Insectenhoogleraar Marcel Dicke: ‘Ik ben een bidsprinkhaan: eerst alles observeren, en dan plotseling toeslaan’

Het was jaren terug, in een museum in Dresden, dat de Wageningse hoogleraar entomologie Marcel Dicke (67) zalenlang achtervolgd werd door een suppoost. „Ik liep daar rond met een vergrootglas om de schilderijen van dichtbij te bestuderen. Veel te verdacht, volgens de suppoost. Die dacht waarschijnlijk dat ik een diefstal voorbereidde.”

Wat Dicke echt deed was voor de suppoost wellicht minstens zo bevreemdend als een kunstroof: hij zocht naar insecten. Geen houtworm of een verdwaald zilvervisje, maar geschilderde insecten. „Je zou verwachten dat entomologen kunstmusea als hun minst favoriete plaats op aarde beschouwen, omdat de collecties uit alle macht tegen verval en vraat worden beschermd – en dus wordt alles wat er leeft doodgespoten. Maar als je naar de kunst kijkt, en dan vooral naar schilderijen uit de zeventiende eeuw, dan zie je dat het er kan krioelen van de insecten. Bij Salvador Dalí komen op meer dan honderd schilderijen insecten voor – op De hallucinogene torero wemelt het bijvoorbeeld van de vliegen. En op De ronde der gevangenen van Vincent van Gogh vliegen hoog in beeld twee koolwitjes de vrijheid tegemoet.

„Inmiddels heb ik een database met bijna 5.000 kunstwerken uit westerse kunststromingen – een breder perspectief zou té omvangrijk worden. Het is een virtueel museum waarin ik tijdens colleges soms een rondleiding geef. Dan mogen de studenten kiezen waar we heen gaan: welke insecten, welke kunsthistorische stroming.”

Die interdisciplinaire benadering is typerend voor Dickes werk. Na een loopbaan van 42 jaar aan de Wageningen Universiteit ging hij afgelopen november officieel met emeritaat, maar in de praktijk is daar weinig van te merken. Voor januari en februari staat een reeks Engelstalige avondcolleges op het programma. „Open voor iedereen die maar mee wil doen, ook van buiten de universiteit.” Het onderwerp? Insects and society. Variërend van insecten en technologie (denk aan door vliegen geïnspireerde drones), insecten en muziek (inclusief live-optreden) tot insecten en ziekteverspreiding (met hoogleraar virologie Marion Koopmans als gastspreker). Insecten in de beeldende kunst en insecten als voedsel, twee van Dickes eigen specialismen, komen eveneens uitgebreid aan bod.

Kippen komen veel sneller af op meelwormen en vliegenlarven dan op graan

Waren insecten in de zeventiende eeuw zo populair, dat ze vaak geschilderd werden?

„Het had vooral te maken met symboliek. Na de Beeldenstorm in de zestiende eeuw mochten er geen religieuze afbeeldingen meer worden gemaakt. Dus wat deden schilders in dit deel van Europa? Ze gebruikten natuurlijke symbolen. Zoals klavertjes stonden voor de heilige drie-eenheid, zo representeerden insecten allerlei grote thema’s als leven voor en na de dood. En in het geval van Van Gogh vormden de vlinders die hij in de jaren voor zijn dood schilderde wellicht een voorbode van zijn zelfmoord. Zo is er op De doodshoofdvlinder een dagpauwoog te zien waarbij een doodshoofd op het borststuk is geschilderd.

„Maar natuurlijk waren er destijds ook plaaginsecten, en soorten die ziektes overbrachten.”

Samen met twee collega’s publiceerde Dicke in 2012 Het insectenkookboek, dat ook in het Engels is vertaald. Daarin staan recepten voor onder andere sprinkhanenspiesjes en buglava met meelwormen. In december 2009 schreef Dicke een opiniestuk in NRC, dat zo begon: „Als u op 23 december 2020 boodschappen doet voor het kerstdiner, dan kiest u waarschijnlijk niet voor garnalen, maar voor sprinkhanen. En in plaats van die afgezaagde kalkoen kiest u voor een echte delicatesse: malse libellelarven of keverkaviaar. Het is tenslotte 2020 en insecten zijn de meest milieuvriendelijke vorm van dierlijke eiwitten.”

