N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Machinekamer Eredivisie Clubs weten hoe hard voetballers lopen, hoe vaak ze kappen en draaien en hoeveel kilometers ze maken. Wat hebben clubs daaraan? En is de invloed van Excel in het voetbal niet te groot? Met Jeroen Dieteren (Fortuna Sittard) en Peter Eppinga (FC Emmen).
In de rust van een wedstrijd klapt Jeroen Dieteren, hoofd medische staf van Fortuna Sittard, altijd zijn laptop open. Hij weet dan welke spelers waarschijnlijk niet meer gaan invallen en kan berekenen hoeveel extra meters zij ná de wedstrijd nog moeten lopen. Want wie denkt dat basisspelers in de Eredivisie zwaarder werk verrichten dan wisselspelers, heeft het mis. In zijn Excel-sheets houdt Dieteren per speler bij hoeveel „volume” ze in een week moeten maken om fit te blijven.
In de rust loopt hij meestal al naar een aantal spelers toe. ‘Jij moet straks nog zes keer’, ‘jij vier’, ‘jij twee’. Na het eindsignaal, als hun ploeggenoten douchen, gaan de wisselspelers rennen. Van strafschopgebied naar strafschopgebied, totdat ze hun weekrantsoen bij elkaar hebben getraind. Leuk is het niet, maar in dit geval is het: Excel bepaalt.
Dieteren had laatst een speler die nog veel volume moest maken – iemand die heel veel loopvermogen aankan. „In de rust zei ik al: jij loopt straks geen 60-meters, maar 100-meters. Ik bereid zo’n jongen erop voor, want het is mentaal zwaar. We verloren die uitwedstrijd dik … en hij moest nog gaan lopen in een feestend stadion”, vertelt Dieteren.
In tien, vijftien jaar heeft zich een datarevolutie voltrokken in het profvoetbal. Clubs houden gedetailleerde cijfers bij over de belasting van hun spelers en baseren hun trainingsschema’s op die data. Ze doen dat tijdens trainingen via een soort zendertjes die de spelers dragen en die gekoppeld zijn aan camera’s langs het veld. Ook in alle stadions van de clubs in de Eredivisie hangen camera’s, zodat ploegen meteen weten welke inspanningen hun spelers tijdens een wedstrijd verrichten.
Die data zijn open voor alle clubs: Fortuna Sittard kan bijvoorbeeld precies zien hoeveel kilometer de rechtsbuiten van Feyenoord of Ajax dit seizoen heeft gelopen, hoe vaak hij versnelt en draait. De clubs in de Eredivisie hebben besloten elkaar toegang te geven tot die data, zodat het algemene niveau van de competitie omhoog gaat.
Jeroen Dieteren heeft het allemaal zien gebeuren, sinds hij tien jaar geleden bij Fortuna Sittard binnenkwam. Toen nog een paar uurtjes per week naast zijn eigen fysiotherapiepraktijk, terwijl er bij de club nog nauwelijks sprake was van gps-trackers of andere data-hulpmiddelen. Ook prestatiemanager en bewegingswetenschapper Peter Eppinga kwam in de opstartfase van het datagedreven werken het voetbal ingerold. Eerst bij FC Groningen, nu bij FC Emmen. En ook al werken ze allebei bij relatief kleine clubs – data hebben hun werk totaal veranderd. Al vragen ze zich ook wel eens af waar de grenzen liggen. Hebben data altijd nut?
Belasting en contactblessures
Problemen voorkomen. Daar draait het allemaal om. En dat kan nu eenmaal het beste op basis van feiten, zegt Jeroen Dieteren. Bij contactblessures – tackles, botsingen – valt er niet veel te plannen. Dat soort blessures komen nu eenmaal voor, en moeten vooral achteraf behandeld worden. Maar blessures die met belasting te maken hebben – daarvoor zijn data inmiddels onmisbaar geworden. Vier hamstringblessures in één seizoen? Dan moet een club zich wel achter de oren krabben, vindt Dieteren.
„Toen ik begon was het vooral een onderbuikgevoel waarmee ik het risico op blessures probeerde in te schatten. Daar ging uiteindelijk ook veel mis natuurlijk. We wisten niet veel over de maximale belasting van spelers, en zeker niet per individu. Ook na blessures brachten we spelers vaak te snel weer in het veld. Maar nu kunnen we bewijzen wanneer een speler weer fit is, wanneer hij weer bepaalde waarden kan brengen, en dat is veel veiliger. We zien een stuk minder herblessures,” vertelt hij.
Hoeveel spelers in totaal rennen is niet het belangrijkste. Het gaat vooral om de sprints op hoge snelheid. Die worden opgedeeld in snelheidszones. In de hoogste zones – boven de 25 kilometer per uur – is het risico op een hamstringblessure het grootste. Ook wordt gemeten hoe vaak en fel spelers starten en stoppen, omdat in die acties de gewrichts- en peesbelasting zit. Als spelers langer bij de club zijn, is steeds duidelijker welke belasting zij goed kunnen hebben en wanneer ze stijve spieren of pijn krijgen – een teken dat een blessure op de loer ligt. Dieteren: „Je moet iedereen op zijn eigen niveau belasten. Je hebt bij ons bijvoorbeeld Burak Yilmaz van 37 jaar. Die kan een andere belasting aan dan een speler van 25 jaar op het toppunt van zijn kracht.”
