereld gingen aanpassen. „Veilig werken met informatie nam toe na de game. Met kleine, maar belangrijke gedragsveranderingen, zoals dat medewerkers hun computerscherm beter gingen vergrendelen – en dus beveiligen.”
De meest verrassende resultaten kwamen uit het laatste spel. Een bordspel waarin spelers varkens wel of juist niet naar het slachthuis vervoeren. Dat gebeurt door het doen van beloftes, van licht (ik beloof je dat ik plantaardige melk zal proberen) tot zwaar (ik beloof je dat ik een week veganistisch zal eten). „Die beloftes bleken in de praktijk veel houdbaarder dan ik dacht”, zegt Erdbrink. Na afloop kozen spelers één beloftekaart om mee naar huis te nemen. Toen Erdbrink na twee weken een vragenlijst afnam, bleek dat ruim 65 procent van de spelers zich aan die belofte had gehouden – zonder dat hun dat vooraf was gevraagd.
Voor iemand die nooit bijzonder geïnteresseerd is geweest in spelletjes, was een promotieonderzoek naar games niet per se logisch. Toch raakte Erdbrink begeesterd door wat een spel teweeg kan brengen. Na een studie sociale psychologie en acht jaar werkervaring in de culturele sector, besloot ze een master game studies te beginnen aan de Universiteit van Amsterdam.
„In het begin voelde ik me ongemakkelijk. Ik was wat ouder, een van de weinige vrouwen, ik gamede niet, wist niet zoveel van spelletjes en ik kon niet programmeren”, zegt Erdbrink. „Maar gaandeweg bleek mijn achtergrond als psycholoog juist heel nuttig. Ik dacht na over voor wie je een spel kan maken en waarom. En hoe je daarmee kan sturen op het gedrag van spelers.”
Enge gedachte
Dat laatste is ook een kwetsbaarheid, realiseert Erdbrink zich. „In het woord persuasive zit de suggestie dat de maker spelers wil beïnvloeden. Mensen vinden dat een enge gedachte, dan kan het ook misbruikt worden.” Een spel, zegt ze, moet overtuigend zijn, „maar de speler moet vooral zichzelf overtuigen”.
Anders is een spel ook helemaal niet leuk, betoogt Erdbrink. „Als spelers weten: dit is het veranderhoepeltje waar ik doorheen moet springen. Nu ben ik zoals gamemakers willen dat ik ben.” Daarom, zegt ze, zou er een toetsingscommissie moeten zijn, als een spel op grote schaal wordt ontwikkeld, bijvoorbeeld in een gedragscampagne van de overheid.
Want dat is waarvoor spellen meer kunnen worden ingezet, denkt Erdbrink. „Kijk hoe populair spellen zijn voor entertainment. Als ze ook worden gebruikt voor duurzame gedragsverandering die goed is voor de wereld. Léúke spellen. Dat zou toch fantastisch zijn.”
Tijdens het kijken van Jurassic World: Rebirth verwacht je soms plots de voice-over van David Attenborough te horen. Sommige beelden lijken recht uit een natuurdocumentaire te komen. Van verschillende aquatische dinosauriërs die samenwerken om hun (menselijke) prooi op te drijven tot een slapende T. rex die zich omrolt en lekker uitrekt.
Toevallig is dat niet: de regisseur van alweer het zesde deel uit de Jurassic Park-franchise is de Brit Gareth Edwards, de man die in 2010 op de radar kwam van Hollywood met de verrassende lowbudget scifihorrorfilm Monsters, geïnspireerd op een tafereel waar hij een groep vissers op het strand zag ploeteren met het binnenhalen van hun net. Hij kreeg een idee: wat als daar een gigantisch zeemonster in zou zitten en de vissers dat juist heel normaal zouden vinden omdat zulke beesten ook onderdeel zijn geworden van de natuur? Het succes van Monsters was de springplank voor blockbusters als Godzilla (2014) en Star Wars-film Rogue One (2016). Hij werd een go-to-regisseur voor franchises die een nieuwe impuls nodig hebben. Wat maakt hem zo geliefd in Hollywood?