Inmiddels is kerst 2024 een maand achter de rug. Nog steeds zag ik vooral garnalen in de schappen…

„Inderdaad, de insectenconsumptie door mensen is nog niet zo gangbaar als ik destijds hoopte. Al zijn er wél belangrijke stappen gezet. Sinds januari 2021 is het bijvoorbeeld officieel toegestaan om meelwormen – dus de larven van meelkevers – als voedsel te verkopen in de hele EU. En met collega’s onderzoek ik de laatste jaren vooral ook de potentie van insecten als voedselbron in bredere zin. Denk aan het gebruik in veevoer als alternatief voor soja of vismeel.”

Waarom veevoer?

„Vooropgesteld: we eten veel te veel vlees. Die hoeveelheid moet sowieso fors naar beneden. Maar wát er dan nog aan vleesproductie overblijft kan veel duurzamer. Het voordeel van insecten is dat je ze kunt kweken op reststromen uit de voedselproductie en dat andere dieren ze nog lekker vinden ook. Kippen bijvoorbeeld komen veel sneller af op meelwormen en vliegenlarven dan op graan en worden er bovendien gezonder door. Van nature zijn kippen alleseters, maar we dwingen ze om vegetariër te zijn.

„Tot voor kort mocht je volgens Europese regelgeving geen dieren aan andere dieren voeren, maar uit fundamenteel onderzoek is naar voren gekomen dat insecten veilig zijn. Zulke fundamentele kennis heb je nodig om een systeem te kunnen veranderen. Inmiddels is het toegestaan om insecten in veevoer te verwerken en daarmee de voeding en het welzijn van kippen, varkens en vissen te verbeteren. En het welzijn van mensen. Het overgrote deel van het landbouwareaal is nu bedoeld voor vlees- en veevoerproductie. Als je daar verandering in brengt, dan kun je opeens véél meer gewassen verbouwen als voedsel voor mensen.”

En het welzijn van de insecten zelf?

„Daar kijken we ook naar. Toen we dit project begonnen hebben we er heel bewust voor gekozen de Dierenbescherming en ethici te betrekken. Enerzijds vanwege het kippenwelzijn, anderzijds vanwege het insectenwelzijn. Dan stuit je direct al op een dilemma: als je het welzijn van een kip verhoogt door haar insecten te voeren, dan eindigt het welzijn van die betreffende insecten dus abrupt. Maar naar mijn mening geldt hier: wie A zegt, moet ook B zeggen. Áls we zeggen: we willen kippen kweken als voedsel, dan hoort daar ook het kweken van insecten bij omdat dat een natuurlijk onderdeel van hun voedsel is. En het leven van die voor consumptie geboren insecten wil je dan vervolgens wel zo insectvriendelijk mogelijk inrichten. Je moet dus zorgen dat ze hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen. Voor de larven van de zwarte soldaatvlieg – die wij hebben bestudeerd – is dat bijvoorbeeld dat ze bij tijd en wijle in grote groepen dicht op elkaar gaan zitten. Vermoedelijk omdat door de ontstane warmte ziekteverwekkers minder kans krijgen en de larven zelf sneller volwassen worden. Wat een vliegwaardig bestaan verder inhoudt, daar zijn we nog niet over uit, daarvoor moeten we meer weten over het natuurlijk gedrag van de insecten.”

Wat maakt juist de zwarte soldaatvlieg een geschikte kandidaat?

