Hoe platenlabel Stax triomfen vierde met Otis Redding en Isaac Hayes – en waarom het ten onder ging

Het invloedrijke platenlabel Stax Record, thuis van soulzangers als Otis Redding, heeft een atypisch scheppingsverhaal. De witte bankbediende Estelle Axton nam in 1959 een extra hypotheek op haar huis omdat haar broer, amateur-violist Jim Stewart, graag een opnamestudio wilde beginnen in Memphis (Tennessee). Ze vestigden zich in een oude bioscoop middenin een zwarte buurt. Dat is al opmerkelijk want het Zuiden van de VS was gesegregeerd in die tijd.

Omdat de zus er ook een gezellige platenzaak bij opende, werd Stax een hangplek voor jonge zwarte musici. Broer en zus besloten van de witte country over te stappen op de zwarte rhythm & blues, een dansgenre dat zich begin jaren zestig ontwikkelde tot soul en de oversteek maakte naar een groot wit publiek.

De vierdelige documentaire Stax: Soulsville, U.S.A. (HBO Max) vertelt het opmerkelijke verhaal van het Zuidelijke platenlabel dat in zijn korte bestaan van grote hoogte in diepe dalen stortte. Veel hoofdrolspelers komen aan het woord, deels op archiefbeelden wegens overlijden, afgewisseld met heerlijke beelden van zwart Memphis in de jaren zestig en zeventig. De nadruk ligt op de economische en de maatschappelijk kant, minder op de muzikale. Hoogtepunt is als Otis Redding tijdens het Monterey popfestival in 1967 met zijn strakke pak, korte haar en gospel-achtig showmanschap alle slonzige hippieacts in de schaduw stelt en voor het eerst een groot wit publiek bereikt.

Otis Redding stort neer

Opmerkelijk aan Stax is dat het een geïntegreerd bedrijf was. Zo was de leiding en de vaste begeleidingsband Booker T & The MGs voor de helft wit. Waarom werd dat getolereerd in het racistische Zuiden? Organist Booker T Jones vertelt dat dit ook niet vanzelf ging, en dat de burgerrechtenbeweging van de jaren zestig, en de gewelddadige racistische reactie hierop, wel degelijk een wig dreven in zijn band en in het bedrijf. „De relatie die we hadden in de studio bestond buiten niet.” Witte gitarist Steve Cropper, een van de pilaren van Stax, toont nog steeds weinig begrip.

De zwart-witverhouding bij Stax krijgt vooral een knauw nadat Martin Luther King, leider van de zwarte beweging in 1968 vlakbij de studio werd vermoord, in het Lorraine Motel, een favoriet verzamelpunt van de Stax-artiesten. Hierna braken rellen uit in Memphis en elders. De moord was een grote slag voor de zwarte gemeenschap die droomde van een gelijke wereld.

Rond die tijd stond Stax voor de eerste keer aan de rand van de afgrond: de belangrijkste ster Otis Redding kwam eind 1967 om bij een vliegtuigongeluk, twee dagen nadat hij zijn grootste hit opnam: ‘Sitting on the Dock of the Bay’. Stax brak daarna met het grote platenlabel Atlantic. Niet alleen zaten ze nu zonder distributeur, ze zaten helemaal zonder muziek want Atlantic bleek eigenaar te zijn van alle uitgebrachte Stax-opnames. Eigenaar Stewart had het contract niet gelezen.

Hierna volgde een wonderbaarlijke wederopstanding. Zwarte marketingman Al Bell nam het heft in handen en bracht in één jaar maar liefst 27 albums en dertig singles uit. In deze creatieve explosie kwam een nieuwe ster bovendrijven. Isaac Hayes was al componist en producer voor Stax, nu kwam hij met zijn eigen album: Hot Buttered Soul. Hayes maakte ellenlange, somptueus georkestreerde ballads. Hij kreeg een Oscar voor zijn soundtrack voor de Blaxploitation-film Shaft.

De muziek van Stax veranderde ook. De studio onderscheidde zich in de jaren zestig van grootsteedse broer Motown doordat het geluid ruiger, hoekiger en traditioneler was. Meer geworteld in de blues dan in de pop. Begeleidingsband Booker T & The MGs, die op alle platen speelde, zorgde ervoor dat de Southern soul onmiddellijk herkenbaar was. Na de herstart sloot Stax meer aan bij de opkomende modes van de funk en de psychedelische soul.

Met Bell als baas verdween ook het witte aandeel in het bedrijf: Booker T & the MGs vertrokken, de witte oprichters vertrokken. Stax werd de vertolker van de zwarte emancipatie, culminerend in het Wattstax-festival in Los Angeles van 1972 waarmee Bell steun en geld gaf aan de bevolking van de arme wijk Watts, die bij de rellen van 1968 deels in de as werd gelegd. Het „zwarte Woodstock” dient in de documentaire als apotheose van Stax en van de zwarte trots.

Eind 1975 volgde de ondergang, na een geschil met distributeur CBS. Dit keer niet door een ongunstig contract, maar juist door een te gunstig contract waar CBS onderuit wilde. Toen Bell zich verzette, hield CBS de Stax-platen vast zodat die nergens meer te krijgen waren. Ook de tegoeden werden bevroren. Te midden van dit geschil daagde de plaatselijke bank, waar Stax een paar miljoen had geleend, Bell voor het gerecht wegens fraude. Bell werd vrijgesproken, maar Stax ging failliet.

Wat is de oorzaak van die plotse ondergang? Kapitalisme, is het berustende antwoord van Bell. Het grote bedrijf probeert het kleine bedrijf op te kopen. Als dat niet lukt zal de grote proberen de kleine te vernietigen. Zo gaat dat. Racisme, zegt Deanie Parker, oprichter van het latere Stax-museum: de witte bedrijven konden het zwarte succes niet verdragen.

Kan natuurlijk allebei. Zeker in de VS gaan kapitalisme en racisme hand in hand. Er werd daar in Memphis hoe dan ook iets moois en belangrijks kapot gemaakt. Wat rest zijn de tientallen aanstekelijke danshits en hartverscheurende ballads die uit de studio kwamen.