Kapotte tanden maakten van leeuwen waarschijnlijk menseneters

Spiesbok, zebra, giraffe, waterbok, gnoe en zelfs een mens. Die rijke oogst aan prooidieren rolt uit een analyse van drie losse haren en drie haarballetjes die waren achtergebleven in kapotte tanden van de twee grote mannelijke maar manenloze ‘Tsavo-leeuwen’. En daarbij was de gnoe een grotere verrassing dan de mensenhaar, schrijven Amerikaanse en Afrikaanse onderzoekers in het wetenschappelijke blad Current Biology. Want de twee leeuwen, waarvan de schedels en huiden bewaard zijn in het Field Museum of Natural History in Chicago, staan al 126 jaar bekend als de Tsavo-menseneters. Hun slachtoffers waren Indiase en Afrikaanse arbeiders die werkten aan een spoorbrug over de Tsavo-rivier in Oeganda.

Tussen maart en december 1898 hebben de twee roofdieren minstens 28 maar volgens sommige schattingen wel 70 arbeiders die werkten aan de brug ’s nachts uit hun tent gesleept en opgegeten. De moeizame jacht op de twee beesten door de leider van de bouw, de koloniale Britse luitenant-kolonel John Henry Patterson, werd wereldberoemd, mede door het boek dat hij er zelf over schreef en door de vele films die er door geïnspireerd zijn, als laatste de film Prey, uit 2007. Patterson verkocht zijn jachttrofeeën later aan het Fieldmuseum, voor vijfduizend dollar.

Mensenjacht

Al in de jaren 90 van de twintigste eeuw zag een van de huidige onderzoekers, Fieldmuseumconservator Thomas Gnoske, dat er in de kapotte tanden van de leeuwenschedels vele gebroken haren en haarballetjes zaten. Een eerste microscopische analyse van de haren suggereerde toen nog dat de leeuwen ook wrattenzwijn, impala en stekelvarken zouden hebben opgegeten. Toen ook ontstond de hypothese dat de twee leeuwen indertijd op die voor leeuwen nogal abnormale mensenjacht waren gegaan omdat de gebroken tanden het hen steeds moeilijker maakten om op normale prooien te jagen.

De onderzoekers hebben het mitochondriaal dna (mdna) uit de menselijke ‘haar 4’ niet verder onderzocht op een meer gedetailleerde afkomst. Ten eerste omdat mdna vaak niet zoveel zegt over die afkomst en ten tweede omdat over de mogelijke mdna–variatie bij de koloniale arbeiders aan de brug al helemaal weinig bekend is. En ook vinden de onderzoekers zo’n gedetailleerd onderzoek van menselijke resten ongepast zonder discussie met de lokale bevolking en instituties.

Haarballetje 6

Dat er uit ‘haarballetje 6’ mdna van een gnoe werd aangetroffen is onverwacht omdat aan het einde van de negentiende eeuw in een wijd gebied rond de brug geen gnoes meer voorkwamen. Tussen mei en november 1898 waren er echter geen leeuwaanvallen rond de Tsavo-brug in aanbouw en de onderzoekers opperen dat de leeuw van haarballetje zes alleen, of samen met de ander, in die zes maanden naar een gebied 90 km verderop is getrokken, vol kuddes van gnoes en ook zebra’s.

In hetzelfde haarballetje zes is ook leeuwen-mdna aangetroffen, maar het is niet duidelijk of eigen haar is, of van de andere leeuw. Dat laatste zou niet bijzonder zijn, want leeuwen die samen optrekken vlooien elkaars vacht met hun tanden en allicht blijft dan wel eens een haar in de bek achter. Het gereconstrueerde mdna van beide leeuwen is zo sterk gelijk dat de onderzoekers concluderen dat de leeuwen dezelfde moeder hebben. Mdna erft alleen over via de vrouwelijke lijn.

Masai-giraffe

Voor de zebra hoefden de leeuwen waarschijnlijk niet ver te reizen omdat het zebra-mdna in ‘haarballetje 5’ overeenkomt met een zebra-mdna-variant die bekend is uit het nabije Tsavo West. Het giraffe-mdna uit ‘haarballetje 6’ en ‘haarballetje 7’ kon allebei worden toegewezen aan de Masai-giraffe, een lokale ondersoort van de giraffe. Maar de twee mdna-varianten verschilden wel weer zo sterk dat de onderzoekers zich afvragen of ze tussen de tanden van de oude leeuwen misschien een nieuwe genetische vertakking bij de Masai-giraffe hebben ontdekt. Waterbok-mdna dook op in ‘haarballetje 5’, en spiesbok-mdna in ‘haarballetje 6’ .

Hun onderzoek naar het haar in de oude leeuwenbekken zien de onderzoekers vooral als een bewijs dat het op deze manier mogelijk is om jachtpatronen en prooidieren uit het verleden te onderzoeken. In dat verband noemen ze het opvallend dat geen dna van de buffel is aangetroffen. Dat zou kunnen betekenen dat de runderpest van de jaren 1890, die 90 procent van het Afrikaans rundvee doodde, ook flink heeft huisgehouden onder de wilde buffelpopulatie.