Het 11de-eeuwse tekstje ‘hebban olla vogala’ is een literair spel dat net even anders gespeld is

Het bekende gedichtje ‘Hebban olla vogala’ moet net even anders gespeld worden. Michael Angerer, van de universiteit van Oxford, onderwierp het elfde-eeuwse handschrift waarin het tekstje staat aan multispectral imaging: waar de inkt voor een groot deel verdwenen was, konden de laatste vage sporen van die inkt zo toch nog zichtbaar gemaakt worden. En toen was te zien dat er niet enda (en) maar anda stond, en dat er unbidan (wachten) stond en niet, zoals sommigen wel beweerd hebben, umbidan (met een m).

Ook andere lezingen die nog circuleerden – ‘wat unbidat ghe nu’ (waar wachten je op?) in plaats van ‘wat unbidan wi nu?’ (waar wachten we op?) en hi (hij) in plaats van hic (ik) – konden na bestudering van de multispectrale foto’s definitief de prullenmand in.

De lezing is nu: ‘Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hic anda thu uuat unbidan uue nu.’ De v werd in die tijd nog geschreven als een u, de w als uu. In modern Nederlands: Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij, waar wachten we op?

Maakt het uit, enda of anda, unbidan of umbidan? „Jawel”, laat Angerer weten, „het gedichtje wordt daardoor een stuk verstaanbaarder in het Engels.” Het tekstje, uit de elfde eeuw, werd in 1932 ontdekt in een bibliotheek in Oxford. Het wordt toegeschreven aan een West-Vlaamse monnik die kopiist was in een klooster in Kent. Kent en West-Vlaanderen liggen helemaal niet zo ver van elkaar. Ze worden van elkaar gescheiden door het Nauw van Calais, dat 33 kilometer breed is. In historische documenten uit die tijd kunnen we lezen dat er Vlaamse monniken actief waren in de kloosters in Kent.

Knuppel in het hoenderhok

De vraag of het misschien geschreven is in een mix van Oudnederlands en Oudengels houdt de gemoederen al langer bezig. Luc De Grauwe, hoogleraar in Gent, heeft in 2004 al eens de knuppel in het hoenderhok gegooid, door erop te wijzen dat het Kentse dialect van het Oudengels nou ook weer niet zo heel ver afstond van het West-Vlaamse dialect van het Oudnederlands.

Angerer komt nu met een nieuwe taalkundige én literaire analyse van het gedichtje. Zijn conclusie: het is zowel Oudnederlands als Oudengels.

Het gedichtje bestaat uit dertien woorden, waarvan er, aldus Angerer, vier precies hetzelfde zijn in beide talen (voor het gemak spreken we hier even van Nederlands en Engels): hic, thu, we, nu. Vijf zijn er zuiver Nederlands, maar goed te begrijpen in het Engels, omdat de Engelse vorm er heel erg op lijkt. Hebban lijkt, zeker qua uitspraak, erg op hauen, olla lijkt op ealle of alle, wat lijkt op hwaet of waet, en vogala en anda lijken ook op de Engelse woorden. Twee woorden zijn volgens Angerer „meer Engels dan Nederlands”: hagunnan (begonnen) en hinase (behalve).

Het lastigst zijn de woorden unbidan (wachten) en nestas (nesten). Unbidan heeft een Nederlandse uitgang (-an), maar verder is het voor beide talen een ongebruikelijke vorm, al kom je later, in het Middelengels, wel de er sterk op lijkende vorm unbiden tegen. Dus toch meer Engels dan Nederlands? En nestas heeft hier de meervoudsvorm -s gekregen, die toen in zowel het Engels als het Nederlands (West-Vlaams) nog ongebruikelijk was. Al met al is het gedichtje dus een hybride creatie.

Angerer plaatst het in de meertalige context van de kloosters in Kent, waar verschillende talen naast elkaar gesproken en geschreven werden: Oudengels en Latijn, maar ook Oudfrans en Oudnederlands. „Ik denk dat de Nederlandstalige schrijver opzettelijk een mengvorm van beide talen gebruikte, om iets te creëren dat begrijpelijk was voor zowel sprekers van het Oudnederlands als sprekers van het Oudengels.”

Kleine literaire spielerei

Angerer denkt dat het gedichtje een kleine literaire spielerei was, ook omdat de monnik boven de door hem gecomponeerde Oudnederlands-Oudengelse tekst een fraaie Latijnse vertaling noteerde, die exact dezelfde vorm heeft. Zo speelde hij een spel met drie talen. Hybride teksten komen we in die tijd wel meer tegen. De twee grootste overgeleverde Oudnederlandse teksten zijn ook hybride qua taal. We hebben een aantal psalmvertalingen waarin de woorden Oudnederlands zijn, maar de zinsbouw is die van het Latijn. En er is een Oudnederlandse bewerking van het Hooglied die gebaseerd is op een Oudhoogduitse bewerking daarvan, waardoor het een Oudnederlandse tekst is met nog de nodige Oudhoogduitse elementen erin. Al deze teksten zijn in een meertalige context ontstaan.

Angerer plaatst ook de literaire vorm van ‘Hebban olla vogala’ in die meertalige context. Het gedichtje bestaat uit twee versregels, die elk weer uit twee halve verzen bestaan: Hebban olla vogala / nestas hagunnan // hinase hic anda thu / wat unbidan we nu. Thu en nu rijmen duidelijk op elkaar. En vogala en hagunnan ook, maar dan als halfrijm, dat wil zeggen dat een deel van de klinkers of medeklinkers gelijk is (de g en de a van -gala en -gunnan). Halve verzen die met elkaar rijmen, dat is voor het Oudengelse taalgebied op dat ogenblik nog heel ongewoon. En dus een innovatie. Want de Engelsen schreven toen nog in allitererende verzen: in ieder vers zijn er dan twee woorden die met dezelfde klank beginnen. In het Oudnederlands was men toen blijkbaar al overgeschakeld op (eind)rijm.

Wat vindt Luc De Grauwe, de man die als eerste over het Kentse karakter van het gedichtje schreef, van deze nieuwe bijdrage aan de discussie? „Ik heb het ademloos gelezen”, laat hij weten. „Ik ben blij dat mijn stelling van tweetaligheid wordt gedeeld, zij het bijgesteld in een boeiend literair-historisch perspectief, dat mij overigens niet vertrouwd was. Want ik ben taalkundige.”

Frits van Oostrom, die ook uitgebreid over het gedichtje heeft geschreven, noemt het artikel „interessant, zowel vanwege de inzet van nieuwe technologie als het bredere cultuurhistorische kader. Wel lastig is dat we voor deze periode en context maar weinig vergelijkingsmateriaal hebben. Dat maakt ‘Hebban olla vogala’ zo uniek, maar beperkt ook de grond voor onze speculaties.”

Het artikel van Angerer zal ongetwijfeld nieuwe discussies veroorzaken, bijvoorbeeld over de vraag in hoeverre woorden als ‘nestas’ en ‘unbidan’ Nederlands dan wel Engels zijn. Er is maar heel weinig Oudnederlands overgeleverd. Dat maakt de discussie lastig.

https://www.youtube.com/watch?v=rCL3q_xk39s