Edwards (1975) zag als klein jongetje Star Wars en wist vanaf dat moment dat hij filmmaker wilde worden. Hij studeerde film en video aan een kunstcollege in het Engelse Farnham en begon zijn carrière als maker van visuele effecten voor diverse populair wetenschappelijke en historische tv-documentaires. Op het jaarlijkse filmfestival Sci-Fi-London deed hij in 2008 mee aan de wedstrijd om in slechts 48 uur een film te maken. Hij won met zijn korte film Factory Farmed.
Edwards ervaring met visuele effecten is terug te zien op het scherm: zijn films zijn een lust voor het oog dankzij fraaie kleurenpaletten en een goed oog voor schaal – de monsters in Godzilla ogen echt enorm. Naast zijn visuele kracht heeft hij ook het talent zijn monsters en aliens zich als natuurgetrouwe dieren te laten gedragen, waardoor ze opeens verrassend overtuigend worden.
Edwards liet zich voor ‘Godzilla’ inspireren door het gedrag van beren en wolven. Beeld Warner Bros/courtesy Everett
Zoölogische cinema
Voor slechts 500.000 dollar maakte Edwards zijn debuut Monsters, waarin een besmette NASA-sonde in Mexico crasht, dat hierdoor een ground zero wordt voor gigantische octopusachtigen op poten die zich hier willen vestigen. Gelukkig voor de mensheid komen deze buitenaardse wezens niet om ons te onderwerpen, maar zoeken ze een plek om te grazen. Door de ogen van twee protagonisten maak je een tocht door een verrijzend ecosysteem met als kers op de taart een lichtshow van een paringsbalts tussen twee aliens.
Zijn remake van Godzilla (2014) is in wezen een herhaling van zetten. Aan de menselijke kant krijgen we een vlak familiedrama tussen een van elkaar vervreemde vader en zoon, maar de échte hoofdrol is weggelegd voor ontwakende monsters (MUTO’s) die ten koste van de mensheid hun voortplantingscyclus weer willen starten. Het is aan apex roofdier Godzilla om met zijn klauwen en nucleaire adem deze destructieve beesten in toom te houden. Edwards liet zich hiervoor inspireren door het gedrag van beren en wolven om zijn creaties geloofwaardig te laten jagen en vechten.
Ook in Jurassic World: Rebirth weet Edwards de monsters tot dieren te verheffen. Ze jagen als dieren die honger hebben, niet omdat ze prehistorische psychopaten zijn. Maakt dat eigenlijk uit, deze dosis realisme in films die verder bombastisch vermaak bieden? Het helpt met de suspension of disbelieve, het ongeschreven pact tussen publiek en media waarbij je als kijker je eigen logica opzij zet voor de regels van de film. Hoe beter die uitgewerkt zijn, des te makkelijker blijft het verhaal op de rails.
Gareth Edwards op de set van ‘Jurassic World: Rebirth’. Beeld Jasin Boland/Universal Pictures and Amblin Entertainment
Ideeënman
Jammer genoeg is Edwards minder goed met menselijke personages: die dwalen vaak als verwonderde omstanders door zijn films en hebben moeite normaal met elkaar te praten.
Als Star Wars-fan leek voor Edwards een droom uit te komen toen hij Rogue One (2016) mocht maken, de eerste Star Wars die geen onderdeel uitmaakte van een trilogie. Het werd een tumultueuze productie die vooral Edwards tekortkomingen als verhalenverteller blootlegde. De Amerikaanse regisseur Tony Gilroy moest uiteindelijk ingevlogen worden om het project te redden.
Gilroy herschreef het script, regisseerde nieuwe scènes en hermonteerde de film volledig. Tegen The Hollywood Reporter kon Gilroy hierover zeggen dat ze „vreselijk diep in de problemen zaten” toen hij het roer overnam en het vanaf daar „alleen maar beter kon worden”.
Net als Star Wars-bedenker George Lucas is Edwards vooral een ideeënman, iemand die visuele concepten aandraagt maar moeite heeft met structuur, personages en dialoog. Zelf gaf hij toe aan het British Film Institute dat „een filmscript schrijven het ergste soort huiswerk is”. Zonder stevige scenaristische tegenmacht verdrinkt Edwards snel in zijn eigen ideeën en raken zijn archetypische personages op drift.
