Je zou willen dat er geen ramp voor nodig is om de volgende PFAS op te sporen, zegt deze milieuchemicus

Vroeger kreeg niemand in de omgeving van Saer Samanipour en zijn ouders kanker, maar dat is nu anders. Tegenwoordig kent bijna iedereen wel iemand met de ziekte – voor hem zijn dat zijn vader, oma en twee ooms. „Dat is niet gewoon pech”, zegt hij. „Daar geloof ik niks van.”

Tweederde van de ziektegevallen wereldwijd is niet geheel te verklaren door genetica, maar moet gedeeltelijk worden veroorzaakt door omgevingsfactoren. Naar schatting staat 16 procent van de vroegtijdige sterfte in verband met vervuiling. Dat schrijft Samanipour, sinds 2020 milieuchemicus aan de Universiteit van Amsterdam, met collega’s in een recent opinieartikel in wetenschappelijk tijdschrift JACS, waarin hij in kaart brengt hoe slecht de toxicologie en veiligheidsautoriteiten zijn opgewassen tegen de chemische massaproductie.

Schadelijke stoffen in het milieu worden pas ontdekt wanneer het te laat is, zegt Samanipour. Dat was bijvoorbeeld het geval bij PFAS en cfk’s die vanaf de jaren 50 grootschalig werden geproduceerd en decennia later de menselijke gezondheid of de ozonlaag bleken aan te tasten. Hij denkt dat milieuwetenschappers op een andere manier moeten zoeken naar problematische vervuilingen.

Wat is het gevaar van vervuiling?

„De productie van chemicaliën is gigantisch. Er is wel een wil om gevaarlijke stoffen op te sporen, maar de problemen zijn te groot en de middelen beperkt. Als je kijkt naar de chemische rampen tot dusver – zoals PFAS, pcb’s en cfk’s – kun je alleen maar concluderen dat we die per toeval hebben ontdekt.”

Toxicologen focussen vaak op door mensen gemaakte stoffen, maar missen de afbraakproducten

PFAS is een wereldwijde vervuiling: de menselijke blootstelling eraan is overal ter wereld te hoog. In 2021 stelde het RIVM dat alle Nederlanders te veel binnenkrijgen via voeding en drinkwater, met kans op schade aan het immuunsysteem, en dat is overal ter wereld het geval. Daarnaast zijn er plaatselijk zwaar vervuilde gebieden rond fabrieken, waar de grootste drama’s zich voltrekken. Rondom chemieconcern DuPont in de Verenigde Staten kregen bewoners kanker en koeien in de weide gingen dood.

„Hetzelfde verhaal van PFAS kan je vertellen over pcb’s. Onderzoekers zagen in de jaren 40 dat de eieren van zeearenden niet goed uitkwamen. Ze dachten dat het door een bekendere vervuiling van dioxines zou komen, dus ze namen veel monsters in poolgebieden en Scandinavië. Een Zweedse onderzoeker was een keertje vergeten zijn meetinstrumenten uit te doen, en de volgende ochtend zag hij allemaal onbekende pieken verschijnen. Dat bleken pcb’s te zijn, stoffen oorspronkelijk gebruikt in koelvloeistof, en die tot dusver niet bekend waren als grootschalige milieuvervuiling. Later werd duidelijk dat de stoffen overal ter wereld problemen veroorzaakten, ook nu nog.

„Door lokale rampen of simpelweg door toeval weten we dat sommige stoffen bij hoge niveaus zeer schadelijk zijn. Mensen rond fabrieken met een heel hoge blootstelling aan PFAS kregen kinderen met geboorteafwijkingen of doodgeboren kinderen. Daarna pas blijkt dat die stoffen op populatieniveau dezelfde toxiciteit in minder extreme vorm hebben, zoals we nu zien dat de vruchtbaarheid van mannen hard achteruitgaat.

