Krantenkoppen worden gedomineerd door alarmberichten over de mentale toestand van de jeugd. Maar volgens hoogleraar Levi van Dam, die deze vrijdag zijn oratie houdt in Amsterdam, is er geen toename van psychiatrische problemen. Epidemiologische cijfers wijzen uit dat al decennia ongeveer een derde van de jeugd af en toe worstelt met mentale problemen. Jongeren geven wél aan dat de mentale druk op hen is toegenomen. Verschil met eerdere generaties is vooral: ze praten er makkelijker en beter over. In zijn oratie pleit Van Dam voor het normaliseren van dat gesprek, zonder medisch of maatschappelijk stigma.
Is de epidemie van mentale problemen onder de jeugd een mythe?
„Dat is wel een heel groot woord. Maar het heeft mij wel verbaasd. Ik werk zelf in de jeugdzorg en de afgelopen tien, vijftien jaar zag je alleen maar een toename van berichten dat het allemaal veel erger aan het worden was, zeker na corona. Ook van collega’s in de jeugdhulp hoorde ik dat we nu echt met de handen in het haar zaten. De Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt spreekt al van ‘de angststoornis-generatie’. Hallo, zeg. Ik begon me toen af te vragen of die toename er op populatieniveau nu eigenlijk was.”
Lees ook
Crisisgeneratie of generatiecrisis
Niet dus.
„Eerst schrok ik wel van de cijfers, want je komt dus op zo’n 30 procent van de jeugd die zegt te worstelen met mentale problemen. Alleen, bij mij begon het vermoeden te rijzen dat dit misschien wel altijd zo is, alleen praatten we er vroeger niet over. De epidemiologische cijfers die ik vond bevestigden dat. Sinds we begin jaren negentig mentale problemen zijn gaan bijhouden met het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) gaat het om zo’n 30 procent van de jeugd. Dat is dus gewoon stabiel. Ik vond dat eerst ook gek, maar het is zo.”
U signaleert ook ‘concept creep’. Begrippen als depressie worden veel ruimer gebruikt dan vroeger.
„Je hebt onder jongeren uiteraard psychische ziekten die veel verder gaan dan worstelen met je identiteit. Maar er is ook zeker iets veranderd in ons taalgebruik. Mijn dochters van 14 en 16 kunnen soms iets tegen elkaar zeggen als: naar die club moet je niet heen, want dan krijg je een trauma. Als ik vraag wat ze bedoelen is het: ja, daar moet je lang in de rij staan. Dat is dus al een trauma. (lacht)
„Maar ik zou absoluut niet zeggen dat we te maken hebben met een generatie sneeuwvlokjes die te grote woorden gebruiken voor klein leed. Het is terecht dat jongeren aandacht vragen voor hun mentale problemen. Je ziet dat het voor de hele maatschappij een enorme ziektelast is, het is goed en nodig dat we het erover hebben.”
Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen
Waar heeft de jeugd dit vocabulaire vandaan? Mijn vader praatte heel luchtig over de oorlog, nu is het een trauma om in de rij te staan?
„We leren steeds meer om over onze mentale gezondheid te praten, ook volwassenen. Het is een andere manier om naar jezelf en je identiteit te kijken. Foucault heeft die ontwikkeling mooi beschreven. Mensen die wij nu voor gek verklaren werden vroeger als kunstenaar gezien, als wijzen – of als heksen. Ik hoop dat we toegaan naar een situatie waarin we het weer zonder stigma over mentale worstelingen kunnen hebben.”
Sociale media krijgen wel de schuld van mentale problemen. U ziet de oorzaak meer in keuzestress.
„Jongeren zijn altijd bezig zichzelf te ontdekken en onderscheiden, maar de online wereld heeft die keuzes enorm verruimd. Ik denk niet dat het je per se ongelukkig maakt, maar wel onzekerder. De eindeloze mogelijkheden kunnen ervoor zorgen dat je in paniek raakt: wie ben ik dan? Ik vind het ook goed dat we daar grenzen aan stellen, bijvoorbeeld aan smartphones in de klas. Dat doen we ook met roken of autorijden.”
Als het percentage jongeren met mentale problemen al zo lang stabiel is, moeten we dat dan maar gewoon accepteren?