Hoe het kan mislopen als hij carte blanche krijgt, is te zien bij The Creator (2023), een originele sciencefictionfilm waarbij de Brit wél volledige controle had. De film ziet er wederom prachtig uit, maar de al absurde plot van kunstmatige intelligentie die een soort kind-Messias baart en tegelijk iets wil zeggen over kolonialisme loopt stuk op warrige montage, vlakke personages en tenenkrommende dialogen. De film was een commerciële flop.
Edwards zag als klein jongetje Star Wars en wist vanaf dat moment dat hij filmmaker wilde worden. In 2016 regisseerde hij de Star Wars film ‘Rogue One’. Beeld Sunset Box
‘Slimme’ blockbuster
Edwards maakt geen perfecte films. Hij is geen filmauteur of onwrikbare Hollywood-visionair, zoals James Cameron. Toch blijft Hollywood hem bellen om de megafilms in de grootste franchises te regisseren. Waarom?
Edwards bewandelt met zijn oeuvre een nauw pad van de ‘slimme’ blockbuster, films die overdonderen met spektakel zonder de intelligentie van de kijker te beledigen. Dat komt niet altijd even goed uit de verf maar het wekt wel sympathie en het geeft kijkers iets anders dan ze van vastgeroeste franchises gewend zijn. Er is ook een markt voor. Op The Creator na, maakten alle films van Edwards winst. Vooral als ze verbonden waren aan bestaande franchises. Monsters was een verrassende hit, Godzilla een groot succes en Rogue One bracht meer dan een miljard dollar op.
Edwards heeft een soort visie die Hollywood waardeert. Hij is geen verheven auteur die zijn producenten en cast het leven zuur maakt. Eerder een nerd die nu eindelijk de speeltjes krijgt waarvan hij altijd al droomde. Hij is zowel niet bedreigend voor de essentie (en winstgevendheid) van de franchise als innovatief: hij brengt een kinderlijke fascinatie terug die misschien verloren is gegaan in talloze vervolgen. Daarom is hij een goede gok voor studio’s, waarvoor het toch ook een kwestie van prioriteiten stellen is: een productie van 200 miljoen dollar moet zich in eerste instantie zelf terugverdienen.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mag een deel van het tweestatusstelsel voor asielzoekers op een later moment invoeren. Dat heeft demissionair minister Mona Keijzer (Asiel, BBB) in een brief aan de Tweede Kamer laten. De wijziging is vooral een geste naar het CDA, dat vorige week kritiek had op de ingangsdatum van de nieuwe asielwetten. De Kamer stemt dinsdag over de wetswijziging.
De vraag is of deze laatste aanpassing van demissionair minister Keijzer tot een parlementaire meerderheid leidt. Onder meer GroenLinks-PvdA en D66 zijn geen voorstander van de nieuwe asielwetten. Ook de steun van de PVV is sinds de val van het kabinet niet langer zeker: PVV-Kamerlid Marina Vondeling zei donderdag in een debat over de asielwetten dat de partij niet instemt met een ‘slap aftreksel’. De voorstellen van het CDA vallen daar volgens Vondeling ook onder.
Voor een meerderheid in de Tweede Kamer is de steun van de PVV nodig. Vervolgens is in de Eerste Kamer de steun van het CDA cruciaal om de asielwetten definitief door te voeren.
Nieuwe asielwetten
In de nieuwe asielwetten wordt een stelselwijzing aangebracht aan de asielketen. Zo wordt er onder meer geregeld dat er een tweestatusstelsel komt dat onderscheid maakt tussen oorlogsvluchtelingen en vluchtelingen die persoonlijk gevaar lopen, bijvoorbeeld een persoon uit de lhbtiq+ gemeenschap. Het recht op gezinshereniging wordt hiermee eveneens beperkt.
Daarnaast wordt er met de zogenoemde ‘asielnoodmaatregelenwet’ de permanente verblijfsvergunning afgeschaft en zullen ambtenaren regelmatiger toetsten of vluchtelingen nog recht hebben op verblijf. Onder meer de IND was al eerder kritisch over de uitvoerbaarheid van de wetten, vanwege de vrees dat asielzoekers vaker in beroep gaan.
Kritiek CDA
In de brief onderstreept Keijzer maandag dat het voor de IND moeilijk wordt om de nieuwe wetten tegelijkertijd in te voeren. Dat was ook de kritiek van het CDA vorige week donderdag. De partij eist dat de ingangsdatum van de nieuwe asielwetten, van voormalig asielminister Marjolein Faber (PVV), tegelijk ingaat met het Europese migratiepact, dat voor volgend jaar juni geagendeerd staat.
