Laatst liep het niet zo lekker bij haar Australische trainingsmaatje Moesha Johnson. „Ze begon te huilen”, vertelt zwemster Sharon van Rouwendaal, die het rot vond voor haar hartsvriendin, maar óók dacht: ik huil alleen als mijn hond overlijdt.
Topsport heeft een andere plek gekregen in het leven van Van Rouwendaal, die sinds 2020 in het Duitse Maagdenburg traint. Niet minder belangrijk, maar wel afgezet tegen andere dingen die het leven de moeite waard maken. Ze gaat er alles aan doen goud te winnen op de olympische 10 km open water in Parijs, maar denkt ook na over wat ze na haar zwemcarrière wil gaan doen.
Bij haar ouders in Gemert liggen de medailles uit haar zeventien jaar lange topsportcarrière rijen dik opgestapeld. Van EK’s, WK’s en Olympische Spelen, in meerdere kleuren en disciplines. Zoals de twee gouden medailles die ze begin dit jaar op de WK in Doha won, op de 5 én 10 kilometer open water. Dat maakt haar, als bijna 31-jarige, favoriet op die laatste afstand in Parijs.
Maar veel mensen kennen haar vooral van de 10 kilometer open water op de Spelen in Rio in 2016. Vlak voor de laatste ronde versnelde Van Rouwendaal en sloeg ze een gat van een paar seconden op haar concurrenten, onder wie de Franse wereldkampioene Aurélie Muller. Langzaam bouwde ze haar voorsprong uit, om die niet meer uit handen te geven.
Hoe verschilt de olympiër van toen met de olympiër van nu?
„Toen ik naar Rio ging, wist ik nog niet zo veel van openwaterzwemmen. Mijn raceplan was simpel: zwem op je gevoel en zwem weg als je kunt. Nu zwem ik nog steeds op gevoel, maar wel slimmer, tactischer. Dat heb ik van mijn Duitse coach Bernd Berkhahn geleerd.”
Wat leerde je nog meer van hem?
„Ik weet nu veel meer over krachttraining, cardio en de behandeling van blessures. Maar ik heb van Bernd vooral geleerd dat je niet op het randje hoeft te zwemmen om wereldkampioen te worden – iets waar ik lang van overtuigd was.”
Je doelt op de zeven jaar dat je onder de Franse coach Philippe Lucas hebt getraind. Iemand die als spijkerhard te boek staat.
„Philippe boorde me vaak de grond in. Dan zei hij dat ik een dikke reet had. Dat ik er niets van kon. Daar werd ik verdrietig van, maar ook sterker. Ik wilde bewijzen dat hij er naast zat. En als ik dat met een mooie overwinning bewezen had, zette hij me op een voetstuk. Dan was ik zijn koningin en voelde ik me geweldig. Daar deed ik het voor, voor dat ene compliment.”
Waarom was dat zo belangrijk voor je?
„Dat is moeilijk uit te leggen, maar het dwong me in elk geval iets extra’s uit mezelf te halen. Ik ben daar mentaal keihard geworden.”
En in Duitsland heb je geleerd dat het ook anders kan?
„Ja. Het is niet dat ik nu minder hard train. Ik maak in Duitsland meer uren dan in Frankrijk: zeven per dag. Maar ik doe daar meer dan alleen hard zwemmen. Ik kan nu ook de rust bewaren, energie sparen en observeren hoe mijn tegenstanders ervoor liggen.”
Je hebt geen trauma overgehouden aan de methode-Lucas?
Ze lacht. „Nee, totaal niet. Ik heb daar een hele goede conditie gekregen, om maar wat te noemen. En ik heb nog steeds een goede band met Philippe.”
Je oud-coach Jacco Verhaeren zei dat die jaren in Frankrijk je meer zelfvertrouwen hebben gegeven.
„Dat is zo. Philippe schold me dan wel uit, maar hij hemelde me ook op. ‘Weet je wel wat je in de trainingen allemaal hebt moeten doorstaan’, zei hij voor een wedstrijd. ‘Je bent gewéldig’. Ik ging dat na een tijd geloven en toen volgden de resultaten. Door die trainingen van hem denk ik nog steeds wel eens tijdens een wedstrijd: ik ga aan kop, want ik kán het.”
Je mist hem als coach?
„Ik mis vooral zijn speeches. ‘Ophemelspeeches’ noem ik ze. Bernd is veel nuchterder. Hij daagt me op een andere manier uit. Door me voor een wedstrijd te wijzen op een hele goede tegenstander die óók meedoet. Hoezo moet ik voor haar oppassen, denk ik dan. Zij moet voor mij oppassen!”
Zo’n harde aanpak als die van Lucas wordt tegenwoordig als grensoverschrijdend gezien, maar jij ervaart dat waarschijnlijk anders.
„Het was niet altijd even prettig, zeker niet, maar ik zou het niet grensoverschrijdend noemen. Ik vind het jammer dat veel van wat vroeger normaal was – een coach die een sporter een kus op de wang geeft om haar succes te wensen – in Nederland niet meer kan. Je moet als coach over elke aanraking nadenken. Een klapje op de rug ter aanmoediging is al op het randje. Waarom? Als Thijs [Hagelstein, bondscoach open water] me met de bandjes van mijn zwempak helpt – dat is een gevecht als ik dat in mijn eentje moet doen – dan zoek ik daar heus niets achter. Hij is getrouwd, heeft kinderen. Echt: ik vind het jammer.”
Wat voor coach zou je zelf zijn?