„Ja, dat denk ik wel. Net zoals we allemaal af en toe de griep hebben. Maar let wel, dat geldt natuurlijk niet voor de groep die echt gaat disfunctioneren, die niet meer naar school gaat of zich helemaal afsluit. We moeten ons stinkende best doen om die te helpen. En dan zijn onze huidige behandelingen helaas niet altijd toereikend. Voor die groep hebben we nog veel werk te doen. Ook voor complexe problemen zijn behandelingen niet beter geworden.”
Wat werkt dan wel?
„Je ziet goeie resultaten met wat heet de ‘oplossingsgerichte benadering’. Je focust dan niet op het probleem of de oorzaken daarvan, maar op een andere manier om ernaar te kijken. Niet eindeloos uitzoeken waarom iemand slapeloos is, maar zeggen: stel nu eens dat je dat niet meer zou zijn, hoe zou je dat merken en wat zou je gaan doen? Je praat dan vanuit de gewenste situatie, niet vanuit het probleem.”
Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren
Een verandering van bewustzijn. U wilt ook een test gaan doen met MDMA, een licht psychedelisch middel.
„Ja, dat doen we met het Amsterdam UMC en de UvA. Het wachten is op toestemming van de medisch-ethische commissie, die we begin volgend jaar hopen te krijgen. We gaan jongeren van 16, 17 jaar met ernstige problematiek dan gedurende een half jaar drie keer een uitgebreide therapiesessie geven terwijl ze onder invloed zijn van het middel. De hypothese is dat het hen kan helpen om met meer empathie naar zichzelf en hun problematiek te kijken.
„Ik heb daar zelf in een moeilijke periode in mijn leven ervaring mee opgedaan. Er wordt therapeutisch al wel meer gedaan met MDMA as medicijn, maar dit is voor zover ik weet de eerste keer met jongeren, wereldwijd. We gaan het middel geheel officieel bestellen in Canada, als we die toestemming hebben gekregen.”
Je kan ook zeggen, als je empathie wilt leren: lees een goede roman.
(lacht). „Ja, daar zou ik ook erg vóór zijn. Maar dan moet je wel van lezen houden en je kunnen concentreren. Dat spreekt niet vanzelf voor deze jongeren, we gaan dit doen met een groep bij wie niets heeft gewerkt, die echt helemaal vastzit. Het is nu nog een haalbaarheidsstudie, we zijn ook gewoon benieuwd of het werkt. Uiteraard betrekken we de ouders er ook zoveel mogelijk bij.
Zitten we over tien jaar nog steeds aan die 30 procent?
„Als ik gelijk heb wel. Er verandert niet zoveel. Het leven is soms verrekte lastig, iedereen worstelt er weleens mee. Al hoop ik dat we dan hebben geleerd om er beter mee om te gaan en er over te praten, dat het meer onderdeel is geworden van het gewone leven. Als je scholieren vraagt waar ze les in willen, zeggen ze wel: ik wil het hebben over ‘leren leven’. Dat vind ik heel mooi.”
Karen O’Brien, hoogleraar sociologie en humane geografie aan de universiteit van Oslo, was vorige maand op bezoek bij haar moeder in Sarasota, Florida, toen orkaan Milton daar vlakbij in de vroege ochtend van 10 oktober aan land kwam. „Het was echt eng”, zegt O’Brien vier dagen later vanuit haar moeders huis. „De wind schreeuwde. We waren bang voor overstromingen.” Gelukkig viel bij hen de schade uiteindelijk mee, vertelt O’Brien.
In de dagen daarna sprak ze met bewoners in de omgeving. Maakten ze dit soort orkanen nu meer mee dan vroeger? Dachten ze dat het met klimaatverandering te maken had? En was dat te wijten aan de mens? Een deel van de bewoners geloofde dat de mens verantwoordelijk is voor de klimaatverandering in de afgelopen eeuw. Een flink deel ook niet.
„Sommige mensen waren erg bezorgd, anderen waren relaxter”, zegt O’Brien, die met collega Robin Leichenko een boek heeft geschreven (Climate & Society, waarvan dit jaar een bijgewerkte, tweede versie is verschenen) waarin ze uitleggen hoe en waarom opvattingen over klimaatverandering zo uiteen lopen. „En mijn moeder viel het op dat redelijk wat mensen snel van onderwerp veranderden.”
Rem op beleid
Op de klimaattop die op 11 november begint in het olierijke Azerbeidzjan, zal het niet anders zijn. Ook daar zullen verschillende mensen verschillende opvattingen hebben.