Daarnaast willen de christendemocraten dat er een overgangsperiode komt voor migranten die onder het tweestatusstelsel vallen, zodat asielzoekers die nu nog aanvragen doen, niet tijdens de procedure met andere eisen te maken krijgen.
Meerderheid nog onzeker
Keijzer komt met haar aanpassingen het CDA enigszins tegemoet, maar niet volledig. Volgens de BBB-minister, die een verleden heeft in het CDA, is het ‘feitelijk mogelijk’ om de strengere regels voor nareizigers meteen in te voeren als de wet van kracht wordt, maar wel eerst mondjesmaat. Daarnaast zal volgens Keijzer de invoeringsdatum van het tweestatusstelsel deels afhangen van een uitvoeringstoets. Hiermee concludeert de asielminister dat het kabinet ‘de balans heeft gezocht’ tussen het maatschappelijk belang en uitvoerbaarheid.
Of deze aanpassingen van Keijzer genoeg zijn voor het CDA, is dus nog de vraag. Tegelijkertijd betoogt de PVV dat er niets afgezwakt mag worden aan de wetsvoorstellen. Deze week, in de laatste week voor het zomerreces van de Tweede Kamer, staan de stemmingen over de wetsvoorstellen gepland.
Meer dan 34 jaar na zijn vaste voetbalmaatje Theo Laseroms is de andere helft van Feyenoords spijkerharde verdedigingsduo overleden. Rinus Isräel, de eerste Nederlander die de Europa Cup voor landskampioenen (nu Champions League) in handen kreeg, stierf op 83-jarige leeftijd.
Marinus David Israël groeide op in een rood nest in Amsterdam-Noord. Hij verdiende de kost als handlanger: hij moest zand en stenen naar de stratenmaker sjouwen. In het weekend voetbalde hij, aanvankelijk als rechtshalf, bij de Amsterdamse amateurclub DWV.
Israël verdiende in 1963 „met hangen en wurgen” zijn eerste profcontract bij stadgenoot DWS. „Ik tekende blind mijn contract, zo blij was ik”, blikte hij terug in Het Parool. Bij DWS vormde hij een sterk verdedigingsduo met de ervaren Daan Schrijvers. Hij kopieerde diens houding op het veld – met de borst vooruit. „Ik had voor elk wedstrijd de zenuwen, maar dat liet ik op het veld niet blijken.” DWS vierde in 1964 zijn eerste en enige landstitel.
Een van ’s werelds beste libero’s
In 1966 verhuisde Israël voor veel meer geld naar Feyenoord. Met zijn cynische humor had hij weinig aanpassingsproblemen in Rotterdam-Zuid. Hij was in die periode, na Franz Beckenbauer en Bobby Moore, een van ’s werelds beste libero’s.
Zijn kompaan Laseroms werd een van de meest gevreesde mandekkers. „Geen voetballer, maar een cowboy zonder lasso”, verwoordde de Noord-Ierse dribbelaar George Best het spel van zijn plaaggeest, nadat hij de blauwe plekken en dikke bulten had geteld.
‘Theo de Tank’ en ‘IJzeren Rinus’ waren eind jaren zestig en begin jaren zeventig bijna onpasseerbaar. Ze speelden aanvankelijk naast elkaar, tot Feyenoord-trainer Ben Peeters merkte dat ze beiden startsnelheid misten en elkaar beter rugdekking konden geven.
Israël: „Theo had de bal of de man. En ik deelde ook wel eens een kegel uit. Terwijl we buiten het veld allebei geen vlieg kwaad deden.” Jan Mulder, oud-speler van Ajax en Anderlecht, zei ooit. „Als Theo je onderuit had geschopt, en je lag op de grond te creperen, draaide Rinus zijn noppen nog eens in je borstkas.”
„Als ze nu zouden spelen zoals wij vroeger, houden ze weinig spelers meer over”, zei Israël een paar jaar geleden tegen de NRC-verslaggever die zich na de kennismaking vooral diens stevige handdruk herinnerde. „Aangenaam kennis te maken.”
