Denkend aan Flevoland zie ik, nu ja, windmolens als hoge pluimen aan de einder staan – in hoeveelheden die een zekere vernuftige edelman zijn laatste restje gezond verstand zouden hebben ontnomen. Ik ben op weg naar Swifterbant, dat, hoe middeleeuws het ook klinkt, pas in 1962 uit de verse poldergrond werd gestampt. (De plaats werd genoemd naar een middeleeuwse nederzetting, ooit verzwolgen door het Aelmeer, dat Zuiderzee werd en uiteindelijk Oostelijk Flevoland.) Ver buiten de dorpskern, zelfs buiten de ‘Swifterringweg’ in het oneindig laagland, steekt een fraai boekenhuis fier de hoogte in. Ik haal er Veranderend licht (2002) van de Deen Jens Christian Grøndahl uit. „Spannend boekje gevonden?” roept een voorbijfietser.
„Ik ben, vrees ik, aan Grøndahl verslaafd,” luidt het citaat van Arnon Grunberg op de achterflap van de door Gerard Cruys vertaalde roman. Je kunt je daar iets bij voorstellen als je op de eerste pagina een scène uit een huwelijk leest: „Het lichtje van het koffiezetapparaat brandt, ze doet het uit. Voorheen zou ze een tikkeltje irritatie of tederheid hebben gevoeld, naar gelang van haar humeur.” Je verwacht dat de schrijver zal uitleggen wat het huidige gevoel van de vrouw is aangaande de tekortkomingen van haar man in zijn omgang met kleine huishoudelijke apparaten. Niets van dat al. De vrouw (Irene Beckman, 56 jaar) zet theewater op en staart uit het raam. Onuitgesproken boodschap van de passage: ze wordt niet warm of koud meer van haar Martin. Dit huwelijk is dood.
De teraardebestelling van een en ander vindt tientallen pagina’s verder plaats. Sinds Festen weten we: ga nóóit met Denen aan een familiediner zitten. Ook in Veranderend licht gaat het mis als Martin zijn vrouw, dochter, zoon en schoondochter al bij het voorgerecht plompverloren vertelt dat hij een ander (ja, een jongere ander) heeft en verder wil met deze Susanne. De ontrouw had Irene al ontdekt omdat haar man met het antwoordapparaat even slordig was als met het koffiezetapparaat. Wat ze zich niet kon voorstellen was dat zij de verlatene zou zijn en niet de verlater. Vrijwel altijd heeft zij (gegoede komaf) hem (ambitieuze sociale stijger in de bankensector) als de zwakte partij beschouwd. Bovendien is Irene een verlatingsprofessional: ze is scheidingsadvocaat van beroep. Haar leven van het begin af aan getekend door het afscheid van mannen: haar tweelingbroer overleed in de baarmoeder, haar vader verliet haar moeder, met een jonge minnaar durfde ze op haar veertigste de sprong niet te wagen. Er blijkt ook een biologische vader te zijn, verbonden met een oorlogsgeschiedenis.
Grøndahl is een geniaal binnenhuisschrijver. Binnenhoofdschrijver eigenlijk en in het hoofd van Irene Beckman, die de wereld beziet met een wantrouwen dat ze zichzelf meestal vergeeft. Haar moeder, liggend in een ziekenhuisbed: „Een rimpelig, begerig, machteloos liegbeestje”. Of haar volwassen zoon, als die protesteert tegen de scheiding en het einde van de rol van zijn ouders als „de bewakers van zijn dertigjarige al enigszins kalende nostalgie”.
Intussen probeert Irene zich te verhouden tot een bestaan als alleenstaande, overdenkt ze haar zonden. Zowel de zonden die ze beging, als die waar ze de moed niet toe had – stipuleert Grøndahl. In het slotdeel van de roman gaat de vrouw die zich nooit echt durfde te verbinden in Wenen op zoek naar haar vader. Wellicht is er toch een windmolen om naast te staan.
Wilt u het besproken exemplaar Veranderend licht hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.