‘Er waren bloemen van dr. Drees voor onze eerste vrouwelijke minister, dr. Marga Klompé”, zegt de journaalstem. Het is de kennismaking van Nederlandse burgers met het vierde kabinet-Drees, in 1956. Klompé neemt plaats in de Trêveszaal, als enige vrouw tussen heren. De andere ministers weten aanvankelijk niet hoe ze haar moeten aanspreken. Ze zijn gewend dat met de achternaam te doen, maar zoiets doe je niet bij een vrouw, of wel? Het werd mejuffrouw Klompé (ze kon minister worden voor de KVP omdat ze ongehuwd was en bleef, getrouwde vrouwen mochten dat niet). Voordat ze minister van Maatschappelijk Werk werd, werkte ze in het decennium na de Tweede Wereldoorlog aan Europese samenwerking, als lid van de Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Onafhankelijk van liefdadigheid
Klompés beroemdste prestatie is de in 1965 ingevoerde Algemene bijstandswet, een verbetering van de levens van velen en een bijdrage aan de onafhankelijkheid van vrouwen, die immers voor het eerst konden scheiden van hun echtgenoten omdat ze aanspraak konden maken op een inkomen. De bijstandswet was een revolutie en een cruciale stap voor de Nederlandse verzorgingsstaat. Voor het eerst was er een door de overheid gegarandeerd bestaansminimum dat niet aan loonarbeid was gekoppeld. Zo werden mensen onafhankelijker van liefdadigheid, van de kerk en van familie. Voor Klompé was het belangrijk dat mensen zich niet zouden hoeven schamen als ze een beroep op de bijstand deden. Mensen hoefden niet bij de kerk te blijven voor hun bestaanszekerheid, maar konden, in Klompés woorden, „van genade naar recht”.
Klompé deed het natuurlijk niet alleen. In de dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog gebruikten coalitiekabinetten de economische voorspoed om voor Nederlandse burgers op het Europees grondgebied uitgebreide bouwwerken van solidariteit te maken: er kwamen een Werkloosheidswet (WW), een Algemene ouderdomswet (AOW), een Arbeidsongeschiktheidswet (WAO), een wettelijk minimumloon, evenals allerlei sociale voorzieningen, toegankelijk onderwijs en zorg.
In 1956, daar in die Trêveszaal, zat ook Klompés KVP-partijgenoot Joseph Luns aan tafel, de man die bijna twintig jaar, in acht kabinetten, minister was, vooral van Buitenlandse Zaken. In die rol zette hij zich vol overgave in om zoveel mogelijk overzees grondgebied voor Nederland te behouden. „Wij zijn van de heb!”, zei hij dan. Het zijn de jaren na de onafhankelijkheid van Indonesië, jaren waarin veel Europese imperiale rijken worstelen met dekolonisatie. Na een hevige strijd was Indonesië in 1949 onafhankelijk geworden; het zou toen nog lang duren voordat dat voor Suriname ook gold. Het verlies van koloniën betekende voor Nederland een verlies aan overheidsinkomsten, buitenlandse invloed en ook van bronnen van exploitatie en welvaart ten gunste van de Nederlandse en Europese economie en verzorgingsstaat.
Koloniale grenzen
Het project van de Nederlandse verzorgingsstaat is vanaf het begin verbonden geweest met een koloniale logica. Er waren dromen over nationale welvaart, voorspoed en Europese vrede, naast en verweven met dromen over voortgaande koloniale overheersing. Wie tot de verzorgingsstaat behoort, wie bescherming geniet en wie niet: daarin werden koloniale grenzen getrokken. De naoorlogse bouwwerken van solidariteit golden niet voor de inwoners van de Caribische delen van het koninkrijk en Suriname, omdat deze gebieden niet als gelijkwaardig onderdeel van Nederland werden gezien.
In Caribisch Nederland hebben inwoners nog altijd geen recht op AOW
Historicus Guno Jones heeft laten zien dat Nederlands burgerschap gepaard ging met minder rechten voor de inwoners van de koloniën. De verzekeringen en voorzieningen van de verzorgingsstaat golden daar niet of slechts in aangepaste, minder ruimhartige vorm. Zo is bijvoorbeeld het AOW-gat van Surinaams-Nederlandse ouderen ontstaan. Terwijl het werk dat inwoners van deze overzeese gebieden deden wel bijdroeg aan de welvaart die de verzorgingsstaat mogelijk maakte – zowel via belastingen als bedrijfswinsten.
In Caribisch Nederland (de ‘BES-eilanden’) hebben inwoners nog altijd geen recht op een werkloosheidsuitkering, AOW, arbeidsongeschiktheidsuitkering of bijstand. Daar kunnen mensen een beroep doen op de minder ruimhartige AOV en ‘onderstand’ – een begrip dat in Europees Nederland gebruikt werd ten tijde van de Armenwet van 1854. In die tijd boden lokale overheden alleen inkomensondersteuning als kerkelijke en particuliere organisaties dit niet konden of wilden doen. Mede dankzij Klompé werd deze onderstand vervangen door de bijstand.
Lees ook
‘Het is alsof de eilanden niet tot Nederland behoren, alsof hier alleen tweederangsburgers wonen’
Karig en bestraffend
De ruimhartige bijstand van Klompé duurde niet zo lang – al in de jaren tachtig nam de druk om de bijstand af te bouwen zo toe dat het leven van bijstandsgerechtigden veel kariger werd. Inmiddels is er ook in Europees Nederland geen bijstandswet meer, maar een Participatiewet, geen ziekenfonds maar een eigen risico, geen volkshuisvesting maar een woningmarkt, wachtlijsten voor zo’n beetje alle collectief geregelde zorg en een groeiend tekort aan leraren. Steeds meer regelingen zijn voorwaardelijk geworden en minder toegankelijk, de overheid steeds bestraffender.