„Het is een vliegensoort die mensen schuwt, geen ziektes overbrengt, zelf ook niet gevoelig is voor ziektes en een heel divers dieet heeft. Je kunt de larven dus op allerlei organische reststromen kweken, waaronder gft-afval. In Colombia, waar we met de lokale bevolking Insects for Peace zijn begonnen, is de soort ook nog eens inheems. Onze voormalige promovenda Karol Barragán-Fonseca heeft dat project de afgelopen jaren opgezet in haar thuisland Colombia. Nadat guerrillabeweging FARC daar in 2016 de wapens neerlegde beloofde de regering bij het ondertekenen van het vredesakkoord een nieuw begin. Maar na zestig jaar burgeroorlog is het zo gemakkelijk niet om een nieuwe maatschappij op te bouwen. Het hele conflict was destijds bovendien ontstaan doordat arme boeren te weinig te zeggen hadden tegenover grote landeigenaren. Karol besloot samen met de vredesondertekenaars die weer gingen boeren te beginnen met de kweek van larven van de zwarte soldaatvlieg voor veevoer.”

U bent ooit biologie gaan studeren omdat u bezorgd was over de natuur en pesticidengebruik. Kan biologie bijdragen aan een betere wereld?

„Ik hoop van wel, ja. Ik ben positief ingesteld: ik geloof niet zo gauw dat dingen niet kunnen. Je hoort te vaak zeggen ‘het kan niet anders’. Denk aan pesticidengebruik. Het verweer vanuit de industrie is dan: we hebben bestrijdingsmiddelen nodig om de wereld te voeden. Dat is echter veel te kort door de bocht. Er zijn genoeg biologische bestrijdingsmethodes voorhanden, het gaat erom dat boeren en tuinders de alternatieven kunnen ervaren.

„Er is een prachtig succesverhaal uit Zuid-Spanje, waar chemische bestrijding niet afdoende was om plaaginsecten te bestrijden maar niemand wilde overstappen op biologische bestrijding. Tot er een rapport van Greenpeace uitkwam, waaruit bleek dat gifresiduen op tomaten en komkommers de toegestane niveaus overschreden. De supermarkten zeiden tegen de telers: ofwel je past het aan, of we kopen niet meer bij jullie. Dus, god zegene de greep, ze begonnen aan biologische bestrijding. En wat denk je? Een paar jaar later bleek de biologische variant véél beter te werken.”

Toch kiezen veel telers nog voor chemische bestrijding.

„Dat komt omdat er steeds weer nieuwe plaagsoorten opduiken. Telkens is er dan de verleiding om tóch te spuiten, en daar raak je je gehele arsenaal biologische bestrijders mee kwijt, van sluipwespen tot roofmijten. En je ziet hoe sterk de lobby vanuit de industrie is. Zelfs nu de schadelijke invloed van glyfosaat en insecticiden voor onszelf steeds duidelijker wordt, blijft de reactie: de doses zijn niet zo hoog dat je er dood aan gaat. Maar er zijn uiteraard ook een heleboel niet dodelijke en toch schadelijke effecten, denk aan neurologische aandoeningen zoals Parkinson. De effecten blijven echt niet alleen beperkt tot insecten.

„Zelfs hier op Wageningen University & Research zie je een tweeledige houding. Enerzijds wordt er onderzoek gedaan naar strokenteelt – waarbij op één perceel meerdere gewassen in stroken naast elkaar worden geteeld – en andere duurzame alternatieven in de landbouw. Anderzijds kwam WUR, toen werd gesproken over een mogelijke ban op glyfosaat, met een bericht naar buiten dat er geen betere alternatieven voorhanden waren. Mijn vraag is dan: waaróm zijn er nog geen betere alternatieven?”

Uw promotieonderzoek over biologische bestrijding, in de jaren tachtig, werd wereldnieuws. U toonde als eerste aan dat planten om hulp schreeuwen als ze worden aangevallen.

„Tijdens mijn studie had ik geleerd dat er chemische communicatie plaatsvindt tussen planten en dieren, dat vond ik fascinerend. Dus toen ik vervolgens onderzoek deed naar planten die worden belaagd door roofmijten – kleine achtpotige geleedpotigen – vond ik het helemaal geen gekke gedachte dat zo’n plant wellicht een signaal afgeeft op het moment dat hij wordt belaagd. We wisten destijds dat roofmijten worden aangetrokken door planten met ándere mijten, spintmijten. De gangbare gedachte was dat spintmijten een stofje zouden afscheiden dat die roofmijten lokte. Maar dat is evolutionair gezien helemaal niet logisch: spintmijten worden immers gegeten door roofmijten, dus zo’n lokstof zou hun ondergang betekenen. Een om hulp schreeuwende plant was gewoon veel logischer.