Kopsterk
Israël was kopsterk en had een prachtige wreeftrap. Beide specialismen bracht hij in de praktijk op 6 mei 1970. De aanvoerder maakte in de Europa Cup-finale in Milaan tegen het Schotse Celtic de gelijkmaker met een soort boogkopbal en bood vlak voor tijd matchwinnaar Ove Kindvall met een verre, vrije schop een makkelijk te missen kans. Maar de Zweed scoorde uit de moeilijke hoek en even later nam zijn aanvoerder de ‘cup met de grote oren’ in ontvangst.
Vier maanden na de Europa Cup kreeg Israël in september 1970 ook als eerste Nederlander de wereldbeker overhandigd, in de Kuip uit handen van koningin Juliana. Feyenoord won de bikkerharde tweestrijd van het Argentijnse Estudiantes. Foto ANP
„Milaan is een beetje van Feyenoord, San Siro is van ons”, luidde het gevleugelde commentaar van Herman Kuiphof in miljoenen huiskamers. „Godsklere, we hebben de beker”, was Israëls eerste reactie. Een paar maanden later kreeg hij uit handen van koningin Juliana ook nog de wereldbeker uitgereikt, na twee veldslagen tegen het Argentijnse Estudiantes.
Onder Ernst Happel, de opvolger van trainer Peeters, was het spel van Feyenoord verder verfijnd. Compact combinatievoetbal: Coen Moulijn en Willem van Hanegem waren de technici, Wim Jansen de gatenvuller en Eddy Pieters Graafland de deftige keeper zonder zenuwen. „PG heeft me tegen Celtic nog gered toen ik een verkeerde terugspeelbal gaf bij de doellijn”, herinnerde Israël zich een van zijn weinige fouten in Milaan.
Bankzitter
Feyenoord behoorde begin jaren zeventig net als Ajax en het Nederlands elftal tot de wereldtop. Israël speelde 47 interlands ,maar zat tijdens Oranjes hoogtepunt, het WK van 1974, op de reservebank. Hij was al 32 en zijn knie vertoonde slijtage. Toch had hij met Feyenoord een maand eerder nog de UEFA Cup gewonnen.
Daarna werd hij vanwege zijn knieklachten afgedankt door Feyenoord en verhuisde hij naar de kleine stadgenoot Excelsior. Hij werd in 1975 nog uitgeroepen tot ‘voetballer van het jaar’. Israël speelde zijn laatste profjaren bij PEC Zwolle, tot hij op zijn veertigste bijna niet meer kon lopen en moest stoppen. „Van IJzeren Rinus was niet veel meer over”, sprak hij cynisch. Zijn trainersloopbaan werd geen groot succes. „Ik was niet diplomatiek genoeg, schold iedereen verrot en hield geen rekening met de verschillende karakters”, verklaarde hij in Het Parool zijn min of meer mislukte tweede loopbaan.
ADO-coach Rinus Israël in 2003 in de dug-out in het Haagse Zuiderpark. Zijn trainerscarrière was geen groot succes. „Ik was niet diplomatiek genoeg, schold iedereen verrot.” Foto Olaf Kraak/ANP
Hij diende PEC, FC Den Bosch, Feyenoord, ADO en het Nederlands elftal (als assistent-bondscoach) en was ook acht jaar in het buitenland actief: in Griekenland, Roemenië, Ghana en de Emiraten. „Die jaren hebben mij gevormd als mens. Ik heb veel armoede gezien en begrijp het vluchtelingenprobleem beter.”
Zijn laatste levensjaren zat hij vaak in een fietsenzaak in Landsmeer, vlak boven Amsterdam. Dan keuvelde hij in ‘zijn’ vaste hoekje van de werkplaats met bandenplakkers. Een van hen zei in Het Parool: „Zijn vrouw betaalt stallingsgeld om hem een paar dagen niet thuis te hebben.”
‘Die stoel is voor Rinus’
Israël liep al een poosje op krukken, nadat hij was geopereerd om een dreigende dwarslaesie af te wenden. De zelfverklaarde familieman bezocht tophandbalwedstrijden van zijn kleindochter Rachel de Haze. „Die stoel is voor Rinus”, zei de zaalwachter als iemand per ongeluk zijn plek had ingenomen.
Rinus was meer dan zeventig jaar samen met Greet, een schoolvriendin van zijn zus. „Ik heb nooit naar een ander meissie gezocht.”