Aan een ik ontkom je niet

Misschien is het onverstandig deze bekentenis te doen, maar hier gaan we: ik kan alleen maar schrijven in een ik. De eerste persoonsvorm is míj́n persoonsvorm. Ik heb heus geëxperimenteerd met andere narratieve vormen, en ik sluit niet uit dat ik ooit tot een grammaticale doorbraak kom, maar vooralsnog blijft het bij ik, en dat is geen probleem, want ik hou van ik. Het landschap dat zich aan de lezer opdringt zodra een ik zich voor zijn geestesoog positioneert, vormt mijn terrein. Met een ik moet je mee, aan een ik ontkom je niet, een ik is altijd dubbelzinnig, altijd een vraagteken. Zodra een schrijver er één heeft geformuleerd, is hij al aan het denken, aan het werken, drijft hij daarom onherroepelijk van zichzelf weg en slaat hij aan het liegen, al is dat woordje zo bedrieglijk eerlijk.

Ik hou ook van Ikjes. En terwijl ik mijn liefde voor deze iconische vertelvorm en rubriek probeerde te duiden, daalde het besef in dat dat liegen, dat werken en dat denken bij Ikjes tot bijzaak zijn gereduceerd, zich nooit aan de lezer opdringen. Bij Ikjes is er namelijk geen auteur. Of: die is er wel, maar doet er niet toe.

Wil een Ikje slagen, dan mogen er bij de lezer geen vragen oprijzen over wie die ik is, daar bestaat binnen die woordengrens van honderdtwintig natuurlijk ook helemaal geen ruimte voor. De ikken van Ikjes mogen niet te particulier zijn, hun ziel en handelen mogen niet te veel vragen oproepen. Het Ikje moet kunnen samensmelten met het koor van andere Ikjes, mag niet te zeer detoneren met de collectieve stem van onze samenleving. Ikjes werken omdat we allemaal die ik kunnen zijn.

Een roman is daarmee het tegenovergestelde van een Ikje, die moet juist wel vragen oproepen, en een deel van die vragen zal als het even kan om de identiteit van de protagonist draaien. En dat betekent helaas vaak ook dat die vragen uitwaaieren naar de identiteit van de auteur in kwestie. Een week geleden speelde ik nog een recensiepodcast af waarin mijn laatste roman werd besproken omdat ik mijn nieuwgierigheid en ijdelheid niet kon bedwingen. Maar het idee een snedige mening aan te moeten horen, boezemde angst in en dus scrolde ik haastig door het tweegesprek. Te midden van dat scrollen hoorde ik een van de twee mannenstemmen zeggen dat ze protagonist David uit Man maakt stuk voor het gemak konden gelijkstellen aan Maurits. Ik wilde terugschreeuwen, maar een podcast werkt maar één kant op.

De frustratie over die onzorgvuldigheid, of beter gezegd de onwelwillendheid om mijn boek te zien voor wat het in de eerste plaats is, namelijk een roman, vloeide snel weg. Ik ben nou eenmaal niet geïnteresseerd in vragen rond autofictie of waarachtigheid, ik ben dan ook geen literatuurwetenschapper, wat mij betreft zijn al die vragen te vervangen door één hele eenvoudige: Wie kan bewijzen dat Franz Kafka niet op een dag wakker werd in de hoedanigheid van een insect en De gedaanteverwisseling berust op een zuiver autobiografische ervaring? Wie? Of anders gezegd: zijn we niet alles wat we bedenken, luiden bedenksels niet hoe dan ook een waarheid in?

Diezelfde Kafka omschreef zichzelf in zijn dagboeken als niet-geboren; veroordeeld te sterven zonder ooit geleefd te hebben. Toen ik dat voor het eerst las vond ik het buitenissiger dan het insectenverhaal, en misschien wel ongeloofwaardiger. Inmiddels vind ik die dagboekzinnen typerend voor het schrijverschap, want schrijven is het tegenovergestelde van leven. Het is alles stilzetten, verklinken aan taal, vanuit één positie bezien, met motieven, dramaturgie, een begin, midden en einde. Alles wat het leven niet is, dus.

Als kind bad ik vaak, meestal in de auto – als mijn moeder een boodschap haalde of een bos bloemen bij een kennis afleverde en ik gedwongen was op haar te wachten. Op die momenten kneep ik mijn ogen dicht en vroeg ik God of Hij mij tot een meisje wilde maken. Dat bidden heeft nooit succes geboekt, maar als ik voor de spiegel stond in de kleren van mijn moeder, of met een T-shirt over mijn hoofd, de mouwen fungerend als halflang haar, dan was mijn waarheid waar.

Twijfelt u aan het waarheidsgehalte van bovenstaande jeugdherinnering? Of zou u dat niet durven?

De waarheid kent niet alleen vele versies en hoedanigheden, maar ook veel domeinen. Er zijn emotionele waarheden, narratieve, maatschappelijke, economische, technische, wetenschappelijke, intieme waarheden. Wie zich op een van deze waarheden blindstaart, mist een andere. En zo is ieder verhaal een variatie op een waarheid binnen een zeker domein – ook Ikjes zijn dat. De ik-vorm is de vorm van de bekentenis, van de biecht, van dronkenmansverhalen, van geheimen en ontboezemingen. Daarom is ze zo aanlokkelijk, daarom doet die ik de toehoorder of lezer opveren. Omdat ze iets hopen te leren, iets dat hen voorgoed zal veranderen, tot leven zal wekken.



Delen