Het uitgangspunt van het kabinet-Schoof, zei de koning in september in de Troonrede, is wat wél kan. Het was een impliciete reactie op de kabinetten-Rutte, die voorstellen van de oppositie (over migratie, landbouw, woningbouw, etc.) geregeld afwezen omdat ze wegens wettelijke bepalingen of internationale afspraken niet mogelijk zouden zijn.
Die tijd was dus voorbij. In hun Hoofdlijnenakkoord, in mei, voorzagen de coalitieleiders van PVV, VVD, NSC en BBB een kabinet dat „lef toont”, „trots uitstraalt” en „hoop geeft”.
Een half jaar later weten we meer. Dat akkoord zette bijvoorbeeld in op verhevigde misdaadbestrijding. Nu blijkt: wegens cellentekort moet staatssecretaris Ingrid Coenradie (Justitie, PVV) veroordeelden vervroegd vrijlaten.
Het kondigde „zo snel mogelijk” een ‘Woontop’ aan met onder meer de pensioenfondsen om jaarlijks 100.000 woningen te bouwen. Nu blijkt: het is vicepremier Mona Keijzer (Volkshuisvesting, BBB) niet gelukt de pensioenfondsen – cruciale investeerders – tot deelname aan de top te verleiden.
Het beloofde „grenscontroles en grensbewaking” om migratie tegen te gaan. Nu blijkt: minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) heeft volgens een vakbondsman in NRC hooguit vijftig extra marechaussees beschikbaar voor „extra grenscontroles” bij de ruim 650 grensovergangen die het land kent.
Er is, kortom, nog steeds vrij veel dat niet kan.
Uitleven
Niet langer beantwoorden coalitiepolitici dit soort zelfoverschatting met zelfreflectie. Liever vullen zij de ruimte met grote woorden over andere zaken, bij voorkeur instituties die buiten hun politieke reikwijdte vallen. De media bijvoorbeeld.
Mediakritiek is nu eenmaal een voortreffelijke truc om te werken aan je bekendheid als politicus. Vraag het Geert Wilders: de man die jarenlang aandacht van journalisten kreeg door uit te halen naar, inderdaad, journalisten.
En het kan toeval zijn, maar deze week besloten ook coalitiepolitici van BBB, NSC en VVD zich eens uit te leven op mediapublicaties waarmee ze problemen zeiden te hebben.
Eerst als journalist een politicus alle ruimte geven, daarna als politicus journalisten een gebrek aan kritische zin verwijten
Zo zei het BBB-Kamerlid Claudia van Zanten volgens het ANP dat de NOS het antisemitisme aanwakkert door haar berichtgeving over de Gaza-oorlog. In oktober vroeg ze al onderzoek naar NOS-berichtgeving over het Israëlisch-Palestijnse conflict, volgens haar niet kritisch genoeg over Hezbollah. Minister Eppo Bruins (OCW, NSC) antwoordde dat de overheid zich niet heeft te bemoeien met berichtgeving van de publieke omroep. Intussen blinkt Van Zanten zelf niet echt uit in het parlementaire handwerk: als woordvoerder onderwijs kwam ze laatst pijnlijk incompetent in beeld.
Volgens haar cv was ze eerder woordvoerder van politie en OM, en daarvoor journalist bij EW en HP De Tijd. Ik checkte even hoe zij het beroep zelf uitoefende. Zo legde ze in 2009 toenmalig oppositieleider Mark Rutte (VVD) zachte en vooringenomen vragen voor over zijn leraarschap: Lastig, die allochtone kinderen? en Geen irritante Marokkaantjes?
Boeiend: eerst als journalist een politicus alle ruimte geven, daarna als politicus journalisten een gebrek aan kritische zin verwijten.
Krankzinnig
Justitiewoordvoerder Ulysse Ellian (VVD) liet zich volledig gaan over een commentaar van NRC, ook inzake Israël en de Gaza-oorlog. De krant schaarde zich aan de kant van het Internationaal Strafhof, dat een arrestatiebevel uitvaardigde tegen de Israëlische premier Netanyahu wegens mogelijke oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
„Krankzinnig hoofdredactioneel waarmee de slachtoffers van de Holocaust een trap na krijgen”, aldus Elian, die onvermeld liet dat zijn eigen fractie instemde met een motie die de regering oproept het arrestatievel tegen Netanyahu eventueel uit te voeren.
Belangrijker was natuurlijk dat dit Kamerlid kritiek op de Israëlische regering verwart met kritiek op het Joodse volk. Zo’n basale vergissing voor zo’n vergaande uitspraak – bijzonder. Alsof kritiek op de VVD hetzelfde zou zijn als kritiek op mensen met liberale overtuigingen.
De ervaring uit de VS leert dat mediakritiek vooral groeit als het aanzien van politici daalt. Nadat het vertrouwen in het presidentschap onder zijn voorganger afnam, begon Richard Nixon (1969-1974) vanuit het Witte Huis zijn Oorlog tegen de media.

Bij zijn aantreden had 62 procent van de kiezers vertrouwen in de president, bij zijn aftreden (Watergate) was het gekelderd naar 36 procent. Ondanks tussentijdse oplevingen zette deze trend zich structureel voort, tot 22 procent dit jaar.
