Hoe de roeiers uitgroeiden tot een medaillemachine

Op een stralende zaterdag in mei staat Jabik-Jan Bastiaans, hoofdfysioloog van de Nederlandse roeiploeg, aan de Rotsee in Luzern. Het Zwitserse meer is bijna overdreven idyllisch, met verderop de Alpen en aan de overkant grazende koeien met bellen om hun nek. Als het stil is draagt het gerinkel tot aan de overkant van het water, maar dat is het nu niet: het jaarlijkse roeitoernooi van Luzern is in volle gang.

Bastiaans (52) – licht Fries accent, warrige bos krullen – is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke basis van het trainingsprogramma van roeibond KNRB. Dat programma trekt steeds meer aandacht, zelfs buiten de sportwereld. Hoofdcoach Eelco Meenhorst werd vorig jaar op het Sportgala van NOC-NSF gekozen tot coach van het jaar. Maar dat Bastiaans samen met hem architect is van dat programma, is minder bekend.

Vandaag is hij trouwens ook belast met het filmen van de races van de Nederlandse roeiers. Een werkje van niets, maar iemand moet het doen. Met een videocameraatje in zijn hand staat hij in het gras, rond de 1.500 meter-lijn, op driekwart van de roeibaan. Hij vertelt net over de eindsprint van Ymkje Clevering en Veronique Meester in de twee-zonder tijdens de halve finale op vrijdag, als hij opschrikt. „Oh, ik moet filmen!” Daar komen Clevering en Meester opnieuw voorbij, nu in de finale. „Nou, dat is niet slecht. Dat ze hier al anderhalve bootlengte voorsprong hebben.” Ze finishen als eerste.

Ook de tweede Nederlandse boot in deze klasse, met Willemijn Mulder en Ilse Kolkman, vaart voorbij in de A-finale. „Vijfde. Oh, ja, dat is ook niet slecht. Nou, keurig.”

Jabik-Jan Bastiaans, de hoofdfysioloog van de Nederlandse roeiploeg, filmt de training.
Foto Olivier Middendorp

De wereldbekerwedstrijd in Luzern is voor de olympische roeiers is het laatste evenement voordat de Zomerspelen in Parijs beginnen. De uitslag doet er weinig toe. De roeiers zijn nog niet topfit, er komt nog een hoogtestage aan. Het toernooi is vooral een mooi moment om nog aan dingetjes te sleutelen, zegt Bastiaans. „Ook om even de bevestiging te krijgen: we zijn goed op de rit.”

En de Nederlandse roeiploeg ís goed op de rit. Sterker nog: de laatste twee jaar zijn de Nederlandse roeiers succesvoller dan ooit.

Je hoort nog wel eens: maar Nederland is toch altijd al een goed roeiland geweest? En dat is ook zo – maar niet in deze orde van grootte. Een paar jaar terug won de Nederlandse ploeg op WK’s zo nu en dan een wereldtitel, wat zilver, wat brons. Maar dan, de WK in Racice (2022): tien medailles. Het beste resultaat ooit. Daarvan was er één goud, voor Karolien Florijn in de skiff. Nog nooit eerder gedaan door een Nederlandse vrouw.

Daarna volgde de nóg betere WK in Belgrado, vorig jaar. Drie keer zilver en een unieke vijf wereldtitels, evenveel als de afgelopen zeven WK’s bij elkaar. Deze zaterdag beginnen de eerste wedstrijden van het olympische roeitoernooi in het Stade Nautique in Vaires-sur-Marne, zo’n tien kilometer ten oosten van het centrum van Parijs. Alles wijst erop dat de Nederlandse roeiploeg ook in Parijs een van de grote medaillemachines wordt voor TeamNL. Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen?

Grootse bezwaren

De uitvalsbasis van de Nederlandse ploeg in Luzern is niet te missen: drie grote oranje koepeltenten, vlak bij de waterkant. Op een vrijdagmiddag, de flap van de voorste tent is opengeritst, is de Holland Acht op de ergometer bezig aan de warming-up. Ze zetten allemaal precies tegelijk aan en het zachte gezoem van de roeimachines verandert in het geluid van een miljoen woedende bijen.