„Ik wil amateurs gaan coachen. Dat is anders dan topsport, dan gedraag je je netjes. Maar als ik topsporters zou begeleiden, dan zou ik zoals Lucas zijn. Ik zou niet schreeuwen, maar wel zeggen waar het op staat. ‘Als je geen pijn wil lijden, moet je hier niet zijn.’ Kom niet aanzetten met dat het te zwaar is. Het is niet mijn taak als coach je handje vast te houden. Je zal af en toe door die pijngrens heen moeten.”
Je ouders emigreerden naar Frankrijk toen je acht was. Je werd daar geslagen op school.
„Door mijn lerares, ja. Ik heb dat pas veel later aan mijn ouders verteld, want anders hadden ze haar in elkaar geslagen, haha. Mijn moeder heeft zich heel lang afgevraagd waarom ik niet naar school wilde.”
En dan werd je ook nog gepest op school.
„Dat begon al in Nederland, maar in Frankrijk werd ik het meest gepest. Dat kwam doordat ik al jong serieus met zwemmen bezig was. Als klasgenoten tussen de middag samen speelden, zat ik in het zwembad. ‘Je stinkt naar chloor’, zeiden ze dan. Omdat ik niet meedeed, werd ik een buitenstaander.”
Dat heeft je gehard?
„In de goede zin vooral: ik wil bewijzen dat ik het waard ben. Ik weet nog precies wat ik dacht toen ik goud won in Rio: zie je wel!”
Zie je wel, pesters?
„Niet alleen pesters, ook anderen die in de loop der jaren aan mij hebben getwijfeld. Zoals Philippe in de periode dat ik een zware schouderblessure had. Mensen bij de Nederlandse zwembond toen ik van rugcrawl naar borstcrawl switchte. De Franse schoolleiding, die mij geen vrij wilde geven voor een wedstrijd omdat het toch niets voorstelde. Toen ik in Rio als eerste aantikte ging dat allemaal door mijn hoofd.”
Betaal je privé geen hoge prijs als je als sporter zo verhardt?
„Nee. Ik heb wel vriendjes gehad, maar dat is alweer lang geleden. Het is zo’n gedoe, dat daten. Dan vinden mannen je leuk, maar willen ze eerst seks, terwijl ze het ook met een ander doen. Daar heb ik geen zin in. Je vindt me leuk of niet. Bovendien heb ik het heel goed in mijn eentje. Ik zet mezelf op de eerste plaats, niet een ander, wat ik in het verleden vaak gedaan heb. Als ik heel moe ben, ga ik lekker bankhangen of series kijken met mijn trainingsmaatje, die sinds een jaar bij me woont. Ik heb het goed voor elkaar, dacht ik in Doha. Anderhalf jaar geleden heb ik een huis gekocht, niet ver van mijn ouders. Daar ga ik in augustus wonen. Ik had twee leuke honden en mijn ouders waren gezond …”
En toen overleed je hond Rio na een operatie.
„Dat was heftig. Het idee was dat ik na Parijs met Rio in mijn nieuwe huis zou gaan wonen. Een huis met een tuin, speciaal voor hem. Niet langer hoefden mijn ouders hem op te vangen als ik in het buitenland zat. Rio gaf mij onvoorwaardelijke liefde. Als ik thuiskwam, begon hij te huilen en te springen. Ik denk dat ik daarom zo lang geen vriend heb gehad. Ik wil alleen een vriend als die iets toevoegt aan de liefde die ik van mijn ouders krijg en voorheen ook van Rio.”
‘Rio gaf me een beter gevoel dan het winnen van welke medaille ook’, schreef je op Instagram.
„Hij was mijn kind en mijn vriend. Zijn blijdschap zal ik nooit vergeten. Hij troostte me als ik teleurgesteld was. Gaf me zijn volledige aandacht. Bijna als een mens. Dat maakt het verlies heel zwaar.”
Met de gezondheid van haar ouders gaat het wat minder goed. Haar moeder moet binnenkort een zware operatie ondergaan, haar vader lijdt al langer aan een spierziekte. Door de dood van Rio vraagt ze zich af wat er gebeurt als haar ouders, de belangrijkste mensen in haar leven, komen te overlijden. Wat maakt het dan nog uit of je een tiende sneller zwemt dan een ander?
Je weet sinds de dood van Rio wat echt belangrijk is?
„Medailles maken je tien seconden gelukkig, Rio maakte me elke dag gelukkig. Ook voor hem wil ik heel goed zwemmen in Parijs.”
Weet je al wat je na de Spelen gaat doen?
„Laatst werd ik door een bank benaderd. Of ik wat voelde voor een kantoorbaan, drie dagen per week. Ze vonden dat ik zo’n sterke drive heb. Ik heb geen studie gevolgd, dus dat vond ik grappig. Maar nee, áls ik al stop, wil ik me voorlopig op coaching richten. Sinds een jaar kunnen zwemmers mij inhuren als online coach. Ik help ze met het maken van trainingsschema’s en analyseer hun techniek. Na de Spelen hoop ik mijn klantenkring verder uit te breiden, door een aantal trainingskampen te geven in het buitenland. Pas daarna hak ik de knoop door: nog een jaar zwemmen of niet?”
Je hebt er vertrouwen in?
„Ja. Ik was laatst op de trouwerij van een goede vriendin, oud-zwemster Andrea Kneppers. Ze heeft nu een reguliere baan en vertelde dat ze bijna nooit meer achterom kijkt. Het viel me op hoe gelukkig ze is. Dat stelde me gerust.”