In Nederland merk je het ook. Het huidige, rechtse kabinet-Schoof trapt op de rem met het klimaatbeleid, en groen-stemmende burgers en milieu-organisaties vragen zich af wat deze regering bezielt. Is ze dan niet bezorgd over de opwarming?
En inderdaad, een recent, groot West-Europees onderzoek laat zien dat mensen die op radicaal-rechtse en conservatieve partijen stemmen minder bezorgd zijn over klimaatverandering dan mensen die op groene partijen stemmen. De auteurs merken op dat het thema is gepolitiseerd „op massaniveau”.
Hoe mensen denken en praten over klimaatverandering, hangt dus samen met hun politieke oriëntatie. Ook leeftijd, geslacht en opleiding zijn van invloed. Maar beperkt, zo laat een meta-analyse uit 2016 zien. Ze worden „overschaduwd” door de invloed van „wereldbeelden, waarden en overtuigingen”, zo concluderen de auteurs. Daarover later meer. Eerst over het hoe.
Zelfs goed opgeleide, rationele wetenschappers verschilden sterk van mening
Yvonne de Kluizenaar van het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft de laatste jaren grote verschuivingen gezien in hoe mensen denken over klimaatverandering. Uit het meest recente onderzoek, dat afgelopen april is gepubliceerd, blijkt dat inmiddels 95 procent van de ondervraagden denkt dat het klimaat de afgelopen honderd jaar is veranderd. „In 2010 was dat nog minder dan de helft”, zegt De Kluizenaar. En inmiddels denkt 65 procent dat de mens verantwoordelijk is voor deze verandering. Ook maken meer mensen zich zorgen over klimaatverandering. En meer mensen vinden dat er actie nodig is. De oorzaak van die verschuivingen heeft het SCP niet onderzocht, zegt De Kluizenaar. „Wellicht komt het doordat de gevolgen steeds zichtbaarder worden.” Zo neemt in Nederland het aantal hittegolven en hoosbuien toe.
Maar tegenover deze „brede overeenstemming” staat volgens De Kluizenaar een „toenemende onvrede en verdeeldheid” over de aanpak van het probleem. Een deel vindt dat de regering veel te weinig doet, anderen juist te veel. Sommigen vinden dat mensen hun gedrag drastischer moeten aanpassen – minder vliegen, verwarming lager, minder vlees eten – anderen vinden dat ze nergens meer van mogen genieten.
De Kluizenaar ziet verdeeldheid rond vragen als: hoe urgent is het probleem? Is de huidige aanpak rechtvaardig genoeg? Hoe belangrijk is het thema klimaatverandering ten opzichte van bijvoorbeeld gezondheid of immigratie?
Een grotere betrokkenheid bij klimaat vertaalde zich niet automatisch in duurzamer gedrag
In veel andere landen zijn de trends vergelijkbaar, zegt Mike Hulme, hoogleraar sociale geografie aan de universiteit van Cambridge. Hij schreef in 2009 het boek Why we disagree about climate change. „Dat de aarde opwarmt valt niet meer te ontkennen”, zegt hij. De verdeeldheid zit ’m vooral in de oplossingen. Dat viel hem begin deze eeuw al op, toen hij nog directeur was van het Tyndall Centre for Climate Change Research in Norwich. „Zelfs goed opgeleide, rationele wetenschappers verschilden sterk van mening. Over kernenergie, over koolstofbelastingen, over ontwikkelingshulp.”
De verdeeldheid komt tot uiting in de verhalen die mensen aanhangen en reproduceren. Wetenschappers praten over discourses, een soort raamvertellingen. In hun boek beschrijven O’Brien en Leichenko het als „een systeem van representatie” dat „expliciete en impliciete waarden, oordelen en overtuigingen” bevat.
Ze onderscheiden vijf van zulke discoursen. Het meest dominante is het ‘biofysische discours’. Daarin wordt klimaatverandering gezien als een milieuprobleem. In de oplossing vormen technische innovaties een sleutelrol. Maar is er bijvoorbeeld ook het kritische discours, waarin klimaatverandering een symptoom is van een systeem van uitbuiting en onrechtvaardigheid. Het kritiseert het paradigma van economische groei. De vijf discoursen zijn niet compleet, en ze zijn ook niet gefixeerd in de tijd, schrijven O’Brien en Leichenko. „Er zijn veel andere discoursen en classificaties.”