En vrijwel alle presidenten sinds Nixon bonden, ongeacht hun politieke kleur, de strijd met media aan. Het gevolg: ook het vertrouwen in professionele media daalde structureel: van 72 procent (1972, herverkiezing Nixon) naar 31 procent dit jaar (herverkiezing Trump).
Zo ging in de VS, mét het institutionele vertrouwen in het presidentschap, ook het institutionele vertrouwen in professionele media verloren.
Voornaamste verliezer van de Oorlog tegen de media: het aanzien van de democratie.
Influencers
Nederland is zover nog lang niet. Ook hier krimpt volgens het SCP sinds begin deze eeuw het vertrouwen in de regering: in 2001 was dit nog 64 procent, in 2010 48 procent.
Niet vergelijkbaar, wel een indicatie: bij de laatst bekende SCP-meting, die september dit jaar uitkwam, gaf 43 procent een voldoende aan ‘Den Haag’ als geheel.
Tegelijk blijft het aanzien van media volgens het SCP relatief hoog: 71 procent vertrouwt het televisienieuws, 67 procent de kranten.
En media zijn natuurlijk allerminst feilloos, kritiek kan altijd terecht zijn. Feit is wel dat professionele politici in Nederland een veel groter vertrouwensprobleem hebben dan professionele media: een nuttig weetje mochten (coalitie)politici hun mediakritiek verder opvoeren.
Het lijkt er ook op dat politici hun mediakritiek met een ander doel uiten: hun bekendheid bevorderen. Trumps eerste verkiezing in 2016 bewees dat je politiek succes kunt boeken omdat je influencer bent: bekendheid, niet competentie, als doorslaggevende electorale factor.
Het verklaart ook waarom Elon Musk een veel te groot bedrag, 44 miljard dollar, betaalde voor Twitter/X: het maakte hem in één klap influencer, en nadat hij het platform aanwendde voor Trumps campagne katapulteerde hij zich naar Trumps politieke wereld – wat hem met technologische vernieuwingen nooit lukte.
Ook Den Haag draait nu op een infrastructuur van influencers. Bekendheid is in de praktijk een belangrijke motor voor het debat geworden. Wilders is een magneet op sociale media, de premier een goede tweede, de rest volgt op verre afstand.
Dit geeft vooral de PVV-voorman agendamacht: hij heeft professionele media allang niet meer nodig om aandacht af te dwingen. Al speelt bij hem óók de handicap dat bekendheid – zie boven – geen garantie is voor competentie.
You are the media now
Volgens Trumps mensen was zijn herverkiezing de laatste slag in de Oorlog tegen de media. „You are the media now”, was de boodschap die conservatieve influencers, Musk voorop, op verkiezingsavond bij Trumps aanhang plugden: de professionele media zijn dood; stel je eigen vragen, doe je eigen research; jullie, onze kiezers, zijn nu de media.
The Atlantic zag daags na de uitslag al de kracht en het gevaar: nu professionele media het vertrouwen van het grote publiek hebben verloren is het logisch dat kiezers alleen nog hun eigen feiten kneden. Tegelijk is dat voor machthebbers en vermogenden een droom die uitkomt. Zij zijn een gevaarlijke tegenmacht kwijt: als iedereen de media is, is niemand de media meer.
En zo begint de westerse wereld volgend jaar aan een vrij groot experiment. Mensen als Trump en Musk hebben door de afgenomen mediamacht ongekend veel ruimte hun eigenbelang te dienen: de vorming van politiek gemotiveerde opsporing, een Poetinvriendelijke inlichtingengemeenschap, als het ze uitkomt desnoods een nieuwe wereldorde.
Het is de keuze die onder alle gemakzuchtige mediakritiek schuilgaat: heeft een democratie professionele media nodig, of werkt het beter zonder?
Tegenspel zullen ze voorlopig beperkt krijgen. De partij ligt aan hun voeten. En hun kiezers, willoze figuranten in een machtsspel van enkelingen, mogen doen alsof ze de media zijn.
„Is het de taak van de [professionele] media tegen deze beweging op te staan?”, schreef The Atlantic. Uiteraard. „Maar er is weinig bewijs dat ze nog enige kans hebben.”
De paradoxale slotsom van de Oorlog tegen de media is dat het aanzien van Amerikaanse presidenten in die periode verslechterde, maar hun machtspositie er uiteindelijk door verbeterde.
Het is de keuze die onder alle gemakzuchtige mediakritiek schuilgaat: heeft een democratie professionele media nodig, of werkt het beter zonder? Het interessante is dat de coalitieleiders – Geert Wilders, Dilan Yesilgöz, Pieter Omtzigt, Caroline van der Plas – het antwoord al hebben gegeven. Ze ondertekenden in de formatie de rechtstaatverklaring: „Voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat zijn onafhankelijke instituties, zoals […] media, van groot belang. De partijen zullen deze beschermen en versterken.”
Nu hoeven ze er alleen nog maar naar te handelen.
Kritiek? Op de media, op NRC, op mij? Mail – [email protected] – of reageer op mijn LinkedIn.
En ten slotte, over mediakritiek gesproken: mijn nieuwsbrief van vorige week bevatte één passage waarin stond dat „BBB en NSC” de internationale rechtsorde niet zouden respecteren. Dat moest, zoals uit de context bleek, „BBB en PVV” zijn. Maar een fout was het. Het is hierbij rechtgezet. Mijn excuses.
Fijn weekeinde,
Tom-Jan Meeus
[email protected]
