Hoe kan het dat luiaards de evolutie hebben overleefd?

‘Een foutje van de natuur.” Zo omschreef George Comte de Buffon de luiaard in 1765 in zijn Histoire Naturelle. Want deze dieren waren niet alleen opvallend traag, ze hingen ook nog eens de hele dag ondersteboven aan een tak aan enorme kromme klauwen „die ze verhinderen te lopen”.

Ze zien er inderdaad wat deplorabel uit, de luiaards van Zuid-Amerika, met hun slungelige ledematen, groezelige piekhaar en treurige oogopslag. Ze kunnen in noodgevallen wel over de grond kruipen, maar snel gaat het niet en comfortabel ziet het er niet uit, met de buik en ellebogen op de grond.

Ook in hun favoriete habitat, de boomkruinen, zijn luiaards traag: gemiddeld zo’n 0,2 tot 0,3 meter per seconde, en hooguit enkele tientallen meters per dag – als ze zich al voortbewegen. Een groot deel van de dag brengen ze slapend door. Hoewel niet de 15 tot 18 uur per etmaal die je soms leest: die geldt alleen in gevangenschap. In het wild slapen luiaards ‘gewoon’ 8 tot 10 uur per nacht, volgens Nature in 2008: „Niet luier dan de gemiddelde puber.”

Met hun trage lijven en precaire leefwijze zou je denken dat luiaards kwetsbaar zijn, bijvoorbeeld voor roofdieren. Hoe kan het dan dat ze er nog zijn, en niet allang uitgestorven?

Een luiaard in panama. Video Denise Johnson/Getty

Een grote uitstervingsgolf

Laten we wél wezen: bijna alle luiaardsoorten die ooit hebben geleefd, zijn nu uitgestorven. Er zijn fossielen gevonden van luiaards uit circa honderd verschillende geslachten, waarvan er nu slechts twee resteren: vijf soorten drievingerige luiaards (Bradypus) en twee soorten tweevingerige (Choloepus). Beide geslachten leven enkel in Zuid-Amerika. Onder de uitgestorven geslachten waren ook luiaards uit Midden- en Noord-Amerika.

Waardoor en wanneer die allemaal uitstierven, is grotendeels onbekend. Wel staat vast dat er een grote uitstervingsgolf was aan het eind van de laatste ijstijd, zo’n 11.000 jaar geleden: dezelfde golf als waarbij we de mammoeten, reuzenherten en wolharige neushoorns kwijtraakten – en ook de verschillende soorten reuzenluiaards (Megatherium), die tot zes meter lang en zes ton zwaar werden. Het uitsterven van al deze ‘megafauna’ wordt wel in verband gebracht met het verschijnen van prehistorische mensen in die regio’s – maar ook met klimaatverandering.

Maar nu dan de vijf nog overlevende soorten luiaards – hoe wisten die al die tijd de dans te ontspringen? Hoe kan de evolutie hebben geleid tot dit bizarre concept? Je moet het anders zien, denkt Kas Koenraads van het Zoological Museum Netherlands. Die organisatie verzamelt en deelt informatie over de relatie tussen de lichaamsbouw, leefwijze en leefomgeving van dieren.

„Juist dankzij die lichaamsbouw en leefwijze kunnen luiaards overleven”, stelt Koenraads. „Ze zijn extreem goed aangepast aan het leven in die boomtoppen.” Ten eerste hebben ze een aantal unieke anatomische aanpassingen, onder meer in hun slokdarm en bloedvaten, om te voorkomen dat de zwaartekracht voor problemen zorgt in die ondersteboven houding. Ook hebben luiaards extra ribben: tot wel 23 paar, tegenover onze twaalf. Hun ribbenkast is dus relatief lang. Daarbij zijn de spijsverteringsorganen met stevige banden aan de achterste ribben opgehangen. Door beide aanpassingen blijven die organen beter op hun plaats in de buikholte en komen hart en longen minder snel in de verdrukking.

En dan zijn er de opvallende klauwen, die permanent gekromd zijn. Daaraan kunnen luiaards hangen zonder een spier te hoeven aanspannen.

Koeien en gorilla’s

Alles is erop gericht dat ze zo weinig mogelijk energie verbruiken, benadrukt Koenraads. Luiaards eten vrijwel alleen bladeren, die slecht verteerbaar zijn en een lage energie-inhoud hebben. Dat is niet erg als je weinig beweegt: dan heb je ook minder energie nodig. Een gemiddelde luiaard van zo’n 6 kg hoeft per dag maar zo’n 170 kilocalorieën te eten – slechts een derde van wat een vergelijkbaar zoogdier verbruikt.

Er zijn meer dieren die slecht verteerbare planten eten, zoals koeien en gorilla’s. Die lossen dat probleem op door heel veel te eten, met een snelle spijsvertering. „Luiaards hebben weliswaar een meermagensysteem met bacteriën die meehelpen met de vertering, net als koeien”, vertelt Koenraads, „maar zij zetten juist in op een extreem langzame vertering waarbij ze zoveel mogelijk voedingsstoffen uit het eten halen.” Daarom hoeven ze ook maar één keer per week te poepen – waarvoor ze overigens afdalen naar de grond.

Een ander voordeel van dat trage bewegen is volgens Koenraads dat ze minder opvallen voor roofdieren. Ook hun camouflage helpt daarbij. „Luiaards staan erom bekend dat ze in hun vacht een heel ecosysteem met zich meedragen. In hun speciale haren, met daarin piepkleine scheurtjes, houden ze vocht vast, waarin algen en schimmels goed gedijen. Die kleuren de vacht groen en helpen daarmee bij de camouflage.” Er schijnen zelfs gespecialiseerde motten in de vacht te leven, die de algengroei stimuleren. En de schimmels zijn antibacterieel.

Luiaards zijn dus zeker geen kneusjes van de evolutie, maar echte specialisten, concludeert Koenraads. En hij heeft de paleostudies aan zijn zijde. Beide huidige luiaardgeslachten stammen af van een voorouder die op de grond leefde, net als de reuzenluiaard. Sterker nog, geen van de fossiele luiaardgeslachten hing ondersteboven in de bomen. Dat concept is pas ontstaan ná de evolutionaire scheiding van beide huidige geslachten, zo’n 30 tot 40 miljoen jaar geleden. Met andere woorden, het is twee keer onafhankelijk geëvolueerd.

Dan kan het niet anders dan dat het een slim concept is.