Oudere mannen
En waarom hangen verschillende mensen dan verschillende verhalen aan? Leeftijd en geslacht spelen een rol, zo laat de eerder genoemde meta-analyse uit 2016 zien. „Oudere mensen en mannen zijn over het algemeen minder bezorgd over klimaatverandering”, zegt Matthew Hornsey, hoogleraar psychologie aan de universiteit van Queensland en eerste auteur van het onderzoek. „Oudere mannen zijn ook het gezicht van het scepticisme op sociale media.”
In Nederland ziet SCP-onderzoeker De Kluizenaar overeenkomsten, maar ook verschillen met dat onderzoek. „Wij vinden dat ouderen over het algemeen juist meer betrokken zijn bij het klimaat”, zegt ze. „Net als vrouwen, hbo- en wo-geschoolden en mensen die in stedelijker gebied wonen.” Religie bleek geen onderscheidend kenmerk.
Een grotere betrokkenheid bij klimaat vertaalde zich trouwens niet automatisch in duurzamer gedrag, zegt De Kluizenaar. Bij ouderen, vrouwen en mensen in stedelijke gebieden is dat wel het geval. Maar bij mensen met een hbo- of wo-opleiding niet. „Dit was een van de opvallendste vindingen van het rapport.”
Hulme pakt het in zijn boek anders aan. Om het verschil in opvattingen te verklaren, kijkt hij door zeven ‘lenzen’: die van de wetenschap, de economie, religie, psychologie, media, ontwikkeling en beleid. Mensen interpreteren kennis en feiten verschillend. Ze waarderen dingen anders. Ze schatten risico’s verschillend in.
Sommigen zien gevaar waar anderen dat niet zien
„Als we het huis uitgaan, sluit mijn vrouw, met wie ik al veertig jaar samen ben, altijd alle ramen en deuren”, zegt Hulme. „Van mij hoeft dat niet. Sommigen zien gevaar waar anderen dat niet zien.” Mensen volgen ook verschillende media, die uiteenlopend berichten over bijvoorbeeld de opwarming van de aarde.
Inmiddels ziet Hulme trouwens een nieuwe lens: klimaatverandering zelf. Ernstige gebeurtenissen worden er steeds vaker aan toegeschreven. Vluchtelingen uit Syrië? Komt door klimaatverandering! Steeds meer racistische tweets? Overstromingsschade in Duitsland? Klimaatverandering. Hulme waarschuwt voor deze framing in zijn laatste, dit jaar verschenen boek, Climate change isn’t everything.
Volgens Hornsey en O’Brien zijn verschillen in opvattingen vooral terug te voeren op de waarden, overtuigingen en wereldbeelden van mensen. Een wereldbeeld is „hoe we de wereld zien”, schrijft O’Brien in haar boek. Het is een gedeeld begrip van hoe een samenleving functioneert, en hoe die georganiseerd, geregeerd en gemanaged zou moeten worden. Moet die bijvoorbeeld hiërarchisch of egalitair zijn? Hoe belangrijk zijn vrijheid, individualiteit, veiligheid, rechtvaardigheid?
Zo onderzocht Hornsey drie jaar geleden de invloed van twee wereldbeelden – die verband houden met een hïerarchische dan wel egalitaire inrichting van de samenleving, en met staatsingrijpen dan wel vrijemarktdenken – op de opvattingen over klimaatverandering. Mensen die tégen overheidsingrijpen zijn, en vóór een meer hiërarchisch ingedeelde samenleving, vinden mitigatie (stoppen met de uitstoot van broeikasgassen) onnodig.
Gericht op status
Ook naar waarden (definitie: ‘doelen die mensen nastreven in hun leven, die richting geven aan hoe ze oordelen en keuzes maken’) wordt onderzoek gedaan. Een vorig jaar gepubliceerd onderzoek onder Nederlandse, Chinese en Colombiaanse jongeren laat bijvoorbeeld zien dat individuen die meer gericht zijn op status, geld en genot, sceptischer zijn over klimaatverandering en de aanpak ervan.
Probleem is wel dat onderzoek zich vaak richt op óf wereldbeelden, óf waarden, óf overtuigingen. Maar beïnvloeden ze elkaar? En hoe? O’Brien noemt overtuigingen „fundamenteel”. Maar volgens Hornsey komen overtuigingen „voort uit onderliggende ideologieën en wereldbeelden”. Hulme zegt over de mengeling van wereldbeelden, overtuigingen en waarden: „Als je dat allemaal samenvoegt krijg je een complexe kaart.”