Terwijl de medailleceremonie voor de vrouwen vier-zonder (zilver voor de Nederlandse vrouwen) door de speakers dondert, zit Eelco Meenhorst (50) bij die koepeltent op een bankje. Na de Spelen van Tokio werd hij hoofdcoach van de roeiers. Hij vertelt over de tien boten die zich geplaatst hebben voor ‘Parijs’. Dat waren er meer dan hij van tevoren had gedacht. „Ik heb na ‘Tokio’ de lat best hoog gelegd. En ik had verwacht dat het team wel een stukje kleiner zou worden, maar het programma heeft zó goed gewerkt dat die groep opeens omhoog vloog.”

Hoofdcoach Eelco Meenhorst (in polo) met de roeiers van de dubbelvier.
De dubbelvier tilt hun boot naar het water.

Foto’s: Olivier Middendorp

In 2013 begon Meenhorst, die ervaring had als studentenroeier, bij de KNRB als coach bij de mannentak. Hij was toen eind dertig en had jaren in het bedrijfsleven gewerkt en zelf ook verschillende bedrijven opgericht, met name in de IT. Van tevoren had hij hoge verwachtingen van het toproeien, vertelt hij, maar de praktijk stelde hem teleur.

Een van zijn grootste bezwaren deelde hij met Bastiaans, die een paar jaar later als fysioloog begon bij de KNRB: het roeien miste een structurele aanpak. Bastiaans: „Elke coach bedacht zelf: we gaan dit of dat doen tijdens de training.” En wat ze precies deden, werd niet goed vastgelegd. Meenhorst: „Daardoor weet je niet óf en waaróm iets goed is gegaan, of juist slecht. En dan kun je nooit eerlijk evalueren.”

Meenhorst zegt dat hij een tijdlang twijfelde of hij wel als coach wilde blijven werken. „Maar toen heb ik bewust de keuze gemaakt: er zijn hier dingen die ik kan leren, ook van mensen om me heen. Ik ga kijken of ik van binnenuit iets kan veranderen en toevoegen.”

Dat kon in de beginjaren min of meer vanuit de luwte, want voor de sporters die hij begeleidde was toen weinig aandacht, zegt hij. „Hoe het hier werkte: de hoofdcoach pakte de beste atleten en maakte daar een prioriteitsploeg van, en de rest kon het met de anderen doen.”

Bovenaan de pikorde stond de befaamde Holland Acht, de grootste boot van het boordroeien, waarbij de roeiers één riem gebruiken. Meenhorst denkt zelf dat dat „een erfenis” is van de Holland Acht uit 1996, die goud won bij de Spelen van Atlanta.


Veel lager in aanzien, zegt hij, stond het scullen, waarbij roeiers met twee riemen roeien. Die boten worden aangeduid met dubbel, zoals de mannendubbelvier die Meenhorst destijds coachte. Zo laag in aanzien zelfs, dat de scullers in die tijd „weleens grappend het afvoerputje van het Nederlandse roeien werden genoemd”, zegt Meenhorst. „Maar ik dacht: daar zit ook ruimte. Ik ben het gewoon zakelijk gaan benaderen: leren van andere landen die het goed doen, leren van wetenschappelijke literatuur, leren van andere sporten.”

Meenhorst ging aan de slag, met vallen en opstaan – en wat voorzichtig succes. Maar de doorbraak kwam toen hij in 2018 ging samenwerken met Bastiaans. Na de teleurstellende WK van dat jaar, waarin geen enkele mannenboot een medaille won, konden zij met een clubje mannelijke roeiers gaan experimenteren met een andere manier van trainen. Met een mannendubbelvier, en daarnaast ook nog een vier-zonder. Een pilot, eigenlijk.

Nieuw en heel spannend

Op een middag eind 2018 legden Bastiaans en Meenhorst hun uitgewerkte plan, een excelsheet met allerlei kleurtjes, voor aan een groep van tien roeiers. Samen zaten ze in een zaaltje, vanwege al het glas de vissenkom gedoopt, in het Olympisch Training Centrum (OTC) aan de Amsterdamse Bosbaan. Toevallig ook de plek waar alle prijzen staan uitgestald.

Een van die roeiers was Dirk Uittenbogaard (34), die later in Tokio zou uitkomen in de dubbelvier en twee jaar terug stopte met topsport. „Jabik en Eelco legden ons uit wat de bedoeling was, dat er geen garanties voor succes waren. Ze vroegen ons om samen de uitdaging aan te gaan en te kijken waar we zouden stranden.”

