Onder de noemer ‘iedereen professor’ riep de Jonge Akademie vorig jaar op tot gelijke rechten voor universitair docenten, hoofddocenten en hoogleraren. Die gelijke rechten behelzen onder andere het dragen van de toga, het voeren van de titel ‘professor’, en het ‘ius promovendi’: het recht om de graad van doctor toe te kennen aan een wetenschapper, oftewel als promotor op te treden. De TU Eindhoven heeft onlangs grote stappen gezet in de implementatie van deze richtlijnen, wat hoop geeft dat andere universiteiten zullen volgen.
Wij onderschrijven de ambities van ‘iedereen professor’ – gelijke plichten, gelijke rechten – ten zeerste. Maar een verruiming van het ius promovendi is niet de juiste stap: het individueel promotierecht sluit noch aan bij de huidige organisatie van het promotietraject, noch biedt het garantie tot adequate begeleiding. Schaf het huidig persoonsgebonden ius promovendi volledig af, en richt in plaats daarvan op goede instrumenten voor collectieve begeleiding van promovendi.
Hiërarchische afhankelijkheid
Het ius promovendi is praktisch al lange tijd geïnstitutionaliseerd, en voorbehouden aan het universitaire College van Promoties, die het promotierecht vervolgens aan de promotor toewijst. Het individueel ius promovendi wordt nog gebruikt om te bepalen wie als promotor mag optreden, en daarmee de voornaamste erkenning voor een succesvolle promotie ontvangt.
Deze toekenning gebeurt op basis van academische senioriteit, met als voornaamste argument dat dit inhoudelijke expertise en begeleidingservaring zou garanderen, en is daarom voorbehouden aan hoogleraren en (sinds kort) universitair hoofddocenten met voldoende begeleidingservaring.
Senioriteit biedt geen garantie op kwalitatief hoogwaardige begeleiding
In de praktijk betekent dit dat een universitair docent die een onderzoek opstelt, fondsen werft en dagelijks de PhD-kandidaat begeleidt, niet als hoofdverantwoordelijke mag optreden, en een (senior) collega dient te betrekken. Uiteraard zijn er veel gevallen waarbij deze extra begeleider tot waardevolle inzichten leidt. Maar de noodzaak om een senior academicus te betrekken kan leiden tot onwenselijke, en onnodige, hiërarchische afhankelijkheid.
Enerzijds kan het leiden tot een aanstellen van een promotor die inhoudelijk en/of procesmatig nauwelijks betrokken is, louter om aan de eisen te voldoen. Anderzijds is er het risico dat de promotor een project dusdanig naar eigen hand probeert te zetten dat dit de ontwikkeling van de begeleidend universitair (hoofd)docent als onafhankelijk onderzoeker schaadt.
Daarnaast is senioriteit geen garantie op kwalitatief hoogwaardige begeleiding: meer ervaring vertaalt zich niet noodzakelijk in beter leiderschap, en de recente aandacht voor machtsmisbruik en andere vormen van sociale onveiligheid benadrukt helaas eveneens de verdere risico’s van hiërarchische afhankelijkheid.
Inhoudelijke borging
Ook het andere argument – inhoudelijke borging – is in onze optiek achterhaald. De hedendaagse begeleiding van promovendi is immers verre van een ‘one-person show’. Bij de selectie van een geschikte kandidaat voor een promotietraject zijn meestal meerdere referenten aanwezig. Na een jaar is er een go/no-go-moment, in aanwezigheid van een externe referent. Inhoudelijk wordt het werk voor publicatie van het proefschrift geëvalueerd door een externe promotiecommissie, die waar nodig kan vragen om revisie.
Los daarvan wordt het werk over het algemeen gepresenteerd op conferenties en gepubliceerd in vakbladen met peer-review (waarbij overigens geen senioriteitscriteria voor reviewers bestaat). Met al deze mechanismen is het moeilijk hard te maken dat begeleiding door een senior academicus doorslaggevend is voor de inhoudelijke borging en ontwikkeling van de promovendus.
Een deel van de genoemde punten wordt uiteraard ondervangen door het voorgestelde uitbreiden van het ius promovendi naar universitair docenten. Maar dat neemt wat ons betreft het fundamentele probleem niet weg: dat het ius promovendi simpelweg slecht aansluit bij de hedendaagse academische praktijk; het houdt ongewenste hiërarchische structuren in stand, terwijl de ontwikkeling van promovendi in de praktijk steeds meer een groepsproces is met vele betrokkenen.
Schaf dit academisch statussymbool simpelweg af. En denk bij collectieve begeleiding aan verplichten van twee qua status gelijke begeleiders op basis van aansluiting en betrokkenheid bij het promotieonderwerp in plaats van op senioriteit, het verduidelijken van de rol van de mentor, en heldere en toegankelijke procedures om in te grijpen bij inadequate supervisie. Dat draagt bij aan een werkomgeving waarin iedere academisch onderzoeker, van promovendus tot professor, zich optimaal kan ontwikkelen, met bijbehorende erkenning en waardering.
Lees ook
Weg met de hoogleraar: iedereen professor