Dat is ook de reden dat die wisselspelers nog hun meters lopen na een wedstrijd waarin ze niet hebben gespeeld. Ze moeten klaar zijn om wél te spelen, als hun concurrent bijvoorbeeld geblesseerd raakt. En als ze dan de ‘piekbelasting’ niet aankunnen, dan raken ze onderbelast – en daardoor zelf ook geblesseerd.
Data sells
Niet vreemd dus dat ook trainingen worden aangepast op de informatie die Dieteren in zijn Excel-sheets verzamelt. Dagelijks is er overleg met de hoofdtrainer en technische staf. Dan geeft de trainer bijvoorbeeld aan dat hij een partijtje zes tegen zes wil spelen. Dieteren weet hoeveel ‘volume’ dat ongeveer kost en zegt dan bijvoorbeeld: laten we vijf potjes doen. Jeugdspelers doen er met vier mee, basisspelers spelen zes partijtjes. Dan krijgt iedereen ongeveer de juiste belasting.
Natúúrlijk zijn data belangrijk, zegt Peter Eppinga in een vergaderzaaltje van het stadion van FC Emmen. Voor blessurepreventie, maar ook om te ontdekken welk type voetbal bij een speler past. Tien jaar geleden keek je nog naar een speler en dacht je: die loopt veel. Dat klopte vaak, maar soms ook helemaal niet. Nu weet een club hoeveel loopvermogen een speler heeft, en daarop kan ook zijn positie in het veld worden aangepast.
Toch maakt Eppinga zich weleens zorgen over de macht van de meetbaarheid in het voetbal. Data sells, zei een hoogleraar vaak tijdens zijn studie bewegingswetenschappen. En dat heeft hij altijd onthouden. Want wanneer slaat het door? Eppinga: „Er zitten een hoop start-up-bedrijven in de sportdata. Zij specialiseren zich in het verzamelen en analyseren van grote databundels. Vragenlijsten die spelers invullen, gecombineerd met fysieke data uit trainingen. Je hebt programma’s die dat verwerken tot lijsten van spelers met een groen of een rood vinkje achter hun naam. Daar zit een gevaar in, want wat leidt nu precies tot dat rode vinkje? Je moet zorgen dat je zicht houdt op spelers, op hun lichaam en hun geest, en niet alleen afgaat op de data.”
De laatste tijd ziet hij steeds meer live monitoring, dus data die direct binnenkomen en waarop je een training zou kunnen aanpassen. Maar wil je dat wel als club, of als trainer? Stel dat uit de live data blijkt dat verdedigers onvoldoende meters maken tijdens een training. Leg je dan een oefenvorm stil en verander je de regels, zodat verdedigers bijvoorbeeld verplicht worden over de middenlijn te lopen tijdens een partijtje? Eppinga: „Dan moet de trainer zich dus aanpassen omdat ik ernaast sta met mijn laptop. Past dat nog wel bij het doel van de training op tactisch niveau? Als ik dat zie gebeuren in het topvoetbal, vraag ik me soms wel af of we niet doorslaan.”
Hij heeft het ook een beetje met het verplichte aantal (snelle) meters dat spelers moeten lopen. Dat is nu normaal geworden in de Eredivisie, maar heeft het wel zin? Het houdt Eppinga zó bezig dat hij overweegt een promotieonderzoek te doen over het onderwerp. „Wat is de invloed van de extra meters die spelers maken om aan de data-doelstelling te voldoen? Werkt het? Is het fysiek zo belangrijk dat het mentaal de moeite waard is om het te eisen van spelers?”
Fulltime fysiektrainers
Zo twijfelt Peter Eppinga over meer ontwikkelingen in het topvoetbal. In tien jaar tijd, zegt hij, hebben vrijwel alle clubs fulltime fysiektrainers in dienst genomen. Voor een wedstrijd staat zo’n trainer de warming-up te begeleiden. Nú sprinten, nú, staan die mensen dan te roepen. Eppinga: „In het begin kwamen fysiektrainers er om spelers bewust te maken van hun fysieke capaciteiten en tekortkomingen. Maar werkt dat nog als we vooral bezig zijn een groep bevelen te laten opvolgen? Ik trek dat breder: voelen spelers zich nog wel uitgedaagd om bewust om te gaan met hun voeding, slaap of revalidatie? Ik denk het niet, als we steeds alles voorzeggen.”
In de details, zegt ook Jeroen Dieteren van Fortuna Sittard, kan het allemaal nog beter. Ook hij bedoelt niet: alleen maar méér. Je moet alleen data gebruiken als je ook daadwerkelijk kunt meten of spelers er beter of fitter van worden, of de club er iets aan heeft. Dieteren: „Maar ik denk wel dat voetballers in de Eredivisie steeds fitter zijn geworden, ook omdat we data kunnen gebruiken. De vraag is: waar eindigt dat? Ik denk dat de grens altijd nog wat kan opschuiven. De lat kan altijd nog wat hoger.”