De vier-zonder op de Bosbaan
Foto Olivier Middendorp

Dat plan van toen is nog steeds de blauwdruk voor het Nederlandse roeiprogramma, zegt Bastiaans. In de basis is het vrij eenvoudig: de roeiers moesten véél meer trainingskilometers gaan maken, maar dan wel op een lage intensiteit, om de ‘aerobe’ motor te versterken. Dat was geen splinternieuw inzicht: in het wielrennen en het hardlopen gebeurde dit al. „Maar in het roeien was de cultuur om duurtrainingen korter en veel harder te doen. Ik vermoed omdat het roeien van oudsher een amateursport is, waar mensen overdag werkten en ’s avonds trainden.” Maar juist die trainingen in de „tussensnelheden” moesten er helemaal uit, vonden ze allebei, omdat ze dachten dat die niet effectief waren.

Die lange en langzame, matig intensieve trainingen werden de bulk van het programma, zegt Bastiaans. De andere pijler was het roeien op wedstrijdsnelheid, maar dan wel tegen elkaar, om het zo competitief mogelijk te maken. Zo moesten de roeiers daar zowel fysiek als mentaal „comfortabel” mee worden.

Uittenbogaard had in 2013 al met Meenhorst gewerkt, toen die nog op eigen houtje experimenteerde, en was toen overtraind geraakt. Maar dat schrok hem niet af: hij wilde het nieuwe programma wel proberen. „Het was nieuw, heel spannend. En ik dacht: ik heb altijd op een bepaalde manier getraind, heb ook successen gehad, maar nog nooit een gouden medaille op een EK, WK of Olympische Spelen gewonnen.”

Ook andere roeiers zagen het zitten. Misschien speelde mee dat het een groep met „bewijsdrang” was, zegt Uittenbogaard, die in Rio brons had gewonnen met de acht en merkte dat er daarna „schamper” gedaan werd over zijn terugkeer naar het scullen. „We voelden wel dat we onderaan in de hiërarchie stonden.” Die opmerking van dat ‘afvoerputje’ kent hij.

Veel indruk – in verschillende varianten geciteerd door mensen die erbij waren – maakte een opmerking van roeier Abe Wiersma, die zijn steun voor het voorstel uitsprak door poëtisch te concluderen dat hij de stille oceaan op ging varen en wel zou zien wanneer het ging stormen. Het was een bijzonder moment, zegt Bastiaans, een filmscène bijna. „Maar vervolgens is het natuurlijk hartstikke moeilijk geworden.”

Want zeker in het begin werd onder het nieuwe programma krankzinnig hard en veel getraind. Soms zagen ze dat roeiers na heel zware inspanningen dagenlang niet herstelden. „Het was echt aftasten waar de limieten zaten”, zegt Meenhorst. „We zijn ook wel over het randje gegaan. Maar het randje lag veel verder dan we ooit hadden verwacht.”

Uittenbogaard denkt aan een „bizar” trainingskamp in het Portugese Avis, in 2019. In de skiff, dubbeltwee en dubbelvier roeiden ze er driehonderd kilometer in zes dagen. „Dat heb ik daarna nooit meer gedaan. En dat wordt ook niet meer gedaan.” Zijn handen lagen open, hij kreeg schuurplekken in zijn oksels, liezen, op zijn tepels, kon ’s ochtends amper zijn bed nog uit. De tweede week werd hij ziek.

Ik weet nog dat we de vrouwenscullers tegenkwamen en dat zij echt schrokken van hoe we eruit zagen

Melvin Twellaar
dubbeltwee

Ook Melvin Twellaar (27), toen als reserve net nieuw in de ploeg en nu roeiend in de zeer succesvolle dubbeltwee, was erbij. Vermagerd keerde hij terug. „Ik weet nog dat we de vrouwenscullers tegenkwamen en dat zij echt schrokken van hoe we eruit zagen.”