Mensen hebben vaak niet door dat ze in een wereldbeeld zitten, zegt O’Brien. Ze vragen zich af waarom die ander er zulke rare ideeën op nahoudt. Het inzicht dat je als individu een bepaald wereldbeeld hebt, en dat er daarvan meerdere zijn, vindt O’Brien cruciaal.
Het duurde bij haar ook even voordat ze dat door had, vertelt ze. „Het was een oh-wow-moment, zo’n 25 jaar geleden. Het besef dat we van de wereld ons eigen mentale model maken.” Het is een lens, zegt ze. Daarvan zijn er meerdere. En elke lens heeft zijn blinde vlekken. „Ik zie het bij mijn studenten ook als ze zich dit realiseren. Ze worden flexibeler en staan meer open voor andere wereldbeelden.” Het vermindert de polarisatie rond het onderwerp. „En het opent de weg naar verandering.”
Raamvertellingen
Verschillend denken over klimaatverandering
Hoe mensen denken en praten over klimaatverandering, kan erg uiteenlopen. Wetenschappers onderscheiden verschillende discourses, een soort raamvertellingen. In het boek Climate & Society onderscheiden auteurs Karen O’Brien en Robin Leichenko er vijf.
Het biofysische discours
Klimaatverandering is een milieuprobleem, veroorzaakt door een toename van de concentratie broeikasgassen in de lucht.
Het probleem kan beter begrepen worden als het systeem aarde wordt doorgrond. Dat systeem is opgebouwd uit onderdelen: bodem, lucht, bossen, oceanen, ijskappen etc. Die onderdelen hangen al dan niet samen, en beïnvloeden elkaar.
De toekomst is te analyseren met modellen.
Als mensen de wetenschap over klimaat betwijfelen, moet het beter worden uitgelegd, en moeten ze extra informatie krijgen.
Wetenschap en politiek zijn nauw verbonden. Dat krijgt z’n vorm in de rapporten van het IPCC, het klimaatbureau van de Verenigde Naties. De samenvattingen worden geaccordeerd door overheden, en vormen een leidraad voor beleid.
Technische oplossingen vormen een sleutelrol in de aanpak van het probleem. Denk aan elektrische auto’s en warmtepompen, maar ook aan grootschalige ingrepen als geo-engineering. Het marktmechanisme speelt in dit discours een belangrijke rol.
Het kritische discours
Klimaatverandering gaat in z’n kern om de onttrekking van fossiele brandstoffen, en om uitbuiting van mensen, soorten, ecosystemen. Er is veel onrechtvaardigheid.
Dit heeft te maken met politiek, macht, gevestigde belangen en met economische en culturele processen.
De wetenschappelijke basis van klimaatverandering wordt geaccepteerd, maar dit discours stelt wel vragen bij de dominantie van de westerse wetenschap. Er zijn ook andere bronnen van kennis, lokale en inheemse kennis bijvoorbeeld. Die moeten serieuzer worden genomen.
Het discours is geïnspireerd door de bewegingen die strijden voor milieu- en klimaatgerechtigheid. Er is erkenning voor het feit dat niet alle mensen in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor het probleem. En dat de meest kwetsbaren vaak het zwaarst getroffen worden. Het zogenoemde mondiale Zuiden moet ruimschoots worden gecompenseerd voor de schade die het rijke Noorden heeft veroorzaakt.
Rechtvaardigheid is essentieel. De oplossing van het probleem zit ’m niet in technische innovaties, maar in sociale en politieke veranderingen. Weg van het paradigma van economische groei! Het kapitalisme en het materialisme moeten stoppen.
Het eco-centrische discours
Met het toenemende milieubewustzijn sinds de jaren 70 is ook het besef gegroeid dat de mens zich heeft ‘ontkoppeld’ van de natuur. Hij stelt zich erboven en ziet de natuur als een grondstof die kan worden gemanaged en gemanipuleerd om hem te dienen.
Deze dualistische kijk heeft bijgedragen aan de degradatie van natuurlijke bronnen. Het heeft ook gezorgd voor de ontheemding en onteigening van veel inheemse volken.
Dit discours ziet mens en natuur als verbonden en verstrengeld. Het staat ook centraal in stromingen als het boeddhisme, het hindoeïsme en taoïsme.
