N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Paleontologie Hij was twee keer zo groot als de Afrikaanse olifant. Toch deinsden neanderthalers niet terug voor de enorme palaeoloxodon.
Neanderthalers bejaagden niet alleen oerossen en neushoorns maar ook de állergrootste dieren die ze konden tegenkomen: de inmiddels uitgestorven Euraziatische bosolifant (Palaeoloxodon antiquus), vier meter schofthoogte, tot 13.000 kilo zwaar, groter dan een mammoet en twee keer zo groot als de huidige Afrikaanse olifant.
Dat blijkt onder meer uit snijsporen op 125.000 jaar oude botten van een groot aantal bosolifanten die zijn gevonden in het Duitse Neumark-Nord, niet ver van Leipzig. Dat was in die tijd tussen twee ijstijden een bijzonder voedselrijk gebied waarvan al eerder was vastgesteld dat er in precies dezelfde periode minstens 2.000 jaar lang neanderthal-groepen semi-permanent leefden en ook het landschap sterk beïnvloedden.
De verrassende bosolifantanalyses zijn deze week gepubliceerd in Science Advances, door een Duits-Nederlands onderzoeksteam, met onder meer de Leidse archeologen Wil Roebroeks en de vorig jaar plotseling overleden Katharine MacDonald.
Enorm veel voedsel
Dat neanderthalers ook deze grote beesten bejoegen en ook helemaal uitbeenden is een belangrijke aanwijzing dat ze in ieder geval in Neumark Nord in grotere groepen leefden dan de twintig personen die van oudsher verondersteld wordt. Alleen al het helemaal uitbenen van het karkas moet twintig individuen zo’n vijf dagen werk hebben gekost, en enorm veel voedsel hebben opgeleverd. „We schatten op grond van etnografische kennis van Afrikaanse olifantenjacht dat een bosolifant van 10 ton minstens 2.500 porties van 4.000 kilocalorieën kan opleveren, dus 2.500 dagrantsoenen voor een volwassen neanderthaler”, vertelt onderzoeker Wil Roebroeks per telefoon. „Dat krijg je echt niet snel weg met slechts twintig mensen, ook al schijn je dit vlees en het vele vet goed te kunnen drogen.”
Hoe veel groter die groepen dan wel waren, is moeilijk te zeggen, legt Roebroeks uit. „Dat is gissen. Misschien kwamen er honderd, of meer neanderthalers uit de wijde omtrek bij elkaar voor zo’n olifant. Maar dat weten we gewoonweg niet! Het enige dat we nu zeker weten is dat ze joegen op deze grote beesten. Op basis van wat we nu hebben gevonden lijkt het erop dat ze minstens iedere vijf jaar zo’n dier slachtten, maar dat kan natuurlijk best veel vaker zijn. Lang niet alles wordt teruggevonden.”
Tot nu toe was omstreden of neanderthalers, die wel wolharige neushoorns en volgens sommigen zelfs mammoeten bejoegen, ook deze enorme olifanten zouden durven aanvallen. De paar snijsporen op oude botten en de vondst van neanderthal-speren en stenen messen bij elders gevonden palaeoloxodonbotten konden ook worden verklaard uit aas-eten.
Al voor 1996 opgegraven
De huidige partij bosolifanten-fossielen uit Neumark-Nord, van minstens zeventig dieren, was al opgegraven tussen 1985 en 1996, en indertijd onderzocht door biologen. „Ik verwachtte er dus niet zoveel van, toen collega Sabine Gaudzinski-Windheuser voorstelde die botten nog eens te gaan bekijken in een grote loods in Halle”, zegt Roebroeks. „Maar we vonden dus wél heel veel snijsporen, en zonder dat er ook bijtsporen van roofdieren op zaten, een belangrijke aanwijzing dat het hier niet om aaseten ging. Dit waren geen dieren die door roofdieren waren gedood.”
Ook op de grote botten zaten duidelijke snijsporen. Roebroeks: „Dat betekent dat de kadavers vers waren toen ze geslacht waren. Als de olifanten al een tijdje dood en ‘rijp’ zijn, dan laten die spieren heel makkelijk los en hoef je niet zoveel te snijden, zo is bekend uit het slachten van Afrikaanse olifanten.” De derde belangrijke aanwijzing dat de neanderthalers daadwerkelijk zelf de grote bosolifanten bejoegen en doodden is de leeftijdssamenstelling van de gevonden botten: heel veel volwassen dieren, vooral mannetjes, en juist weinig jonge of heel oude dieren. Die laatste twee groepen zijn favoriet bij roofdieren en hebben sowieso de hoogste sterftekans.
Sporen van speren zijn niet op de botten gevonden, maar het is waarschijnlijk dat de neanderthalers de dieren met speren doodden. De oudste aanwijzingen voor speergebruik door neanderthalers zijn al 300.000 jaar oud, ook uit Duitsland.
De mannetjes zijn het grootst, maar ook relatief het makkelijkst te bejagen. Roebroeks: „Olifantenmannetjes leven een groot deel van het jaar alleen. Als je erin slaagt die een moeras of diepe modder in te jagen is hij relatief immobiel en zijn de grote, recht naar voren gerichte slagtanden minder gevaarlijk. Maar hoe ooit de vrouwtjes, die ook tussen de botten zitten, gedood zijn, kunnen we ons maar moeilijk voorstellen. Die leven in een kudde en zullen elkaar ook te hulp zijn gekomen in geval van nood. Zo zie je maar: hoe meer we te weten komen, des te meer nieuwe vragen.”