Soms was het zó zwaar dat de roeiers het niet meer zagen zitten, zegt Meenhorst. „We waren een keer aan het trainen bij Pampus [een roeivereniging in Almere]. En ze lagen er zo af dat Abe op een gegeven moment naar ons toe kwam, als vertegenwoordiger van de groep. Hij zei van: iedereen is moe. We moeten morgen racen. Moeten we dan nu nog die hele training doen?” Maar Meenhorst hield zijn poot stijf. „Want voor mij was er geen argument om niet door te gaan: de snelheid was nog goed, er was niemand geblesseerd. Dus we gaan door.” „Ik ben vaak wat meer de stem van de roeiers en Eelco is de stem van het programma”, zegt Bastiaans. Meenhorst „kan redelijk hard en zakelijk zijn”.

De dubbelvier met links Laila Youssifou en rechts Roos de Jong.
De vier-zonder.

Foto’s: Olivier Middendorp

Waar Meenhorst onder meer mee wil afrekenen is de, in zijn ogen, soms tekortschietende mentaliteit in het roeien. Hij illustreert dat met een situatie bij de Oostenrijkse Hallstätter See. Het regende dat het goot en in de acht stelde iemand dan voor om eerst even koffie te drinken in het café bij het meer, om een ‘Seecafétje’ te doen. „Maar mijn jongens gingen meteen het water op en trainen. En nee, dat is niet leuk maar ze deden het gewoon.” Het punt is, zegt Meenhorst, dat daarover door anderen dan „grapjes” werden gemaakt. „Zo van: die jongens hebben altijd haast. Het was wat dat betreft zo’n verziekte cultuur.”

Onder het nieuwe programma waren de roeiers vaak doodop. Twellaar vertelt dat hij altijd voor negenen naar bed ging. Maar uiteindelijk heeft iedereen het einde gehaald, zegt Bastiaans, ondanks blessures die af en toe de kop opstaken. En de roeiers zagen hun prestaties steeds verbeteren. „Elke keer gingen er secondes af op de ergometer,” zegt Twellaar, „dus dat was wel een bevestiging.”

Elke keer gingen er secondes af op de ergometer, dus dat was wel een bevestiging

Melvin Twellaar
dubbeltwee

Maar de échte bevestiging kwam in 2019. De dubbelvier van Uittenbogaard, Wiersma, Tone Wieten en Koen Metsemakers won overtuigend goud op de WK in Linz, nadat ze eerder ook al Europees kampioen werden. De pilot had zich bewezen. Het was de eerste wereldtitel voor een mannendubbelvier in dertig jaar. Uittenbogaard: „Als je die finalerace terugkijkt dan zie je een onverstoorbaarheid … tot aan de finish bleven we het gaspedaal indrukken. Ik heb me nog nooit zo machtig gevoeld. Vanaf de eerste haal wist ik dat het goed zou komen.”

Nog zo’n historisch feit: twee jaar later won diezelfde ploeg goud in Tokio. De eerste Nederlandse olympische titel in 25 jaar voor de mannen, sinds de Holland Acht in Atlanta. Na Tokio werd Meenhorst hoofdcoach van de hele ploeg, en anders dan voorgaande jaren kreeg hij daarbij zowel de mannen als de vrouwen onder zijn hoede.

Meer naar elkaar toetrekken

Bij de Holland Beker, het jaarlijkse roeitoernooi aan de Bosbaan in Amsterdam, zijn de studentikoze wortels van het roeien overduidelijk. Boten van Triton (de vereniging het Utrechtse studentencorps), Okeanos (Vrije Universiteit) en Aegir (het Groningse corps) vallen op deze bewolkte zaterdag in juni in de prijzen. Langs de kade lopen bestuursleden in wapperende jasjes van hun roeivereniging.

De olympische roeiers komen dit jaar niet in actie bij de Holland Beker, het toernooi past niet in hun trainingsschema, maar ze geven interviews boven in het OTC aan de Bosbaan. Om dit gebouw een studentenhuis te noemen, zou te weinig eer zijn: het is modern, met veel glas en hout. Maar een huiselijke plek is het wel, alsof de sporters een grote vriendengroep zijn.

En misschien is dat ook grotendeels wel zo. In ieder geval is de ploeg veel hechter geworden sinds de boel hier na Tokio op de schop ging, zegt roeier Lisa Scheenaard (35). De mannen en de vrouwen brengen veel meer tijd door samen. Ze trainen samen en racen tegen elkaar. En ze gaan weer als een groep op hoogtestage. Scheenaard: „Op zaterdag worden spelletjes gespeeld.” Terwijl vroeger „iedereen een beetje op z’n kamer zat”.