Er wordt uitgegaan van de zorgethiek, maar dan gericht op mens én natuur.
De natuur kan een grote rol spelen in het oplossen van het klimaatprobleem, of in het aanpassen eraan. Bijvoorbeeld door rivieren meer ruimte te geven en door bossen te herstellen.
De rechten van niet-menselijke wezens en entiteiten zoals bergen en rivieren worden erkend. Als bedrijven en staten een rechtspersoon kunnen zijn, waarom de natuur dan niet?
Het ontkennende discours
In dit discours wordt de ernst van klimaatverandering gedownplayd. Wetenschappelijke bevindingen worden in twijfel getrokken. Daar kunnen allerlei overwegingen achter zitten.
Sommige mensen geloven niet dat de mens machtig genoeg is om het klimaat te veranderen. Dat kan alleen God. Of een vulkaanuitbarsting.
Sommige mensen wantrouwen wetenschappers en de wetenschap als bron van kennis. Als ze de wetenschap zouden erkennen – de aarde warmt op en dat komt door de mens – zou dat neerkomen op drastisch overheidsingrijpen. En dat is een grote zorg voor klimaatsceptici. De overheid zou de economie overnemen, en mensen gaan voorschrijven hoe ze zich moeten gedragen (minder vlees eten, meer fietsen…).
Anderen benadrukken dat ingrijpen veel te duur wordt, en dat mensen in de toekomst de kosten beter kunnen dragen. Of dat er andere dringendere problemen zijn: armoede, migratie, oorlog, verslaving.
Voor weer anderen is het probleem zo overweldigend, dat ingrijpen in hun ogen te laat is. Er kan niks meer tegen worden gedaan.
Het integratieve discours
Dit opkomende discours brengt ideeën en perspectieven van andere discoursen bij elkaar. Door te onderstrepen dat er veel manieren zijn om klimaatverandering te benaderen, wil het de aandacht vestigen op het belang van normen, overtuigingen, wereldbeelden en paradigma’s bij het denken over klimaatverandering. Dit inzicht, zo is het idee, geeft ruimte om overtuigingen en wereldbeelden ter discussie te stellen, en ze te veranderen. Dit discours komt niet met kant-en-klare oplossingen. Het wil vooral stimuleren dat we op nieuwe manieren naar het probleem en mogelijke oplossingen kijken. Het erkent dat sociale en culturele veranderingen mogelijk zijn. En die zijn al onderweg.
Het ministerie van Defensie heeft de beveiliging van het geheime glasvezelnetwerk „onvoldoende op orde” en dat noemt de Algemene Rekenkamer in een donderdag gepubliceerd rapport „zeer zorgelijk”. Volgens de Rekenkamer is Nederland onvoldoende alert op sabotagerisico’s via het netwerk.
Op het zogenoemde NAFIN (Netherlands Armed Forces Integrated Network) zit niet alleen Defensie maar ook allerlei andere overheidsdiensten aangesloten om vertrouwelijke informatie uit te wisselen. Het netwerk zou extra beveiligd moeten zijn, zeker gezien de zeer gespannen geopolitieke omstandigheden. De Rekenkamer zegt dat sinds de Russische invasie van Oekraïne het risico van sabotage op Europese kritieke digitale infrastructuren „reëel en actueel” is.
Uit onderzoek blijkt deze beveiliging niet orde te zijn. De Rekenkamer testte onder meer het alarmsysteem van de kabels onder de grond. „Hoewel er op papier strikte toegangsprocedures zijn, kregen wij in de praktijk in alle drie de testen als onbevoegden de sleutels tot de netwerkruimtes mee”, aldus het rapport.
Ongeautoriseerde KPN-medewerker
Daarnaast wordt het belangrijke netwerk wel betaald door Defensie, maar is het juridisch gezien van beheerder KPN. Het netwerkbedrijf moet dus goede beveiliging hebben om geheime informatie over bijvoorbeeld de locatie van de kabels te beschermen. De Rekenkamer kwam er echter achter dat KPN samenwerkt met onderaannemers, van wie er minstens één jarenlang zonder geldige autorisatie aan het netwerk werkte.