„Toch zeiden sommige collega’s: dat is te far fetched. Er was net een uiterst controversieel boek verschenen, The secret life of plants, dat zich voordeed als wetenschappelijk werk maar eigenlijk je reinste science fiction was. Dus ‘pratende planten’ was een riskant onderwerp. Maar na vijf jaar onderzoek kon ik aantonen dat mijn vermoeden klopte. Zelfs als je de spintmijten weghaalt dan is de plant nog steeds aantrekkelijk voor roofmijten. Dat komt door een hormonale reactie van de plant waardoor die bepaalde geurstoffen aanmaakt. Met dat onderzoek is denk ik het zaadje gelegd voor mijn wetenschappelijke houding: ook als iets onmogelijk lijkt, dan wil ik het tóch proberen.”

Een om hulp schreeuwende plant was gewoon veel logischer

Wat vindt u zo bijzonder aan insecten?

„De enorme variëteit. Het zijn fantastische dieren met unieke eigenschappen, je wordt er iedere keer weer door verrast. Maar als je er met anderen over praat is de eerste reactie toch nog vaak: we kunnen wel zonder. Insecten worden geassocieerd met steken, prikken, zuigen. Toch is het in feite maar een half procent van al die soorten die ons bloed kan drinken. De rest doet geen vlieg kwaad.

„Gelukkig verbetert het imago van insecten de laatste jaren wel. Toen een kleine tien jaar geleden de eerste wetenschappelijke publicaties over de massale insectensterfte naar buiten kwamen, dacht ik: dit kan twee kanten opgaan. Óf mensen zeggen ‘eindelijk verlost van al dat gezoem’ of ze gaan zich zorgen maken. Het lijkt dat laatste te worden.”

Is er één duidelijke oorzaak van de huidige achteruitgang?

„Nee, het ziet er naar uit dat het een combinatie is van gifstoffen, klimaatverandering, landgebruik, versnippering, noem maar op. Maar zo zit het met alle milieuproblematiek. De zeventien SDG’s – de sustainable development goals die de Verenigde Naties in 2015 vaststelden – zijn ook allemaal met elkaar verbonden. Armoede bestrijden, honger tegengaan, biodiversiteit behouden, klimaatverandering tegengaan: je kunt niet één van die doelen aanpakken en de rest laten voor wat het is. Ze zijn allemaal met elkaar verbonden.”

Daar heb je die onderlinge samenhang weer.

„Ja, die is onmisbaar. Ook als ik kijk naar mijn eigen loopbaan zie ik daarin een verschuiving: ik begon echt binnen de betawetenschappen, maar ik heb steeds meer oog gekregen voor de sociale wetenschappen. Je kunt fantastische technologische ideeën hebben maar als je niets snapt van psychologie of economie komen ze niet van de grond. Als je iets nieuws bedenkt – of dat nu het eten van insecten is, stoppen met pesticiden of iets anders – dan moet je er ook over nadenken hoe anderen erin mee kunnen gaan. Dat vraagt om een multidimensionale aanpak. Daarin breng ik mijn liefde voor insecten in.”

Liefde gaat door de maag, dus misschien kunnen we dan beginnen met insecten eten?

„Vergeet niet dat je op jaarbasis sowieso al zo’n 500 gram insecten binnenkrijgt via voedsel. In pindakaas, chocolade en appelmoes zitten onvermijdelijk kleine hoeveelheden insectendelen verwerkt. En veel voedsel wordt ook gekleurd met insectenproducten: denk aan de schildluizen die gebruikt worden voor roze dranken zoals Fristi.”

Met welk insect zou u zichzelf vergelijken?

„Een bidsprinkhaan. Die kijkt heel observerend om zich heen, neemt alles in zich op en plotseling slaat hij toe.”

Foto Floris Scheplitz