Multatuli is goed, maar Haafner is beter

Literatuur En weer wordt Multatuli’s ‘Max Havelaar’ tot meest relevante werk gekozen. Maar wie een echt antikoloniale schrijver wil lezen, kiest voor Jacob Haafner, schrijft .

Tekening, gemaakt door de schrijver Jacob Haafner.
Tekening, gemaakt door de schrijver Jacob Haafner.

Vrij recent kwamen de resultaten van de Canon-enquête 2022 naar buiten. Met een blik op de inhoud krijgen we een idee bij onze huidige culturele waarden en kunnen we discussiëren over de boodschap die we aan jongere generaties lezers willen meegeven. Bijvoorbeeld over ons koloniale- en slavernijverleden.

Een van de uitkomsten van het onderzoek luidt: Multatuli’s Max Havelaar wordt, net als in 2002, als het meest relevante werk uit het Nederlandse taalgebied beschouwd. Ook heeft u misschien vernomen dat, in vergelijking met de vorige Canon-enquête uit 2002, literatuur uit of over de voormalige koloniën in opkomst is. Auteurs als Frank Martinus Arion en Astrid Roemer zijn gesuggereerd voor plaatsing en Anton de Kom heeft met zijn Wij slaven van Suriname een positie op nummer dertig in de officiële lijst gekregen.

Dit zijn gestage ontwikkelingen die blijk geven van langzaam groeiende diversiteit. Bovendien komt uit het rapport naar voren dat een groot aantal respondenten weinig tot geen literatuur uit of over onze voormalige koloniën kent. O, dacht ik toen ik dit las, dat geldt voor mij ook. Met dit besef ben ik door (online) archieven en databases gaan struinen. Op zoek naar het werk van iemand van kleur, bij voorkeur een vrouw.

Ik ben tegen iemand aangelopen, maar ik moet bekennen dat het een man is. Een man, wit, van Europese afkomst en ook nog eens ruim tweehonderd jaar geleden overleden. Het gaat om Jacob Haafner (1754-1809); lange tijd reiziger, handelaar en avonturier, met name in de Oost, voor hij zich sinds 1805 als schrijver op de kaart zette. Als eerste antikolonialist sprak hij zich fel uit tegen de Europese overheersing in landen overzee.

Uitgebuit en mishandeld

Zijn professionele schrijverschap begon met het winnen van een prijsvraag over het nut van christelijke zendingsmissies. Haafner had een dik, vernietigend manuscript ingestuurd, waarin hij op basis van eigen ervaringen en de nodige literatuur stelde dat het bekeringsideaal niets meer was dan een misleidend motief voor de verspreiding van Europese denkbeelden en politieke overheersing. Zijn conclusie: de zendelingen waren onkundig, verdorven en schijnheilig. Ze deden niets voor de inheemse bevolking, die op meedogenloze wijze werd uitgebuit en mishandeld door hebzuchtige, wrede Europeanen.

Na deze prijsvraag volgden literaire reisverhalen. Eerst Lotgevallen op eene reize van Madras over Tranquebaar naar het eiland Ceilon (1806), toen Reize in eenen palanquin (1808) en tenslotte vlak na zijn overlijden Reize te voet door het eiland Ceilon (1810). Postuum volgden nog enkele tekstbundels, maar vooral de eerste drie reisverhalen waren tot halverwege de negentiende eeuw succesvol, met vertalingen in het Duits, Frans, Engels en Deens.


Lees ook: Jacob Haafner was multicultureel avant la lettre

In deze reisverhalen vertelt Haafner over zijn rondreizen in India, Ceylon en Zuid-Afrika en zijn hekel aan de „onverzadelijke gouddorst en veroveringszucht” van de westerlingen. Soms met ironie, soms met afgrijzen beschrijft hij de wandaden van met name de Engelsen, die hij ervan beschuldigt uit winstbejag verschrikkelijke hongersnoden te hebben veroorzaakt. En de Nederlanders geeft hij er net zo van langs, wanneer het gaat over de wijze waarop ze tot slaaf gemaakten executeren: „Het meisje dat ik levend zag verbranden was eene jonge slavin van een Kaapschen burger, Crispijn genaamd; men beschuldigde haar, dat zij het huis van haren meester had willen in den brand steken. O! Ik zal nooit het kermen van die ellendige vergeten, en hoe zij, toen de vlam haar in het aangezigt sloeg, den doek van haren hals afrukte, om hetzelfde ermede te bedekken.”

Ook schreef Haafner vol verwondering over de natuur en de inheemse culturen, die hij bestudeerde en uitvoerig kenschetste. Volgens hem hadden de inlanders absoluut geen Europese denkbeelden of ‘beschaving’ nodig, eerder was het andersom; de Europeanen zouden iets van hen kunnen leren. Hij toonde zich faliekant tegen de Europese dominantie, voor emancipatie, voor vrijheid, voor gelijkheid en de uniciteit en waarde van elke cultuur op zich. In lovende kritieken (zelfs van Multatuli) prees men hem om zijn hoogwaardige literaire stijl; vurig, geestig, meeslepend en ontroerend.

‘Verrukkelijke verteller’

In 1987 omschreef Maarten ’t Hart Haafner in Vrij Nederland als die „verrukkelijke, aan herontdekking toe zijnde verteller”. In de jaren negentig zijn dankzij de historici Jan de Moor en Paul van der Velde De werken van Haafner deel 1, 2 en 3 uitgebracht. En in 2011 is dankzij Rosenboom de roman Exotische liefde uitgekomen, een naar eigen zeggen „geüpdate versie” van Haafners reisverhaal Reize in eenen palanquin.

Toch is Haafner niet aan herontdekking toegekomen. Een raadsel, vooral omdat Exotische liefde genoeg te bieden heeft. Rosenboom heeft Haafners energieke stijl uitgebalanceerd tot een nog soepelere, toegankelijkere vertelling. En bovenal blijft de antikoloniale inhoud uitnodigen tot reflectie op onze geschiedenis en de doorwerking daarvan in het nu. Zeker in vergelijking met het werk van Multatuli, die zich wel tegen de behandeling van de door Nederland onderdrukte bevolking uitsprak, maar niet voor de afschaffing van de slavernij of het kolonialisme als systeem.

Laten we Haafner dus lezen, thuis en op school. Wie weet zien we hem terug in de resultaten van de volgende Canon-enquête. Ter suggestie, in aanvulling op meerdere auteurs uit de koloniën wiens werken bijdragen aan het nodige bewustwordingsproces. Die aanleiding geven tot prikkelende discussies over de boodschap die de generatie na ons aan hun opvolgende lezers meegeeft.