Scheenaard, die al in 2013 haar eerste EK roeide, heeft meteen vertrouwen in de plannen van Meenhorst als nieuwe hoofdcoach, ook al had hij tot dan toe nog nooit vrouwelijke roeiers onder zijn hoede gehad. „Dat was ook een van de redenen dat ik door wilde na Tokio.”

Ook Ruben Knab (36) besloot nog een periode door te gaan met roeien, omdat hij het nieuwe programma wilde meemaken. Daar heeft hij geen spijt van. Sterker nog: „Ik ben jaloers op de jongens en meiden die zo jong al blootgesteld zijn aan deze manier van werken. Als ik dit zelf had gehad in die tijd … ik had weleens willen zien op welk niveau ik dan nu had gezeten.”

Knab, die in Tokio vijfde werd met de acht, is bekend met het fenomeen ‘Seecafétje’, waar Meenhorst zich over verbaasde. „Ik heb meerdere keren in dat Seecafé gezeten. Het was een andere cultuur in die tijd. Hard werken was toen ook al een speerpunt van mij, maar de cultuur wordt bepaald door mensen in de groep. En soms verschoof die iets meer naar comfort en iets minder naar hard werken, wat toch een zeker discomfort met zich meebrengt, een zekere onvoorwaardelijkheid.”

Meenhorst gooide alle roeiers op één hoop. Het trainingsprogramma dat Bastiaans en hij hadden opgesteld werd nu de basis voor de hele ploeg. Daarvoor moest iedereen in eerste instantie gaan roeien in een skiff, een eenpersoonsboot. „Dat was echt een cultuurverandering”, zegt hij. „Voor de dames en ook de boordroeiers, want die deden dat nooit.”

Maar Meenhorst wilde zien hoe goed iedereen op eigen houtje in het water was. „Je kunt heel sterk zijn, maar ik wil ook de roeivaardigheden toetsen. Neem Lennart [van Lierop, wereldkampioen in de dubbelvier]. Die komt op de ergometer niet goed voor de dag, maar die gozer roeit zo hard in een skiff.”

Met alle data vanuit de skiff ging Meenhorst, samen met de coaches, fysiologen en de bondsarts, bouwen aan de roeiploegen. Dat deed hij van klein naar groot. Dus niet eerst de acht, zoals vroeger, maar juist de skiffs. „Ik vind de acht een heel mooi nummer. Maar ik kijk zakelijk naar de kwaliteiten in de groep en hoe ik die maximaal kan laten renderen.” En in een acht zitten nou eenmaal acht keer meer roeiers (plus een stuurman of -vrouw) dan in een skiff.

Al snel kwam Karolien Florijn (26), die in Tokio nog aan boordroeien deed en brons won in de vier-zonder, als skiffeur bovendrijven. „In mijn leven had ik nog nooit zo lang geroeid”, vertelt ze. „Maar eigenlijk werkte het bij mij heel goed en sloeg het snel aan.” Ze merkte ook dat ze heel erg genoot van de vrijheid van het skiffen, de uren in haar eentje op de Amstel.

Meenhorst zag hoe Florijn bij een selectiemoment met heel harde wind en veel golven „over het water danste” en ook nog eens „uitzonderlijke” resultaten haalde bij testen op de ergometer. Hij vroeg haar of ze wedstrijden in de skiff wilde gaan roeien. Inmiddels is ze tweevoudig wereldkampioen. Meenhorst: „Karolien is een uniek talent. Daar moet je geluk mee hebben. Maar ik denk wel dat het systeem kan faciliteren dat de talenten die je hebt renderen.”

Een beetje star

Omdat er zoveel veranderde in de roeiploeg was de start na Tokio „rumoerig”, zegt Knab. „Veel dingen moesten opnieuw opgezet worden. Dat vergde heel duidelijke communicatie. Soms kwamen zaken een beetje star of misschien onvriendelijk over.” Hij vond dat zelf overigens best „verfrissend.” „Je weet in ieder geval waar je aan toe bent.”

Er werd ook heel veel aan bootsamenstellingen gesleuteld. „Roeien is heel moeilijk wat betreft selecties. Soms is het echt chaos geweest qua omgooien van alles”, zegt Scheenaard. „Dat had wel beter gekund. Vooral de eerste twee jaar waren af en toe zo van …” – met een armgebaar – „hop!”