Lees ook
Grote storing: defensienetwerk blijkt essentieel voor overheidsdiensten
Het ‘veiligheidsbewustzijn’ moet bij alle partijen omhoog, vindt de Rekenkamer. De maatschappelijke gevolgen van spionage of sabotage kunnen namelijk groot zijn. Eind augustus was er storing bij NAFIN, hoogstwaarschijnlijk door een softwareprobleem. Maar het legde de kwetsbaarheid van het Defensienetwerk wel bloot: het vliegverkeer op Eindhoven Airport lag urenlang stil, de kustwacht was niet bereikbaar en onder meer DigiD werkte niet.
Het ministerie van Defensie reageerde op de harde conclusies in het rapport: „Veiligheid heeft hoge prioriteit en daarom is uw kritisch onderzoek waardevol om de continuïteit en weerbaarheid van het krijgsmachtnetwerk NAFIN te kunnen waarborgen.” Defensie zegt de aanbevelingen van de Rekenkamer, zoals veiligheidsbewustzijn van KPN-medewerkers en het weren van ongeoorloofde toegang, over te nemen.
Een onweersbui. De vrouw naast me vliegt bijna van haar stoel wanneer er een bliksemschicht in lijkt te slaan. Het dreigende gebulder van een waterval. Een kale vlakte in de schemering. De bodem van de oceaan. Het zijn schitterende, grimmige beelden, die Davy Pieters in samenwerking met lichtontwerper Varja Klosse tevoorschijn tovert in het laatste deel van haar vierluik over ‘opgroeien in een toekomstige wereld’. After Us, heet dit slotstuk. Na ons.
Er heerst inderdaad iets van een eindetijdstemming. Midden in een leeg wit decor, voor een in een boog gespannen wit achterdoek, bevindt zich een jonge vrouw, mooi open en onbevangen gespeeld door QiQi van Boheemen. Kalm knoopt ze haar groene schipperstrui dicht, tot aan de kin, alsof ze zich opmaakt voor een stormvloed. Behoedzaam pakt ze een zwarte winterjas op, houdt hem voor zich, bekijkt hem. Drukt hem dan tegen zich aan. After Us gaat over dat wat ontbreekt, dat wat is verdwenen. Over hoe een jas ons eraan herinnert dat er in het verleden een mens is geweest die hem droeg.
De beeldtaal in After Us grijpt op een fascinerende manier om zich heen. Het sterke contrast tussen licht en donker vestigt de aandacht meteen op de aan- en afwezigheid van mensen die de thematische kern van de performance vormt. Met in het achterhoofd de krantenkoppen over overstromingen in Valencia en West- en Centraal-Afrika ligt bij alle waterverwijzingen bovendien de associatie met de klimaatcrisis voor de hand, die wellicht ooit zal leiden tot de afwezigheid van de mensheid als soort.
Lees ook
Theatermaker Davy Pieters: ‘Er is al genoeg pessimistische sciencefiction’
Laatste groet
Anders dan in de andere drie delen maakt Pieters in After Us gebruik van taal. Het personage spreekt tegen een verdronken persoon, nog niet geïdentificeerd. Gevonden door garnalenvissers, krijgen we te horen. Het is alsof het personage zichzelf ervan probeert te doordringen dat deze onbekende dode, dit deels al uiteengevallen lichaam, een mens voorstelt, dat werkelijk heeft geleefd. Het verdrinkingsslachtoffer is even abstract, even onbevattelijk, als de dood zelf.
Er volgt een lange opsomming van kledingstukken. De onbezielde overblijfselen van anonieme overledenen. Soms een beschrijving van een tatoeage. Even later een reeks enthousiaste begroetingen („Tot vanmiddag!” „Tot morgen!” „Dag!” „Tot snel!” „Spreek je snel!”, die binnen deze collage rondom gestorvenen vermoedelijk de laatste groet voorstellen die personen werd toegeroepen voor ze, onvoorzien, overleden.
Hoewel de tekst maakt dat de voorstelling zich helderder laat kaderen, werkt die af en toe ook te beperkend. De herhaaldelijke verwijzingen naar autopsierapporten en de ontbinding van waterlijken brengen je wat al te eenduidig naar de koelcel in het laboratorium van een patholoog. De specifieke aandacht voor verdrinking knijpt associatiestromen af die met de dood en eindigheid in ruimere zin te maken hebben, en dat is jammer, want qua beeldtaal is After Us, ondanks de aandacht voor dat verdrinken en het niet-meer-samengehouden-worden, bovenal een spannende, poëtische en esthetisch wonderschone exploratie van wat het betekent om wél te bestaan.