Het leven is soms verrekte lastig, zegt hoogleraar Levi van Dam, maar het is niet zo dat steeds meer jongeren ermee worstelen

Krantenkoppen worden gedomineerd door alarmberichten over de mentale toestand van de jeugd. Maar volgens hoogleraar Levi van Dam, die deze vrijdag zijn oratie houdt in Amsterdam, is er geen toename van psychiatrische problemen. Epidemiologische cijfers wijzen uit dat al decennia ongeveer een derde van de jeugd af en toe worstelt met mentale problemen. Jongeren geven wél aan dat de mentale druk op hen is toegenomen. Verschil met eerdere generaties is vooral: ze praten er makkelijker en beter over. In zijn oratie pleit Van Dam voor het normaliseren van dat gesprek, zonder medisch of maatschappelijk stigma.

Is de epidemie van mentale problemen onder de jeugd een mythe?

„Dat is wel een heel groot woord. Maar het heeft mij wel verbaasd. Ik werk zelf in de jeugdzorg en de afgelopen tien, vijftien jaar zag je alleen maar een toename van berichten dat het allemaal veel erger aan het worden was, zeker na corona. Ook van collega’s in de jeugdhulp hoorde ik dat we nu echt met de handen in het haar zaten. De Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt spreekt al van ‘de angststoornis-generatie’. Hallo, zeg. Ik begon me toen af te vragen of die toename er op populatieniveau nu eigenlijk was.”


Lees ook

Crisisgeneratie of generatiecrisis

Foto Georgijevic

Niet dus.

„Eerst schrok ik wel van de cijfers, want je komt dus op zo’n 30 procent van de jeugd die zegt te worstelen met mentale problemen. Alleen, bij mij begon het vermoeden te rijzen dat dit misschien wel altijd zo is, alleen praatten we er vroeger niet over. De epidemiologische cijfers die ik vond bevestigden dat. Sinds we begin jaren negentig mentale problemen zijn gaan bijhouden met het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) gaat het om zo’n 30 procent van de jeugd. Dat is dus gewoon stabiel. Ik vond dat eerst ook gek, maar het is zo.”

U signaleert ook ‘concept creep’. Begrippen als depressie worden veel ruimer gebruikt dan vroeger.

„Je hebt onder jongeren uiteraard psychische ziekten die veel verder gaan dan worstelen met je identiteit. Maar er is ook zeker iets veranderd in ons taalgebruik. Mijn dochters van 14 en 16 kunnen soms iets tegen elkaar zeggen als: naar die club moet je niet heen, want dan krijg je een trauma. Als ik vraag wat ze bedoelen is het: ja, daar moet je lang in de rij staan. Dat is dus al een trauma. (lacht)

„Maar ik zou absoluut niet zeggen dat we te maken hebben met een generatie sneeuwvlokjes die te grote woorden gebruiken voor klein leed. Het is terecht dat jongeren aandacht vragen voor hun mentale problemen. Je ziet dat het voor de hele maatschappij een enorme ziektelast is, het is goed en nodig dat we het erover hebben.”

Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen

Waar heeft de jeugd dit vocabulaire vandaan? Mijn vader praatte heel luchtig over de oorlog, nu is het een trauma om in de rij te staan?

„We leren steeds meer om over onze mentale gezondheid te praten, ook volwassenen. Het is een andere manier om naar jezelf en je identiteit te kijken. Foucault heeft die ontwikkeling mooi beschreven. Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen. Ik hoop dat we toegaan naar een situatie waarin we het weer zonder stigma over mentale worstelingen kunnen hebben.”

Sociale media krijgen wel de schuld van mentale problemen. U ziet de oorzaak meer in keuzestress.

„Jongeren zijn altijd bezig zichzelf te ontdekken en onderscheiden, maar de online wereld heeft die keuzes enorm verruimd. Ik denk niet dat het je per se ongelukkig maakt, maar wel onzekerder. De eindeloze mogelijkheden kunnen ervoor zorgen dat je in paniek raakt: wie ben ik dan? Ik vind het ook goed dat we daar grenzen aan stellen, bijvoorbeeld aan smartphones in de klas. Dat doen we ook met roken of autorijden.”

Als het percentage jongeren met mentale problemen al zo lang stabiel is, moeten we dat dan maar gewoon accepteren?

„Ja, dat denk ik wel. Net zoals we allemaal af en toe de griep hebben. Maar let wel, dat geldt natuurlijk niet voor de groep die echt gaat disfunctioneren, die niet meer naar school gaat of zich helemaal afsluit. We moeten ons stinkende best doen om die te helpen. En dan zijn onze huidige behandelingen helaas niet altijd toereikend. Voor die groep hebben we nog veel werk te doen. Ook voor complexe problemen zijn behandelingen niet beter geworden.”

Wat werkt dan wel?

„Je ziet goeie resultaten met wat heet de ‘oplossingsgerichte benadering’. Je focust dan niet op het probleem of de oorzaken daarvan, maar op een andere manier om ernaar te kijken. Niet eindeloos uitzoeken waarom iemand slapeloos is, maar zeggen: stel nu eens dat je dat niet meer zou zijn, hoe zou je dat merken en wat zou je gaan doen? Je praat dan vanuit de gewenste situatie, niet vanuit het probleem.”

Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren

Een verandering van bewustzijn. U wilt ook een test gaan doen met MDMA, een licht psychedelisch middel.

„Ja, dat doen we met het Amsterdam UMC en de UvA. Het wachten is op toestemming van de medisch-ethische commissie, die we begin volgend jaar hopen te krijgen. We gaan jongeren van 16, 17 jaar met ernstige problematiek dan gedurende een half jaar drie keer een uitgebreide therapiesessie geven terwijl ze onder invloed zijn van het middel. De hypothese is dat het hen kan helpen om met meer empathie naar zichzelf en hun problematiek te kijken.

„Ik heb daar zelf in een moeilijke periode in mijn leven ervaring mee opgedaan. Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren, wereldwijd. We gaan het middel geheel officieel bestellen in Canada, als we die toestemming hebben gekregen.”

Je kan ook zeggen, als je empathie wilt leren: lees een goede roman.

(lacht). „Ja, daar zou ik ook erg vóór zijn. Maar dan moet je wel van lezen houden en je kunnen concentreren. Dat spreekt niet vanzelf voor deze jongeren, we gaan dit doen met een groep bij wie niets heeft gewerkt, die echt helemaal vastzit. Het is nu nog een haalbaarheidsstudie, we zijn ook gewoon benieuwd of het werkt. Uiteraard betrekken we de ouders er ook zoveel mogelijk bij.

Zitten we over tien jaar nog steeds aan die 30 procent?

„Als ik gelijk heb wel. Er verandert niet zoveel. Het leven is soms verrekte lastig, iedereen worstelt er weleens mee. Al hoop ik dat we dan hebben geleerd om er beter mee om te gaan en er over te praten, dat het meer onderdeel is geworden van het gewone leven. Als je scholieren vraagt waar ze les in willen, zeggen ze wel: ik wil het hebben over ‘leren leven’. Dat vind ik heel mooi.”