Roos de Jong (30), die met Scheenaard nog olympisch brons won in de dubbeltwee, werd in de dubbelvier gezet. Dat vond ze een tijdlang moeilijk, vertelt ze. „Het lukte me gewoon echt niet om meteen met goede moed in die andere boot te stappen.”

De acht, met Ruben Knab op de vierde positie.
Foto Olivier Middendorp

Er vielen ook mensen af: grote namen soms. Begin dit jaar hoorde Abe Wiersma dat er voor hem geen plek meer was in de olympische ploeg. Hij was het daar niet mee eens. In februari schreef hij op Instagram onder meer over ‘nalatigheid’ van coaches, ‘niet nagekomen afspraken’ en suggereerde hij dat de genoemde argumenten niet voldeden aan de ‘selectiecriteria’.

Uitgerekend Wiersma, de man van de ‘stille oceaan’, die een leidersrol had in de pioniersboot die olympisch goud won: Bastiaans vond het lastig, zegt hij. En hij probeert er lering uit te trekken. „Ik denk dat ik eerder had moeten vragen: welke inschatting maak je zelf? Die realisatie: het kán een keer stoppen, die wordt niet echt besproken.”

Meenhorst, die als hoofdcoach de knoop doorhakt over de selectie, wil er inhoudelijk niet veel over kwijt, al zegt hij wel dat Wiersma’s opmerkingen in zijn ogen „niet in lijn zijn met de feiten”. De beslissing raakte hem wel. Abe was er vanaf de start van het programma bij.

Dit soort beslissingen hoort bij zijn rol, meent hij. „Maar in dit specifieke geval raakte het me iets meer. Omdat Abe een van die jongens is met wie we het programma vanaf nul hebben opgebouwd.”

In zijn algemeenheid is selectie „aan de bovenkant” van de groep heel makkelijk, zegt Meenhorst. „Want het is wel duidelijk wie de snelste is. Maar aan de onderkant is het heel diffuus.” Ook in een sport als het roeien, die zo datagedreven is. „Want de een is hierin net iets beter, de ander daarin.” Bij selecties praat de hele staf mee. Meenhorst zelf staat meer op afstand, want sinds zijn aantreden heeft hij als hoofdcoach bewust geen eigen boot meer onder zijn hoede. Maar uiteindelijk moet hij die afweging maken en hoe je het ook wendt of keert: „Die is subjectief.”

One size fits all

Werkt het programma nou evengoed voor vrouwen als voor mannen? Ja, zegt Bastiaans. Van tevoren had hij wat kleine onderlinge verschillen verwacht, maar die blijken „minimaal”.

Belangrijk was vooral dat de nieuwelingen vertrouwen zouden krijgen in de nieuwe aanpak, zegt Meenhorst. De Jong vertelt bijvoorbeeld dat ze echt moest wennen aan de nieuwe manier van taperen, sportjargon voor het afbouwen van trainingen richting een wedstrijd. Eigenlijk, ontdekten Bastiaans en Meenhorst al jaren terug, werd in de roeiploeg standaard te veel getapered. Zozeer dat boten fris aan de heats begonnen, maar richting de finale inzakten – vormverlies in maar een paar dagen dus. Bastiaans: „Omdat je tijdens een toernooi gewoon ondertraind raakt.”

De oplossing: langer stevig doortrainen en die piek precies op de finaledag plannen. Maar dat betekent ook dat roeiers aan het begin van een toernooi nog niet „on point” zijn, zegt Bastiaans. „Dan zijn ze echt nog wel moe.”

In de finale dacht ik steeds: ik kan nog harder, ik kan nog harder, ik kan nog harder

Roos de Jong
dubbelvier

„Je moet erop vertrouwen dat het op die laatste dag allemaal samenvalt”, zegt Roos de Jong. Zij was voor het eerst „echt getapered” bij de WK in Racice, in 2022. Ze begon „met een soort gekke vermoeidheid, dat je spieren nog niet helemaal uitgerust zijn.” Maar het werkte wel, merkte ze. „In de finale dacht ik steeds: ik kan nog harder, ik kan nog harder, ik kan nog harder.”