De verzorgingsstaat organiseert nu zelf veel onzekerheid en schaamte. Door onaangekondigde huisbezoeken, het opleggen van boetes en het terugvorderen van uitkeringen is de overheid voor velen geen bron van sociale bescherming, maar een oorzaak van armoede en stress, en soms zelfs van de ruïnering van mensen, zoals we in het Toeslagenschandaal hebben kunnen zien.
De verzorgingsstaat was een politiek project voor een kapitalistisch economisch systeem: nationale solidariteit ten behoeve van een arbeidzame bevolking en als alternatief voor het communisme, in de context van een verdeeld naoorlogs Europa. Maar dit project van collectieve solidariteit, waar de verzorgingsstaat vaak om geprezen is – en terecht –, was altijd ook verweven met het project van uitbuiting en geweld, op het Europese grondgebied en elders. Altijd werden er koloniale grenzen getrokken: wie is mens, en wie niet. Wie mag kwetsbaar zijn en wie niet. Wie krijgt bijstand en wie onderstand. Wie is betrouwbaar en wie niet. Wie beschermen we en wie beschadigen we. Dat was al zo omdat toegang tot de verzorgingsstaat gebaseerd was op burgerschap en soms op loonarbeid, maar ook binnen het Nederlandse koninkrijk werd dus steeds onderscheid gemaakt tussen mensen op het Europese grondgebied en in de overzeese delen.
Kwetsbare burgers? Racisme
We kunnen pas goed begrijpen hoe de verzorgingsstaat zich heeft ontwikkeld, als we de koloniale geschiedenis serieus nemen. Die werkt immers door tot op de dag van vandaag, van dodelijke migratiepolitiek tot de focus op fraude, waarmee in het Toeslagenschandaal vooral vrouwen van kleur kapot werden gemaakt. Deze voorbeelden zijn te zien als een continuering van die verwevenheid van de Nederlandse verzorgingsstaat en haar koloniale verleden. Die continuïteit bleek uit het basale wantrouwen van de Nederlandse overheid en de belastingdienst tegenover mensen die geen witte Nederlander zijn. Het recht van mensen van kleur op toeslagen werd steeds betwijfeld. Zo konden de onterechte beschuldigingen van fraude gedaan worden. Maar dit racisme en de wortels ervan in het kolonialisme vergeten we liever. We spreken liever over ‘kwetsbare burgers’ dan over racisme.
Dat bleek zelfs zo te zijn in de eindrapportage van de parlementaire enquête Fraudebeleid en dienstverlening, waar het weer nauwelijks over racisme ging, ook al had de Nederlandse overheid eerder het ‘institutioneel racisme’ bij de Belastingdienst wel erkend. En als het wél erkend wordt, blijft het losgekoppeld van de koloniale geschiedenis. Racisme is dan de uitkomst van toevallige, niet-zo-bedoelde structuren. Alsof de algoritmen en de uitvoeringspraktijken los gezien kunnen worden van de mensen die deze maken en hiertoe opdracht geven. Mensen in zowel Europees als Caribisch Nederland voelen de koloniale geschiedenis en haar consequenties – een gebrek aan sociale bescherming en de ruïnering van mensen van kleur – wel. Bovendien gaat het project van de verzorgingsstaat nauw samen met het bewaken van nationale grenzen, zodat deze instituties voorbehouden blijven aan zogenaamde ‘echte Nederlanders’ in ons dodelijk verdedigde ‘Fort Europa’.
Zonder schaamte leven
Wij leren graag van Marga Klompé. Voor haar was het bouwen van de verzorgingsstaat verbonden aan het werken aan vrede, een vraag die opnieuw actueel is, nu we weer zoveel wapengekletter en oorlogsenthousiasme horen in Europa en daarbuiten. Ze organiseerde collectieve solidariteit zodat niemand nog met schaamte hoefde te leven en mensen iets voor elkaar over zouden hebben, in de overtuiging dat dan al het samenleven zou verbeteren. Bij haar installatie als minister in 1956 vroeg een journalist of ze het niet jammer vond om haar internationale werk op te moeten geven. Klompé antwoordde: „Eerlijk gezegd, wel een beetje. Ik heb dit met bijzonder veel hart gedaan. Maar van de andere kant is er toch wel een verbinding, tussen mijn vroegere werk in het Europese en internationale vak en de nieuwe taak die ik nu zal krijgen. Wanneer ieder mens bereid is met de mensen om zich heen te leven, en goed te leven, en wat voor ze over te hebben, dan zal het veel eenvoudiger zijn om ook volken met elkaar te laten werken. En zo zie ik toch een hele duidelijke lijn tussen het werk dat ik eerst deed en de nieuwe taak, die ik vandaag op mij heb mogen nemen.”
Goed leven doen we samen met de mensen om ons heen, binnen en buiten Nederland. Marga Klompé verbond ‘ons’ welzijn met dat van anderen. En inderdaad: we zijn altijd en fundamenteel van elkaar afhankelijk, over zelfbedachte grenzen heen. Iedereen is kwetsbaar en heeft bescherming nodig. Solidariteit hier verdedigen we niet met geweld elders. Wie alleen forten verdedigt houdt ruïnes over.
Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’