„Let wel, dat is een correlatie. Maar we zien daar steeds meer van: verbanden tussen chemicaliën in het milieu en stijgingen van mentale gezondheidsproblemen, diabetes, kanker, voortplanting en afnemende werking van vaccins. Al die stijgingen van ziektes moeten wel iets te maken hebben met een verandering van levenswijze, maar een oorzakelijk verband tussen zoveel verschillende factoren is lastig te bewijzen.”

Wereldwijd zijn vele tienduizenden stoffen op de markt, terwijl minder dan 1 procent daarvan ooit getest is op schadelijke effecten

Wat doen onderzoekers verkeerd?

„De kans is groot dat we nu dingen over het hoofd zien. Toxicologen en autoriteiten focussen vaak op door mensen gemaakte stoffen, maar missen de afbraakproducten die bijvoorbeeld ontstaan na reacties door zonlicht of bacteriën. „Als je die transformaties meerekent, verschijnen er jaarlijks duizenden nieuwe stoffen waarvan slechts een fractie geregistreerd wordt.

„We zijn heel erg goed in nieuwe stoffen uitvinden en op grote schaal maken. Maar we zijn nog heel slecht in die stoffen in het milieu meten, testen en monitoren. Sterker nog: met de huidige technologieën is een groot deel van de chemicaliën überhaupt niet meetbaar.”

U doet liever onderzoek naar het opkomende concept ‘exposoom’.

„Het exposoom omvat alle niet-genetische omgevingsfactoren waaraan een mens in het leven wordt blootgesteld. Dat kunnen ook fysische of biologische prikkels zijn, die leiden tot de aanmaak van chemische stoffen in je lichaam. Je hebt bijvoorbeeld overlast door geluid, dat leidt tot de aanmaak van een stofje in je hersenen, en je exposoom is uitgebreid.

„Onderzoek naar het exposoom geeft een veel completer beeld. Je staart je niet blind op door mensen gemaakte stoffen, maar kijkt naar alle prikkels, en ook afbraakproducten die we nu over het hoofd zien.”

Over het exposoom is zeer weinig bekend, onderstreept Samanipour. In een recente studie schatte hij dat minder dan 2 procent van de chemische stoffen in het exposoom geïdentificeerd is. Wereldwijd zijn vele tienduizenden stoffen op de markt, terwijl minder dan 1 procent daarvan ooit getest is op schadelijke effecten.

Hoe kunnen onderzoekers wél een beter zicht krijgen op blootstelling aan vervuilingen?

„We moeten slimmer testen op veiligheid. Het aantal stoffen waaraan we in potentie blootgesteld zijn, is zo groot dat het gewoon onmogelijk is om ze allemaal te meten.”

Nieuwe stoffen mogen niet de markt op, zolang je ze niet goed kan meten

Omdat er zoveel chemicaliën op de markt zijn, wordt in Europa nu alleen getest als er meer dan een ton van wordt geproduceerd. En ook dan is de naleving slecht: toezichthouder ECHA constateerde dit jaar dat slechts 20 procent van de dossiers volledig is.

„Handmatig testen kost veel tijd en is duur. In plaats daarvan moeten we complete chemische databases opbouwen van miljoenen stoffen. Door de combinatie van veel testen en kunstmatige intelligentie kunnen we in databases de chemicaliën vinden waarop de focus moet liggen.

„Een aantrekkelijke opkomende gedachte is om alleen nog maar nieuwe stoffen te ontwerpen en maken die volgens bepaalde regels altijd veilig zouden moeten zijn. Ik zou daar een nieuwe eis aan toevoegen: stoffen moeten altijd meetbaar zijn. Nieuwe stoffen mogen niet de markt op, zolang je ze niet goed kan meten. Dat is pro-actief en preventief chemicaliënbeleid. Het lijkt nu alsof er eerst een ramp moet gebeuren voordat we een schadelijke stof ontdekken, en vaak bij toeval. Dat zou niet nodig moeten zijn.”