Zowel De Jong, Florijn als Scheenaard zeggen dat ze zich veel minder moe voelen dan vroeger. De Jong vertelt dat haar langste trainingsweken – roeien, fietsen, ergometeren – zo’n 33 uur zijn. Vroeger was dat maximaal 27 uur. Toch voelt ze zich „minder vaak helemaal leeg”. Ze wijst opzij, naar de trap in het OTC, en zegt lachend. „Ik weet nog dat ik vroeger altijd dacht: moet ik dit trápje hier weer op.”

Maar als er een programma ligt dat in de basis vrij simpel is, en dat voor zowel mannen als vrouwen werkt, kan de hele wereld er dan niet mee aan de haal? Is het one size, fits all? „Dat denk ik wel”, zegt Bastiaans. Maar hij maakt zich daar geen zorgen over. „Mensen horen de klok wel luiden, maar weten niet waar de klepel hangt. Ze kennen de details niet.”

En het programma is de afgelopen jaren steeds meer aangescherpt. Zo is bijvoorbeeld de voeding – koolhydraatrijke gelletjes – van roeiers tijdens trainingen erg verbeterd, waardoor ze beter herstellen. En is het programma steeds meer op individuele sporters ingericht: naast de individuele trainingen op hoogtestages heeft elke boot in de laatste twee maanden voor een ‘piek’ een eigen programma.

En dan zijn er nog de „zachte componenten”, zegt Bastiaans, die niet zo makkelijk te kopiëren zijn. Bijvoorbeeld het creëren van een competitieve sfeer die toch gezond is.

En dat lukt, zegt De Jong. „Selectiemomenten blijven moeilijk. Dat is nu niet wezenlijk anders, ook al doen ze wel hun best met meer evaluatiemomentjes. Maar de sfeer binnen het team, ook tussen atleten, fysiologen en coaches, is wel veel beter. Zelfs op belangrijke selectiemomenten.” Een belangrijke oorzaak, volgens haar, is het samenvoegen van de mannen en de vrouwen.

Ook anderen zeggen dat. Door de mix van mannen en vrouwen is „de machocultuur wat afgevlakt”, zegt Koen de Haan, embedded scientist voor onder meer skiffeurs Simon van Dorp en Florijn (elke boot is gekoppeld aan zo’n embedded scientist). „En voor vrouwen is dat ook wel goed, want mannen zijn soms wel makkelijker in bepaalde dingen.”

Bovendien is gemengd racen nuttig, zegt hij. „Simon is bijvoorbeeld ongeveer even snel als de vrouwen dubbeltwee. Dan race je tegen iemand die je echt op scherp zet, maar geen directe concurrent is.”

Vertalen naar andere sporten

Op het bankje in Luzern zegt Eelco Meenhorst dat het roeiprogramma inmiddels lang en breed uit de start-up-fase is. „Je zoekt altijd waar verbetering zit, maar op veel punten lukt het om het maximale eruit te halen.” Pas na Parijs wil hij nadenken over zijn rol de komende jaren, maar hij zegt al wel: „Als het eenmaal loopt, dan word ik wel nieuwsgierig: waar ligt nu mijn uitdaging?” Al filosoferend stelt hij dat het interessant zou zijn „om te kijken of we de dingen die wij hebben geleerd kunnen vertalen naar andere sporten, zodat die kennis ook voor andere bonden wat kan betekenen”.

Maar eerst de Spelen. De Nederlandse ploeg mag in een favorietenrol starten, toch zal lang niet elke boot olympisch kampioen worden. „Het zou zonde zijn om te denken: mijn Spelen zijn mislukt als ik zilver haal”, zegt De Jong in juni op de Bosbaan. „Maar soms is het wel moeilijk om dat echt te voelen. Zeker in dit team, waar iedereen maar goud wint alsof het voor het oprapen ligt.”

Lisa Scheenaard weet dat er een flinke kans is dat ze in de dubbeltwee naast het podium belandt. „Martine [Veldhuis] en ik hebben het er wel over gehad: hoe gaan wij ons daar bij voelen? Gaat dat ons beïnvloeden? Nou, vast wel, maar we hebben ook afgesproken: dit is ons proces, we gaan er gewoon iets leuks van maken. En áls het lukt, zou het briljant zijn.”